De Taino: oorspronkelijke bewoners van de Caraïben
Ooit, voor de Cubanen zich Cubanen noemden, kenden we de bewoners van het eiland als Taino. Maar wie waren die Taino? En hoe leefden ze? En waar zijn ze dan nu gebleven? We gaan even na hoe de eerste "Cubanen" leefden en wat hun invloed is geweest op de huidige Cubaanse, alledaagse realiteit op het eiland (en zelfs daarbuiten).
Wie waren de Taino?
Toen Columbus in 1492 na een wekenlange zeereis plots land ontdekte, zette hij voet aan wal op één van de eilanden die nu bij de Bahama-eilanden behoort. Na enige tijd voer hij met zijn manschappen verder en landde op het huidige Cuba. Hij trof er een indiaanse bevolking aan die we gaandeweg als Taino gingen bestempelen, een tak van de Arawak indianen die op veel plaatsen in de Caraïben woonden, meer bepaald op de Bahama's, de Maagdeneilanden, de Grote Antillen (Cuba, Hispaniola, Jamaica en Puerto Rico) en de noordelijk gelegen Kleine Antillen (bijvoorbeeld Guadaloupe en St-Maarten). Oorspronkelijk waren ze afkomstig uit de Orinoco-delta in het huidige Venezuela, waar ze in verschillende riviergemeenschappen leefden. Daar kende men deze stam als Arawak. Tegen de 15de eeuw en de komst van de Spanjaarden hadden die voorouders van de Taino zich ontwikkeld tot een zeevarend volk dat een hele reeks eilanden bevolkte die zich in een soort Y-vorm uitstrekten van de Venezolaanse kust tot aan Florida. Daar versmolt hun eigen cultuur met die van de reeds hier en daar aanwezige andere stammen en vormde zo de basis voor het ontstaan van een nieuwe cultuur die men Taino ging noemen.
Zelfs na de komst van deze oorspronkelijke Arawak-stam bleven ook nog andere bevolkingsgroepen de Caraïbische eilanden bevolken. Op Cuba bewoonden de Taino vooral het oostelijk deel van het eiland, terwijl westelijk Cuba vooral door de Guanahatabey en Siboney indianen bevolkt werd (op hun beurt wellicht komende van Yucatan of Florida), en in de zuidelijker gelegen Kleine Antillen woonden vooral de beruchte Carib indianen. Deze laatsten waren heel oorlogszuchtig en dreven de Taino (of Arawak in het algemeen) steeds verder noordwaarts en westwaarts. Ze stonden er ook voor bekend hun slachtoffers te consumeren, en die antropofagie zorgde er zelfs voor dat ze hun naam (in lichtjes verbasterde vorm) leenden voor menseneters in het algemeen: "kannibalen" (van het Spaanse 'caribales').
Na de diaspora van de Arawak en het ontstaan van de "nieuwe" Taino-cultuur hadden de Taino hun - laten we zeggen - centrum geïnstalleerd op het eiland Quisqueya of Haiti Bohio ("thuis"), later door Columbus herdoopt tot Hispaniola (het huidige Haiti en Dominicaanse Republiek). Hun hele gemeenschap, verspreid over de verschillende Caraïbische eilanden, was georganiseerd in cacicazgos (zelfstandige gemeenschappen, een soort mini-staatjes), telkens onder leiding van een cacique (hoofdman in de taal van de Taino, later overgenomen door de Spanjaarden om elke hoofdman in de Nieuwe Wereld te benoemen). Deze cacicazgos waren in zekere zin een beetje vergelijkbaar met de stadstaten die de Maya's op het Centraal-Amerikaanse vasteland hadden uitgebouwd. Er zouden in totaal in de Caraïben tientallen dergelijke cacicazgos geweest zijn en schattingen leggen het totaal aantal Taino indianen bij de komst van de Spanjaarden op zo'n 6 miljoen (cijfer van broeder Bartolome de las Casas) of eerder 300 à 400.000 (cijfer dat door moderne wetenschappers gebezigd wordt). Elke cacique had dan ook een vrij groot territorium onder zijn hoede en de handel tussen de verschillende eilanden en cacicazgos was - naar men aanneemt - vrij uitgebreid (het waren goede zeevaarders). Toen Hernán Cortés (conquistador van Mexico) in 1519 op het schiereiland Yucatan kwam, vond hij ook daar bijvoorbeeld Taino vrouwen.
De komst van de Spanjaarden in de 15de eeuw maakte al heel snel een einde aan deze vrij bloeiende cultuur. Ziektes die met de Spanjaarden meereisden en waartegen de inheemse bevolking niet bestand was, waren een eerste en belangrijkste oorzaak. De eerste geregistreerde pokkenepidemie op Hispaniola bijvoorbeeld was in 1518. 90 % van de inheemse bevolking van het eiland werd tijdens die epidemie gedood! Gevechten met de Spanjaarden en de dwangarbeid waaraan ze werden onderworpen deden de rest. Op zijn tweede reis ging Colombus immers reeds belastingen opleggen aan de Taino van Hispaniola. Een bepaalde hoeveelheid goud moest elke drie maanden afgeleverd worden door elke volwassene ouder dan 14 jaar. Kon men dit niet, dan werd verwacht dat er een hoeveelheid gesponnen katoen werd afgeleverd. Ontbrak ook dit, dan hakte men de handen van de indianen af en liet hen doodbloeden. Verschillende caciques kwamen hiertegen in opstand, echter zonder heel veel succes. Eén van die hoofdmannen, Hatuey, vluchtte uit Hispaniola naar het naburige Cuba (samen met 400 volgelingen) en organiseerde daar verder het verzet. Hij werd uiteindelijk in 1512 op de brandstapel gezet. Een buste van de man staat vandaag de dag te prijken voor de kerk van Baracoa, in het oosten van Cuba.
Het dagelijkse leven bij de Taino
De Taino indianen lieten geen hoogstaande architectuur achter zoals datgene wat we kennen in Centraal-Amerika of het Andesgebied, maar desalniettemin waren de Taino georganiseerd en hadden ze hun eigen herkenbare cultuur ontwikkeld.
Om te beginnen zou de Cubaanse revolutie ook toen al van pas zijn gekomen, want ook toen al kenden de Taino een 2-klassenmaatschappij. De bevolking was er verdeeld in een groep "naborias" (de "gewone" bevolking) en een groep "nitaínos" (de adel). Aan het hoofd van elke Taino-gemeenschap stond - zoals reeds aangegeven - een hoofdman of cacique. De caciques werden bovendien bijgestaan door een soort priesters of genezers, de bohiques. Deze klasse van hoofdmannen genoot een aantal voorrechten: alleen zij mochten gouden sieraden dragen, alleen zij woonden in rechthoekige woningen, bohio's genaamd (terwijl de gewone bevolking in de zogenaamde caneyes woonde, cirkelvormige woningen of hutten die rond een centraal plein in het dorp werden opgesteld), en alleen zij zaten op een soort houten stoelen (dujo genaamd) om zo hoger te zitten dan hun publiek. Ook polygamie was in zwang, zowel bij mannen als bij vrouwen, zowel bij de gewone burger als bij de cacique. Enkele caciques hadden zo meer dan 30 vrouwen.
De Taino leefden vooral van landbouw, vruchtenpluk, visvangst en wat jacht (dat laatste minimaal, gezien het gebrek aan grote zoogdieren op de meeste Caraïbische eilanden). Het waren daarbij vooral de Taino vrouwen die bedreven waren in landbouw, mannen gingen voornamelijk vissen en jagen. Visnetten werden gemaakt van katoen en van palmbladeren, hun kano's (uitgeholde boomstammen) konden gemiddeld plaats bieden aan 15-20 personen, maar soms ook tot 150 personen (!). Jacht werd bedreven met pijl en boog, en ze kenden daarbij ook het gebruik van giftige pijlpunten. Een belangrijk deel van hun dieet werd gevormd door cassave of yuca-wortels (soort maniok). Deze wortelstok is in principe giftig maar de Taino slaagden erin het giftige sap uit de wortels te persen en daarna de yuca-wortel tot bloem te verwerken. Hiermee bakten zij een soort plat brood of grote pannenkoeken (ook nu op Cuba in bepaalde regio's nog gemaakt en cassave genoemd). Het giftige sap lieten ze goed doorkoken totdat wat overbleef kon gebruikt worden om taai vlees te verzachten. Men noemde dit cassareep. Voor de teelt van deze yuca-wortels ging men speciaal opgehoogde akkers aanleggen (conucos) die moesten zorgen voor minder erosie, een betere vruchtbaarheid van de bodem en een langere houdbaarheid van de wortels in de grond. Andere gewassen werden verbouwd op stukken grond die men won op de jungle, volgens de slash-and-burn-techniek (roofbouw).
Een ander belangrijk onderdeel van het Taino dieet was maïs (mahisi). De Taino kookten de kolven en aten de maïskorrels van de kolf af, in tegenstelling tot het gebruik op het Centraal-Amerikaanse vasteland waarbij de maïskorrels meestal vermalen worden tot meel om er maïsbrood van te bakken (of tortilla's). Dit maïsbrood kon immers minder tegen het vochtige klimaat op de Caraïbische eilanden dan hun cassave-brood. Ook pepers werden veelvuldig gebruikt en later door de Spanjaarden mee naar Europa genomen als zijnde vervangproducten voor de zwarte peper, kaneel en kruidnagel die men uit het Verre Oosten invoerde. Deze basisingrediënten werden aangevuld met andere groenten als kalebas, zoete aardappel (batata) of bonen, pindanoten, fruit, vis en wat vlees. Gezien er geen grote zoogdieren op de eilanden te vinden waren, kwam het vlees van kleinere dieren als de jutia (boomrat), leguanen, schildpadden, aardwormen, salamanders, papegaaien, enzovoort. Ook de manatee (zeekoe) werd bejaagd en geconsumeerd.
Religie
De Taino aanbaden verschillende zemis of cemis, zijnde goden, geesten, voorouders. Veel zemis waren elk verantwoordelijk voor een heel specifiek iets in het dagelijkse leven van de Taino en werden daar ook mee vereenzelvigd (een beetje zoals de goden van de Griekse oudheid). Zo bijvoorbeeld waren de belangrijkste zemis of goden, Yucahu en Atabey, respectievelijk de god of geest van cassave (belangrijkste voedsel voor de Taino) en de zee. Atabey, de moeder van Yucahu was de godin van de vruchtbaarheid en de rivieren en meren. Wie zich een klein beetje verdiept in de orishas van het Cubaanse santeria-geloof ziet hier zeker een aantal parallellen.
Van een aantal van deze goden / geesten maakten de Taino afbeeldingen. Deze representaties (beelden of tekeningen) werden eveneens zemis genoemd. Veel van deze afbeeldingen zijn later terug gevonden. Ze werden gemaakt uit steen, been, schelpen, keramiek en zelfs katoen. Zemi petrogliefen werden eveneens teruggevonden op uiteenlopende plaatsen zoals rotsen in rivieren, balspelvelden of stalagmieten in grotten. Ook op de conucos (verhoogde akkers) werd heel vaak een zemi geplaatst van de god Yucahu, om zo meer opbrengst af te smeken. De zemis werden vaak afgebeeld als padden, schildpadden, slangen, abstracte of mensachtige figuren.
Lichaamsversiering maakte bij de Taino ook deel uit van hun religieuze beleving. Mannen hadden vaak decoratieve tatoeages op het lichaam, vrouwen hadden meestal piercings. Hoe hoger de tatoeage of de piercing op het lichaam werd aangebracht, hoe dichter ze zich bij hun goden konden voelen.
Kunst en gewoontes
Een gebruik dat onmiddellijk in het oog sprong toen de Spanjaarden de Taino ontmoetten, was een snuifritueel waarbij bepaalde stoffen via de neus werden geïnhaleerd. Men gebruikte daarvoor kleine schaaltjes, buisjes (soms met twee uiteinden voor in elk neusgat) en een soort hallucinogeen poeder, gemaakt van de zaden van een specifieke boom (Piptadenia). Zij noemden dit poeder cohoba. Andere bronnen beweren dat het hier ging om het gebruik van tabak en dat het ritueel sikar werd genoemd. Sikar werd door de Spanjaarden verbasterd tot sigaar, en één van de bekendste Cubaanse sigaren vandaag de dag kreeg de naam Cohiba mee, afgeleid van cohoba. Verschillende zemis, beeldjes, werden ook teruggevonden met een dergelijk schaaltje dat zou gebruikt zijn om het poeder op te leggen en zo het snuifritueel uit te voeren. De bedoeling was in trance te raken en zo in contact te komen met de zemis. Soms ging men hiervoor ook vasten of zichzelf doen overgeven, dit alles om het lichaam eerst te reinigen, alvorens de goden te benaderen. Tijdens deze rituelen werd ook brood gedeeld en verdeeld, eerst aan de zemi, dan aan de cacique, en dan aan de rest van het volk (parallellen met de communie bij de christenen zijn niet uit de lucht).
De Taino speelden ook een balspel, genaamd batey, en ze deden dit op speciaal aangelegde velden die eveneens batey werden genoemd. Twee teams van 10 tot 30 spelers gebruikten een kleine, maar zware, rubberen bal die ze met enkel de heup, de elleboog en het hoofd in de lucht moesten zien te houden. Het spel en de speelvelden die er vaak aan de randen van een cacicazgo voor werden aangelegd doen heel sterk denken aan de balspelterreinen van de Maya's in zuidelijk Mexico (o.a. Yucatan) en Guatemala. Heel vaak werden de spelen opgezet om een conflict tussen gemeenschappen "uit te vechten" of op te lossen. Vaak werd er ook gegokt op de uitslag van een dergelijke wedstrijd. De Spanjaarden zagen hier voor de eerste keer het gebruik van 'rubber', 'latex' en dachten dat het om een bal met magische krachten ging toen ze die vanzelf zagen terugkaatsen. De elastische capaciteiten van het goedje werden in de correspondentie met Spanje ook sterk overdreven.
Invloed op de huidige realiteit op Cuba en andere Caraïbische eilanden - En... zijn er nog Taino?
Blijft er vandaag de dag nog iets over van die Taino of hun cultuur? Immers, de meeste bronnen stellen dat de Taino op 50 jaar tijd (tussen 1492 en 1540) gereduceerd werden tot een fractie van de oorspronkelijke bevolking...
Toch zijn er nog sporen overgebleven, vage en ook duidelijker.
Om te beginnen in de taal, of preciezer, de woordenschat van veel volkeren die heden ten dage in de Caraïben wonen. Woorden als "hamaca" of "hammock" in het Engels, "barbacoa" of barbecue, "tabaco" of "tobacco" (tabak), "cayo" ("key" in het Engels, eiland), "canoa" of "canoe" (kano), "huracán" of "hurricane", "maize", allen zijn ze afkomstig uit de taal der Taino. Ook de termen waarmee de Taino hun huizen benoemden "bohio" en "caney", worden vandaag de dag nog steeds gebruikt op Cuba voor huizen op het platteland.
Maar ook hun culinaire gewoontes en vooral daarbij het gebruik van specifieke knollen en gewassen verspreidde zich over het hele gebied en soms zelfs nog ver daarbuiten. Maïs, één van hun basisingrediënten, raakte zelfs wereldwijd ingeburgerd. Ze leerden ons ook andere zaken kennen zoals de ananas, pindanoten, zoete aardappelen, yuca (maniok), chili pepers, sarsaparilla, ... Een gerecht als "Jamaican jerk" bijvoorbeeld is niets meer of minder dan een Taino methode van vlees bereiden dat toentertijd door de Taino barbecoa genoemd werd, uiteraard verbasterd tot onze huidige barbecue. Ook de cassave-pannenkoek wordt op Cuba in bepaalde regio's nog steeds gemaakt.
Bovendien claimen verschillende mensen (meer en meer) op verschillende eilanden Taino wortels te hebben. Er ontstaat zowaar een groep die hier speciaal de nadruk op wil leggen en zichzelf echt opnieuw volledig als Taino gaat bestempelen om zo de cultuur en het erfgoed van de Taino te behoeden voor een totale verdwijning. Zij proberen om de gewoontes en tradities van hun voorouders levendig te houden, hoewel heel vaak niet meer alles zo duidelijk is en gewoontes van andere indiaanse groepen (bijvoorbeeld uit Noord-Amerika) vermengd raken (denk daarbij aan groepen op Puerto Rico die zich Taino noemen).
Ook op Cuba, met name in het uiterste oostelijke deel van het eiland, bestaan nog geïsoleerde groepjes "Taino". Alejandro Hartmann Matos, historicus van Baracoa, en Cuba's autoriteit op vlak van de oorspronkelijke bewoners, stelt het heel eenvoudig: "Iedereen die spreekt over de verdwenen Taino, heeft niet alle elementen goed bekeken." Hartmann voert al jaren (sinds 1989) onderzoek naar de oorspronkelijke eilandbewoners en ging daarbij op zoek naar afstammelingen van de eerste bewoners. Gebaseerd op zijn onderzoek stelt hij dat er op Cuba nog minstens 5000 indiaanse mensen overblijven, en dat wellicht verschillende honderdduizenden mensen inheemse wortels hebben.
"Indianen duiken op in documenten en kronieken in onze hele geschiedenis", zo stelt Hartmann. "Inheemse groepen stichtten de stad Jiguani in 1701 en vormden het volledig indiaanse Hatuey-regiment tijdens de Cubaanse onafhankelijkheidsoorlog tegen Spanje in 1895. José Marti vermeldde heel regelmatig indiaanse mensen in zijn dagboek. Mark Harrington, een Amerikaanse archeoloog die in 1915 en 1919 veldwerk uitvoerde op Cuba, vond verschillende groepen inheemse bevolking die toen nog steeds in oostelijk Cuba woonden. Hij werd gevolgd - in de jaren '50 - '60 en '70 - door antropologen die tijdens onderzoeken in de regio heel duidelijk sporen vonden bij de Cubanen van het skelettype van de Taino-indianen, van het bloedtype en van andere fysieke kenmerken. Dus, als je het verleden goed bekijkt," aldus Hartmann, "dan is het duidelijk dat de indianen nooit volledig verdwenen zijn van het eiland. Wie anders beweert, weet niet waar hij over praat."
Maar hoe zit het dan vandaag de dag? Hartmann is categoriek: "Kijk maar rond." Overal in oostelijk Cuba zijn mensen terug te vinden met de hoge jukbeenderen, de koperkleurige huid of andere typische kenmerken van de inheemse indiaanse bevolking. Uiteraard raakte de Taino bevolkingsgroep vermengd met Europese en Afrikaanse groepen, maar toch zijn er verschillende mensen in Oost-Cuba die zich ook vandaag nog met trots "indiaans" noemen (bijvoorbeeld bij Playa Duaba (niet zo ver van Baracoa) of Guirito). Ze onderhouden de oude tradities, leven van de omringende natuur (planten en dieren), bidden voor kracht tot de maan en de zon, verzamelen wilde planten en bepalen de tijd zonder klokken of uurwerken.
Een onderzoeker van het Smithsonian Institute raakte zo aan de praat met een man uit de regio, de 75-jarige "Panchito": "Als ik de vivijagua mier uit zijn nest zie komen en hier zie voorbij kruipen in de ochtend, dan weet ik dat het tijd is om naar het veld te trekken. Als de chipojo hagedis naar beneden kruipt uit de palmboom om wat water te drinken, dan weet ik dat het middag is." Terwijl de man een cederboom benadert, slaat hij vriendschappelijk op de stam en zegt: "Deze boom is een familielid. Hij heeft gevoelens, net zoals wij en moet dus evenzeer met het nodige respect behandeld worden. Als je thee maakt van de schors van deze boom, zit daar heel veel kracht in. Die kan dienen tegen verkoudheden en andere aandoeningen aan de luchtwegen. Als je echter geen toestemming vraagt alvorens de schors te verwijderen, dan zou het wel eens helemaal niet kunnen werken. Geef me je kracht om te genezen, dat is wat ik de boom vraag."
De onderzoeker moest even met de ogen knipperen toen hij Panchito zo bezig hoorde en zag. Dit was een identieke manier van omgaan met planten en bomen als wat beschreven werd in de teksten van 15de-eeuwse Spaanse kroniekschrijvers. Blijkbaar had de man kennis en traditie van generatie op generatie doorgegeven gekregen.
"Als we verwachten voedsel van de aarde te ontvangen, dan moeten we er ook iets voor teruggeven", aldus Panchito, "dus, wanneer we iets planten, zullen we altijd een gebed uitspreken voor de aarde, een kleine steen of een muntstuk op het veld begraven, als een soort kleine boodschap voor de aarde, zodat ze ons iets teruggeeft." Indiaanse tradities leven hier duidelijk nog volop.
Op een aantal plaatsen op Cuba zijn ook nog resten gevonden van deze oorspronkelijke eilandcultuur. Niet ver van de badplaats Guardalavaca in de oostelijke provincie Holguin, bevindt zich het plaatsje Chorro de Maita, waar een heuse indiaanse begraafplaats werd teruggevonden. Ernaast bouwde men een dorp na, zoals het er ten tijde van de Taino moet hebben uitgezien. Ook in de buurt van de Varkensbaai (provincie Matanzas) kunnen bezoekers een kijkje nemen bij Guama, een volledig nieuw opgebouwd Taino dorp. Beelden van de Cubaanse kunstenares Rita Longa geven een kijk op de activiteiten die de Taino uitvoerden. Wie naar de provincie Granma trekt, kan tijdens een wandeling in het nationaal park Desembarco del Granma een beeldje ontdekken in een grot, dat El Idolo del Agua genoemd wordt, het "wateridool" of "de godin van het water". Het gaat hier om een afbeelding van de zemi Atabey, de moeder van alle goden of zemis, en de godin van de vruchtbaarheid, de rivieren en meren. het beeldje is deels natuurlijk gevormd (stalagmiet) en vermoedelijk deels bewerkt door de lokale bewoners (wie goed kijkt kan een sluier over het hoofd van het beeldje ontdekken - sommigen menen dan ook dat dit beeldje pas na de komst van de Spanjaarden zou gemaakt zijn, of althans aangepast; de sluier zou immers refereren aan de maagd Maria). In hetzelfde nationale park zijn ook resten gevonden van huizen, bohio's en caneyes. Tot slot zijn er ook sporen van de oorspronkelijke bevolking terug te vinden op Isla de la Juventud. In een grot in het zuidoosten van het eiland, Cueva de Punta del Este, vond men in 1910 een aantal grotschilderijen die erop duiden dat de inheemse indiaanse bevolking ook hier reeds aanwezig was. Meer dan 200 pictogrammen zijn teruggevonden op de wanden en het plafond van deze grot en men denkt hier te maken te hebben met een soort zonnekalender.
De conclusie mag duidelijk zijn: ondanks het feit dat er op het eerste zicht geen of bitter weinig sporen van de oorspronkelijke Taino bevolking meer op Cuba of andere Caraïbische eilanden zijn terug te vinden, blijkt toch dat de aandachtige toeschouwer nog heel wat zaken kan ontdekken die erop wijzen dat de Taino indianen hun sporen op heel wat vlakken hebben nagelaten.
© 2013 - 2024 Youriblieck, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Etniciteit in Wit-RuslandIn Wit-Rusland wonen heel wat verschillende volken. Door de tijden heen is er heel wat veranderd aan de samenstelling va…
De Khoikhoi of HottentottenDe Khoikhoi, ook wel bekend als Hottentotten, zijn de oorspronkelijke bewoners van Zuidelijk Afrika, waar ze samen met d…
Bronnen en referenties
- http://www.smithsonianmag.com/people-places/What-Became-of-the-Taino.html