Schrijvers 17e eeuw: Joost van den Vondel (1587-1679)
Vondel wordt ook wel de prins der dichters genoemd. Op de munt die uitgegeven werd ter gelegenheid van zijn begrafenis, in 1679, staat terecht de tekst 's Lands oudste en grootste poëet. Hij schreef ontroerende gelegenheidsgedichten naar aanleiding van het overlijden van zijn kinderen. Uit zijn hekeldichten blijkt dat de politieke en religieuze gebeurtenissen in zijn tijd hem niet onberoerd lieten. De rechters die de dood van Oldenbarneveldt op hun geweten hadden werd een onrustig levenseinde toegewenst, en de bekvechtende predikanten werden bespot. In het historisch drama Ghysbrecht van Aemstel wordt de glorieuze wederopstanding van de stad Amsterdam voorspeld. In het Bijbels drama Lucifer leidt de opstand van engelen tegen God tot hun verbanning uit de hemel.
Het leven van Joost van den Vondel
Jeugdjaren
Joost van den Vondel werd in 1587 geboren in Keulen. Zijn Antwerpse, doopsgezinde ouders waren naar die stad uitgeweken. Omstreeks 1594 verhuisde de familie naar Utrecht. Drie jaar later volgde de verhuizing naar Amsterdam, waar zijn vader in de Warmoesstraat een zaak begon in zijde-artikelen, kousen en dergelijke. Na de dood van zijn vader zette Vondel de zaak voort.
Literaire belangstelling
In zijn jeugd had hij al belangstelling voor literatuur, wat ook blijkt uit zijn lidmaatschap van de rederijkerskamer 'Het Wit Lavendel', de rederijkerskamer voor uitgeweken Zuid-Nederlanders, en zijn latere lidmaatschap van de Amsterdamse rederijkerskamer 'De Eglantier'. Ook nam hij deel aan bijeenkomsten in 't Saligh Roemers Huys' (literaire avonden in het huis van de koopman Roemer Visscher), en bezocht hij later geregeld de Muiderkring (bijeenkomsten van kunstenaars en geleerden in het Muiderslot, de ambtswoning van P. C. Hooft).
Zelfstudie
Omdat Vondel al op zijn negende bij zijn vader in de zaak was gaan werken, had hij weinig schoolopleiding genoten. Op latere leeftijd leerde hij nog Latijns en Grieks.
Huwelijk
in 1610 trouwde Vondel met Maaike van de Wolf. Zij nam de zorg van de winkel grotendeels op zich, zodat Vondel zich kon wijden aan zijn literaire werk en aan zijn zelfstudie. Zijn gelukkige huwelijk werd overschaduwd door het verlies van zijn kinderen. In 1632 stierf zijn zoontje Constantijn in het jaar van zijn geboorte, en in 1633 stierf zijn achtjarige dochtertje Saartje. Zijn vrouw overleed in 1635.
Financiële problemen
Vondel deed zijn zaak in 1643 over aan zijn zoon Joost junior. De toch al niet meer zo florerende zaak ging in 1656 failliet. Zijn zoon Joost stierf op een schip dat op weg was naar Nederlands-Indië, waar hij een nieuw leven wilde beginnen. Vondel nam de enorme schuld van 40.000 gulden op zich, met als gevolg dat hij bijna tot de bedelstaf werd veroordeeld. De gemeente Amsterdam gaf Vondel, inmiddels 71 jaar oud, een baan als boekhouder bij de Bank van Lening. Tien jaar later ging hij met pensioen, met behoud van zijn salaris.
Het overlijden van Vondel
Toen Vondel in 1679 op hoge leeftijd overleed, had hij al zijn kinderen en bijna al zijn kleinkinderen overleefd. Joost van den Vondel werd, net als Pieter Cornelisz. Hooft, begraven in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Ter gelegenheid van zijn begrafenis werd een speciale munt geslagen, met als tekst 's Lands oudste en grootste poëet'.
De religieuze en politieke situatie aan het begin van de zeventiende eeuw
Vondels werk heeft betrekking op de politieke en religieuze situatie in de zeventiende eeuw. Op religieus gebied was er de strijd tussen de strenge en de gematigde protestanten. Vondel koos partij voor de gematigde protestanten. Op politiek gebied was er de strijd tussen de stadhouder Prins Maurits en Oldenbarneveldt. Maurits won de strijd. De gematigde protestanten werden officieel veroordeeld. Oldenbarneveldt, die partij had gekozen voor de gematigde protestanten, werd gearresteerd in 1619 werd hij hij, op 72-jarige leeftijd, in Den Haag onthoofd.
De lyriek van Vondel
Gelegenheidsgedichten
Bij geboorte, huwelijk en sterven van mensen die hem dierbaar waren schreef Vondel gelegenheidsgedichten. Zo schreef hij in 1632
Kinderlyck, na het overlijden, in het jaar van zijn geboorte, van zijn zoontje Constantijn, en in 1633
Uitvaert van mijn dochterken, na het overlijden, op achtjarige leeftijd, van zijn dochtertje Saartje. Het eerste gedicht is nog blijmoedig van toon (Vondel laat het kind zijn ouders vanuit de hemel troosten), terwijl het tweede gedicht veel somberder van toon is (de herinneringen aan de gelukkige momenten tijdens haar korte leventje leiden tot bitterheid).
Historische gedichten
Naar aanleiding van historische feiten schreef Vondel historische gedichten. Zo schreef hij over de glorie van de stad Amsterdam als koopmansstad
Het lof der Zeevaert (1632).
Hekeldichten
Naar aanleiding van de godsdiensttwisten (de strijd tussen de strenge en de gematigde protestanten) schreef Vondel een aantal hekeldichten. In
Rommelpot van 't Hane-kot (1627) worden de bekvechtende predikanten voorgesteld als hanen, begeleid door het lelijk klinkende geluid van een rommelpot.
Vondel schreef ook hekeldichten naar aanleiding van de terechtstelling van Oldenbarneveldt. Toen hij 35 jaar na die terechtstelling de stok van Oldenbarneveldt zag, had hij het beeld van de gebogen raadspensionaris nog scherp voor ogen. Het was voor hem aanleiding om het hekeldicht
Het stockse van Joan van Oldenbarneveldt, vader des vaderlants (1657) te schrijven.
Een ander hekeldicht dat Vondels schreef naar aanleiding van de terechtstelling van Oldenbarneveldt is
Geuse-Vesper of Siecken-Troost voor de Vierentwintich (circa 1631). Voor de 24 rechters die Oldenbarneveldt op het schavot brachten zal er geen siecken-troost zijn. Wroeging zal een rustig sterfbed onmogelijk maken.
Vondels dramatiek
Vondel scheef 32 toneelstukken. Hij ontleende zijn stof vooral aan de historie en aan de Bijbel. Vondel werd achtereenvolgens beïnvloed door het Franse, het Latijnse en het Griekse drama. De vorm van zijn drama's beantwoordde steeds meer aan de de door het klassieke drama gestelde eisen.
Zijn bekendste historische drama's zijn
Gysbreght van Aemstel (1637) en
Maria Stuart (1646). Tot zijn bekendste Bijbelse stukken behoren
Joseph in Dothan (1640),
Lucifer (1654) en
Adam in ballingschap (1664).
Ghysbrecht van Aemstel
Toen Amsterdam zijn nieuwe schouwburg kreeg werd Vondel gevraagd om het openingsstuk te schrijven. Hij liet zich inspireren door
Aeneis van de Romeinse dichter Vergilius. In het verhaal van Vergilius dringen door een list in een paard verstopte soldaten de stad Troje binnen. In Vondels
Ghysbrecht van Aemstel dringen door een list in een schip verborgen soldaten Amsterdam binnen.
Historisch is Vondels voorstelling van de gebeurtenissen onjuist. In 1304, het jaar waarin de gebeurtenissen zich afspelen, is de 'stad' Amsterdam in werkelijkheid niet veel meer dan een vissersdorp. Bovendien heeft de in het drama vertoonde belegering in werkelijkheid nooit plaats gehad.
Het stuk vangt aan met de volgende regels:
Het hemelsche gerecht heeft zich ten lange lesten
Erbarremt erbarremt over my, en mijn benaeuwde veste,
En arme burgery, en op mijn volcx gebed,
En dagelix geschrey, de bange stad ontzet.
Onverwacht heeft de vijand het beleg van de stad opgeheven en zich teruggetrokken. Broeder Willibrord denkt dat het komt door de onenigheid tussen de legeraanvoerders. Een listig verhaal van een krijgsgevangene, over het met rijs geladen schip 't Zeepaerd', dat door de op de vlucht geslagen vijand is achtergelaten, doet de Amsterdamse soldaten besluiten om het schip de stad binnen te halen. In de nacht keert de legermacht echter terug naar de stad, waar de nietsvermoedende burgerij zich opmaakt voor de kerstnacht. Geholpen door de in het schip 't Zeepaerd' verborgen soldaten weet de vijand Amsterdam te veroveren. Ghysbrecht wil zijn vrouw en kinderen wegzenden. Zelf zal hij met de stad ten onder gaan. De plotseling verschijnende aartsengel Rafaël beveelt hem om met de anderen de stad te verlaten. Rafaël voorspelt ook de glorieuze wederopstanding van de stad Amsterdam. Zo krijgt dit voor een feestelijke gelegenheid geschreven drama toch nog een passend einde.
Tegenwerking van de predikanten, vanwege Vondels sympathiseren met het roomse bijgeloof, had tot gevolg dat het stuk niet kerstmis 1637 in première kon gaan. De eerste voorstelling was op 3 januari 1638.
De aartsengel Michaël verjaagt Lucifer en de Luciferisten uit de hemel, Rubens (1632) /
Bron: Peter Paul Rubens, Wikimedia Commons (Publiek domein) Lucifer
In het Bijbelse drama
Lucifer wordt de opstand tegen God en de val van de engelen uitgebeeld. Het eerste bedrijf begint met een schitterende beschrijving van het aardse paradijs, en een beschrijving van het eerste mensenpaar. De engelen in de hemel krijgen van aartsengel Gabriël te horen dat de engelen aan de mensen dienstbaar worden. De engelen, die niet langer de hoogste positie bekleden, komen in opstand tegen God, een opstand die geleid wordt door Lucifer. De wijze Gabriël, de strenge Michaël en de liefdevolle Rafaël proberen Lucifer op andere gedachten te brengen, maar Lucifer kan niet meer terug. De strijd wordt gewonnen door de aanhangers van God. De aanhangers van Lucifer (Luciferisten) worden gestraft. Ze worden veranderd in monsters en de hemel uitgesmeten. Lucifer neemt wraak door het eerste mensenpaar op aarde te verleiden.
Het Bijbels drama
Lucifer werd in de zeventiende eeuw na twee voorstellingen getroffen door een algemeen verbod, want de predikanten vonden het bezwaarlijk dat het stuk zich afspeelde in de hemel. Het verbod had onmiddellijk vijf herdrukken tot gevolg!
Lees verder