Art Nouveau: sieraden als kunst
Door Art Nouveau konden sieraden voor het eerst in lange tijd weer worden ontworpen als kunstzinnige voorwerpen in plaats van alleen te zijn gemaakt op zoveel mogelijk uiterlijk vertoon. Onder leiding van het Franse genie René Lalique raakte een toenemend aantal kunstenaars enthousiast en wijdde zich, naast hun andere bezigheden, aan de edelsmederij. Zij creëerden een wonderbaarlijk assortiment van originele en artistieke juwelen, zoals de wereld nog niet eerder zag.
Artikelindeling
Art Nouveau en Jugendstil
Art Nouveau leefde als kunststroming vooral tussen 1885 en 1905. Door heel Europa en in de Verenigde Staten stonden kunstenaars op die zich afzetten tegen stromingen als het neoclassicisme of de neogotiek, welke alleen maar leunden op statische, historische vormen van kunst. Veel kunstenaars zochten en vonden nieuwe wegen, zij het aanvankelijk zonder veel internationale organisatie. Er ontstonden vooral kleine, regionale groepen, die in bijna ieder land met een andere naam werden aangeduid. In Nederland werd bijvoorbeeld gesproken van
'Nieuwe Kunst'. Later bleek dat er wel degelijk veel gelijksoortige ideeën waren en zijn het Franse
'Art Nouveau' en Duitse
'Jugendstil' als naam overgebleven.
Ambachtelijk werk
Behalve dat de nieuwe kunstenaars problemen had met neo- kunststromen, zetten ze zich ook af tegen de industrialisatie en de daaruit voortkomende massaproductie. Dit begon al in Engeland in de jaren '60 van de 19de eeuw met de zogenaamde
Arts-and-Crafts beweging. Deze beweging propageerde eerlijk en uniek ambachtswerk boven industrieel vervaardigde goederen, waarbij de ambachtsman het hele product zelf maakte, van ontwerp tot en met de uitvoering.
Dit idee zouden Art Nouveau kunstenaars grotendeels overnemen. Het gevolg was dat de stroming zich uitstrekte tot een ongekend aantal takken van nijverheid. Zo werd het vervaardigen van keramiek, glaswerk, juwelen, meubels en zelfs kleding erdoor beïnvloed.
Wel was het zo dat deze kunstenaar-vaklieden zich eigenlijk nooit tot één ambacht beperkte. De Art Nouveau kunstenaar leerde meerdere technieken en deed zijn naam op verschillende terreinen gelden.
Kenmerken
De kunstuitingen van de Art Nouveau en Jugendstil zijn te herkennen aan de volgende gemeenschappelijke kenmerken:
- Er werd veel gebruik gemaakt van een dynamische, vloeiende lijn die beweging uitdrukte. Dit was vaak een golvende sinuslijn, maar het kon ook een zweepslaglijn betreffen.
- Men had een voorkeur voor tweedimensionale afbeeldingen, waarbij veel werd gewerkt met platte vlakken.
Thema's
Ook op het gebied van thema's zijn er veel overeenkomsten.
- Inspiratie voor de gebruikte afbeeldingen en symbolen kwam meestal uit de natuur. Zowel plantmotieven als dieren zijn veelvuldig terug te vinden. Hiernaast gebruikte men vaak abstracte vormen die eveneens waren afgeleid van natuurlijke vormen.
- Vrouwen speelden een zeer prominente rol binnen de Art Nouveau. Ze werden veel vaker afgebeeld dan mannen en op een zeer vrouwelijke manier bovendien. Er lag veel nadruk op ronde, vrouwelijke vormen en losse, golvende haren. Er waren twee type vrouwen: de femme fleur, het onschuldige, dansende bloemenmeisje en de femme fatale, de mannenverleidster.
- Er was veel interesse voor motieven uit niet-westerse of vroegere culturen. Met name Japanse kunst, welke ook erg tweedimensionaal is, sprak tot de verbeelding
Bestaande juwelen
Lange tijd werden sieraden voornamelijk gemaakt om exclusiviteit uit te stralen. Centraal stonden zo duur mogelijke edelstenen, die duidelijk zichtbaar hoorden te schitteren. Het smeedwerk gebeurde in goud of zilver en stond volledig in dienst van de steen, die zo goed mogelijk moest uitkomen. In de jaren '60 van de 19de eeuw sloeg in Zuid-Afrika de diamantkoorts toe, waardoor de vraag naar geslepen diamanten enorm steeg. Voortaan werden er nauwelijks nog andere edelstenen verwerkt.
Deze kostbare juwelen werden
'joaillerie' genoemd. Hier tegenover stond de zogeheten
'bijouterie', sieraden waarin ook goedkopere materialen waren verwerkt. Vanzelf keek de elite hier erg op neer. Er heerste wat dat betreft een strikte hiërarchie voor materialen en hun bijbehorende status.
Binnen dit systeem werkten edelsmeden niet onder hun eigen naam. Het waren ambachtslieden en geen kunstenaars. Meestal werkten ze in opdracht van juwelenhuizen als Cartier of Gariod en werd hun werk onder de naam van het huis verkocht.
In de tweede helft van de 19de eeuw doemde er een probleem op met bestaande juwelen. In weinig sectoren had de snelle opkomst van massaproductie namelijk zo'n smakeloze gevolgen als in de edel smederij. Datgene dat er uit de fabrieken kwam was te pas en te onpas versierd met ornamenten. Niet omdat de consument dit wilde, maar omdat het nodig was om productie- en ontwerpfouten te verdoezelen.
De combinatie van eenzijdige opdrachten enerzijds en de concurrentie van inferieure producten anderzijds, maakte het idee van de kunstenaar-ambachtsman voor edelsmeden tot een nogal interessante.
Onder invloed van de nieuwe ideeën over ambachtelijk vervaardigde kunst stond er dan ook een Fransman op die zich niets gelegen liet liggen aan conventies noch aan nieuwe productiemethoden en de edel smederij naar een artistiek niveau zou tillen. Ook in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten werd echter nadrukkelijk een andere weg ingeslagen.
René Lalique
De Parijzenaar René Lalique (1860-1945) zou binnen het idee van de kunstenaar-ambachtsman de ambachtsman worden die uitgroeide tot kunstenaar (daar waar het omgekeerde ook veel voorkwam). Om dat te bereiken kreeg hij een uitstekende opleiding. Na de dood van zijn vader werd hij als zestienjarige leerjongen bij een bekende goudsmid. Tegelijkertijd volgde hij een studie aan een kunstacademie in Parijs. Hierna studeerde hij nog twee jaar in Londen, waar hij ongetwijfeld in aanraking kwam met de Arts-and-Crafts beweging.
In 1880 keerde hij terug naar Parijs en merkte dat ook daar het publiek meer waardering begon te krijgen voor ambachtelijk vervaardigde kunst. Dat stimuleerde hem om de conventies in zijn vakgebied los te laten en op zoek te gaan naar een meer artistiek product.
Bij het ontwerpen van sieraden maakte Lalique een radicale omslag in vergelijking met andere edelsmeden. In plaats van het ontwerp aan te passen aan het te gebruiken materiaal, paste hij het materiaal aan zijn ontwerp aan. Hij koos de benodigde edelstenen niet uit op hun waarde, maar op basis van kleur en textuur. Ook gebruikte hij een groeiend aantal nieuwe materialen, zowel duur als spotgoedkoop, als hij daarmee de door hem gewenste effecten kon bereiken. Zo was hij bijvoorbeeld de eerste edelsmid ooit die hoorn gebruikte in zijn juwelen.
Dit was natuurlijk een risico, omdat zijn werk nu gemakkelijk kon gelden als laagwaardige bijouterie. Lalique wist de mogelijke hoon echter te voorkomen doordat hij een briljant ontwerper en virtuoze vakman was. Het resultaat was verpletterend en sprak al snel tot de verbeelding van velen.
Omdat zijn productie ook nog eens hoog was, kwam er een ongekend assortiment van fijnzinnige en zeer originele sieraden uit zijn handen. Hij maakte snel naam, hoewel hij aanvankelijk nog werkte voor de juwelenhuizen die hem opdrachten verstrekten.
In 1894 kwam de artistieke erkenning toen hij in de Parijse Salon voor het eerst een tentoonstelling had onder zijn eigen naam. Hierna stroomde de opdrachten van bekende Franse dames binnen.
De op afstand belangrijkste van zijn klanten was Sarah Bernhardt. De beroemdste actrice van haar tijd was tevens de Grand Dame van de Art Nouveau. Ze werd icoon, klant en beschermvrouw tegelijkertijd. Haar voorliefde gold in de eerste plaats de makers van juwelen. René Lalique werd dan ook één van haar belangrijkste favorieten. Met grote regelmaat stond ze op de Parijse podia getooid met grote, goed zichtbare, soms wat groteske 'toneelrekwisieten' die door Lalique waren vervaardigd. Meestal had hij deze sieraden speciaal ontworpen voor en aangepast op de rol die ze op dat moment speelde. Een betere reclame kon hij zich natuurlijk niet wensen.
Toch was hij eigenlijk niet zo'n voorstander van al te extravagante juwelen. Hij vond dat de sieraden die een vrouw droeg harmonisch moesten aansluiten op haar kleding en uitstraling. Vandaar dat zijn werk vaak ook beduidend fijnzinniger was dan de ontwerpen die hij voor Sarah Bernhardt maakte.
In 1900, toen Lalique al meer dan twintig jaar werkzaam was als edelsmid, beleefde hij zijn hoogtepunt op de Wereldtentoonstelling in Parijs. Een aantal jaar later was het opeens voorbij. Hij was toe aan een nieuwe uitdaging in zijn leven en had die ondertussen gevonden in het vervaardigen van glaswerk. Maar ook daarin zou hij tot grote hoogten stijgen, wat hem tot een echte, multidisciplinaire Art Nouveau kunstenaar zou maken.
Op vaktechnisch gebied heeft hij talloze vernieuwingen doorgevoerd, voortkomend uit experimenten die hij uitvoerde. Belangrijk daarbij was zijn gebruik van hoorn. Hij gebruikte dat in plaats van schildpad en verhief het bijna tot luxe materiaal. Verder wist hij borduurtechnieken toe te passen op metaal en werkte hij op allerlei manieren met email. Uiteindelijk zou hij de strijd tegen de strakke regels voor jouallerie winnen. Vakorganisaties zouden het gebruik van halfedelstenen en andere materialen gaan toestaan.
Vuurvogel door René Lalique 1922 /
Bron: Wmpearl, Wikimedia Commons (Publiek domein)Niet alleen zijn manier van werken, maar ook de
thema's die in zijn uitgebreide oeuvre terugkomen, sluiten goed aan bij de ideeën van de Art Nouveau. Bij Lalique pakten ze vaak wel wat duister uit. Hij had een sterke connectie met het symbolisme en de wat mystieke, mythologische, soms zelfs morbide inslag van deze kunststroming. De volgende thema's zijn in zijn werk terug te vinden:
- Planten en bloemen. Lalique had al van jongs af aan de natuur nauwkeurig geobserveerd. Dat kwam nu naar buiten in afbeeldingen van bloemen, planten, bladmotieven, bomen en soms zelfs hele landschappen.
- Dieren. Ook die had hij goed bestudeerd. Hij legde een duidelijke voorkeur aan de dag voor alles met vleugels. Met name vogels, vleermuizen en libellen konden hem erg bekoren. Vogels beeldde hij wel het liefst in hun geheel af. Om alleen de veren te gebruiken, zoals veel tijdgenoten wel deden, was niet aan hem besteed. Andere dieren die hem konden bekoren waren onder meer slangen, kikkers, zeepaardjes en ijsberen. Dat zijn dieren waarin veel vloeiende lijnen voorkomen en daarom populair waren bij veel Art Nouveau kunstenaars.
- Mythologische scènes en dieren. Draken, sfinxen, andere mythische wezens en zelfbedachte kruisingen daartussen zijn ook veel terug te vinden in Laliques werk. Maar ook scènes uit met name de Griekse mythologie beeldde hij af.
- Vrouwen. Waarschijnlijk is Lalique de eerste goudsmid sinds de 16de eeuw die vrouwelijk naakt in zijn juwelen verwerkte. Hij toonde daarbij een erotische inslag met een voorkeur voor de femme fatale. Meestal waren het dansende bosnimfen, vaker begeleidt door dieren dan door mannen. Toch maakte hij ook afbeeldingen van femme fleurs en geklede vrouwen. Meestal waren dat boerenmeisjes in een landelijke omgeving.
- Literaire thema's. Lalique was goed op de hoogte van de literatuur van zijn tijd, met name van schrijvers wiens ideeën aansluiting vonden bij die van de Art Nouveau, zoals in Frankrijk Baudelaire. Soms beeldde hij scènes uit de boeken van dergelijke schrijvers af.
Volgelingen Lalique
Het kon niet uitblijven dat René Lalique school maakte, met name in Frankrijk. De belangrijkste door hem geïnspireerde edelsmeden waren:
- De gebroeders Verver. Deze waren vooral bedreven in het zogenaamde 'plique-à-jourwerk'. Daarbij wordt email in een raamwerk of metaal met een open rug gevat. Het licht valt dan op een dusdanige manier door het email dat het op een gebrandschilderd raam lijkt.
- Lucien Gaillard. Hij was metaalwerker, maar zou als goede vriend van Lalique toch verzeild raken in de juwelenbranche. Hij volgde het voorbeeld van de meester tamelijk nauw.
- Eugène Feuillâtre. Hij was een leerling van Lalique en specialiseerde zich in gedurfde plique-a-jour van grote afmetingen.
- Georges Fouquet en Alphonse Mucha. De laatstgenoemde werkte in het bedrijf van de eerste. Zij maakten samen veel kunst, waaronder een beperkt aantal sieraden. Deze waren van de hoogste kwaliteit, vaak groot van stuk en origineel. Ook zij ontwierpen stukken voor de toneelvoorstellingen van Sarah Bernhardt.
- Eugène Grasset en Edward Colonna. Dit waren kunstenaars die vaak in opdracht werkten van 'La Maison de l'Art Nouveau' van Samuel Bing. Deze salon was het hart van de Art Nouveau beweging in Frankrijk. Er werden allerlei soorten kunst tentoongesteld en verkocht.
- Philippe Wolfers. Dit was een Belgische navolger die de stijl van Lalique naar het Noorden bracht.
Britse sieraden
René Lalique was tot op zekere hoogte beïnvloed door de Arts-and Crafts beweging, maar Britse edelsmeden kwamen eruit voort. Daar waar in Frankrijk het primaat van de jouaillerie wat meer speelde, was het in Engeland vooral de massaproductie die veel edelsmeden een doorn in het oog was. Door heel Groot-Brittannië heen stonden edelsmeden en andere kunstenaars op om het beter te doen. Daarbij deden ze zich wel graag moeite om sieraden betaalbaar te houden voor een grotere groep mensen.
Meestal verenigde deze kunstenaars zich in 'gilden' zoals ze het zelf noemden. Hierin werkte een kleine groep kunstenaars en ambachtslieden samen. Daardoor zag je wel iets meer specialisatie optreden dan in Frankrijk het geval was. Veel sieraden waren door meer dan één persoon vervaardigd.
Opvallend is het grote aandeel van vrouwen in deze gilden. In Angelsaksische landen werd het maken van sieraden al lang een geschikte bezigheid geacht voor vrouwen, waardoor er relatief veel vrouwelijke specialisten waren.
Voor de gilden gold wat voor veel representanten van de Art Nouveau gold; ze bekommerden zich niet alleen om het maken van juwelen, maar ook om andere ambachten. En niet alle gilden maakten ook sieraden. Voor de edel smederij waren de volgende gilden, kunstenaars en bedrijven van belang:
Guild of Handicraft
Dit was opgericht door
Charles Robert Ashbee, de bekendste Britse edelsmid van zijn tijd. Net als voor Lalique was voor hem het ontwerp belangrijker dan de te gebruiken materialen. Hij greep veel terug op Keltische motieven, maar had ook een voor Art Nouveau typische voorkeur voor de pauw. Opvallend aan zijn werk is het vele gebruik van open raamwerk. Ondanks het feit dat hij het materiaal van ondergeschikt belang vond kon Ashbee het toch niet helpen veel gebruik te maken van datgene dat Britse scheepvaarders meenamen uit de kolonies.
Andere bekende leden van dit gilde waren
Fred Partridge en zijn vrouw
Mary Hart. De laatste werkte daarbij als gespecialiseerd
emailleerder. Dat was een ambacht waarbij het hele sieraad werd vervaardigd uit glas-email, zonder toevoeging van edelsteen. Daardoor bleef het juweel goedkoper. In Groot-Brittannië werd met name dit ambacht vaak beoefend door vrouwen, doch niet altijd.
Alexander Fisher
Dit was een emailleerder met een eigen atelier. Hij was een fervent voorstander van beschilderd email. Dat betrof zowel juwelen als kunst op zich. Zo maakte hij een elegant altaarstuk van beschilderd email. Hij zou dan ook veel bijdragen aan de popularisering en verspreiding van dit ambacht.
Bromsgrove Guild of Applied Art
De bekendste leden hiervan waren
Joseph Hodel, die veel werkte met blad- en fruitmotieven en het echtpaar
Arthur en Georgina Gaskel. Georgina was een vakvrouw terwijl Arthur een allround kunstenaar was die zich in meer richtingen deed gelden.
The Artificer's Guild
Dit was opgericht door het echtpaar
Nelson en Edith Dawson. Zij gebruikten vrij veel metaal in hun ontwerpen, alsmede eenvoudige materialen.
Liberty & Co.
Arthur Lazenby Liberty was een winkelier met een welvarende clientèle. Hij verkocht ook fabrieksgoederen, maar bood veel meer dan anderen ook een veelheid aan handgemaakte producten aan. Daarom zou hij meer dan wie ook de Arts-and-Crafts beweging in Engeland stimuleren. Niemand gaf meer werk aan de ambachtslieden dan Liberty. Veel van de eerder genoemde kunstenaars hebben opdrachten voor hem uitgevoerd.
Na verloop van tijd werd daarbij toch overgegaan op fabricage door machines, hoewel de ontwerpen uniek bleven. Het probleem was dat er anders gewoonweg niet aan de vraag voldaan kon worden. Een nadeel voor de ontwerpers was wel dat ze soms toch bepaalde dure edelstenen moesten inpassen, wanneer de klant daar op stond.
De Glasgow Four
Dit was een groep kunstenaars bestaande uit twee echtparen, waarbij de twee vrouwen bovendien zussen waren. Het beroemdste lid was
Charles Rennie Mackintosh, uiteindelijk vooral bekend om zijn architectuur en meubels. De Glasgow Four vormden het hart van de Schotse Art Nouveau. Ze werden sterk beïnvloed door Japanse kunst en gebruikten veel Keltische motieven. Dat gaven ze zwaarder en donkerder vorm dan andere Britse kunstenaars, waardoor ze de bijnaam
'Spook School' kregen.
Ook de juwelen die ze maakten zijn robuuster dan het vaak juist fijnzinnige van andere edelsmeden. Veelal zijn ze voorzien van dik aangezet zilverwerk.
De Verenigde Staten: Tiffany & Co.
Ook in de Verenigde Staten was de invloed van de Arts-and-Crafts groot, met name in de belangrijkste Art Nouveau centra New York en Chicago. Hier stonden net als in Groot-Brittannië tal van juwelenmakers op die op de ambachtelijke manier wilden werken. Sterker dan hun Britse collega's werden de Amerikaanse edelsmeden echter ook beïnvloed door René Lalique.
De meest invloedrijke onder hen was zonder twijfel
Louis Comfort Tiffany. Hij was al beroemd om zijn glaswerk en zijn bedrijf
'Tiffany & Co' floreerde. Van jongs af aan had hij echter ook veel ervaring opgedaan met het werken met edelstenen, zodat hij de overstap gemakkelijk kon maken.
Zo kwam hij ertoe om samen met edelsmid
Julia Munson een sieradenafdeling op te zetten voor zijn bedrijf. Hier zouden verschillende kunstenaars sieraden maken die door 'Tiffany & Co' werden verkocht. Het succes van de afdeling juwelen zou die van het glaswerk tenslotte overvleugelen. Een situatie die tot op de dag van vandaag onveranderd is gebleven.
Sieraden uit andere Europese landen
In Europa waren de Franse en Britse edelsmeden dominant, maar ze hadden natuurlijk niet het alleenrecht op het maken van kunstzinnige juwelen. Ook elders stonden edelsmeden op die enthousiast waren over de nieuwe weg.
Scandinavische sieraden
Met name in Zweden en Denemarken werd het maken van sieraden in Jugendstil populair. Daarbij grepen ontwerpers, net als sommige Britse collega's, terug op hun eigen culturele traditie. Dat was in dit geval die van de Vikingen. Scandinavische sieraden zijn dan ook veelal voorzien van motieven uit de Viking tijd. Dat maakte deze juwelen, net als die van de Glasgow Four, wat robuuster dan gebruikelijk. Opvallend is dat de vormgeving ook wat strakker en rechter is dan in andere streken.
Jugendstil in Oostenrijk en Duitsland
In deze landen hadden de ontwerpers maar weinig interesse voor het individuele aspect van het ambachtelijke werk. Hier ging het kunstenaars vooral om de nieuwe mogelijkheden in ontwerp en het gebruik van nieuwe materialen. Om het dan eventueel door anderen of zelfs machinaal te laten uitvoeren, vond men geen probleem.
Er was echter wel een belangrijk verschil tussen München en Wenen. De Duitsers streefden namelijk serieus naar het maken van een zo betaalbaar mogelijk product. De Oostenrijkers daarentegen meenden dat ondanks de goedkopere materialen er toch flink betaald moest worden voor de kunstzinnige exclusiviteit van het juweel. Dat zou echter niet de beste verkoopstrategie blijken.
Lees verder