Jurgis Baltruoaitis: Oost ontmoet West
De oorsprong van de oosterse motieven in westerse kunst werden onderzocht door een historicus wiens interesse uitging naar optische illusie.
“Het Oosten komt terug", schreef
Jurgis Baltruoaitis. “De rusteloze macht van het Verre Oosten komt terug. Wederom verschijnen demonen met de vleugels van vleermuizen: beesten met half dierlijke, half menselijke maskers en twee-benige wezens zijn die uit schelpen komen gekropen. "
Baltruoaitis (1903-1988) was de zoon van een dichter en een invloedrijke pionier in de vergelijkende kunst die vandaag de dag zeer populair is. Hij bracht het grootste deel van zijn leven in
Frankrijk door zijn meeste werk verscheen in het Frans, maar hij refereerde in zijn werk vaak naar zijn verbondenheid met de Litouwse cultuur.
Na de Tweede Wereldoorlog werd hij een activist in de strijd voor de onafhankelijkheid van
Litouwen. Vanaf 1950 was hij vice-voorzitter van het Comité van de Europese Beweging van Litouwers en vanaf 1960 was hij de secretaris-generaal. Hierdoor werd hij persona non grata in de
Sovjet-Unie en zijn naam en werk werden voor een lange tijd verbannen uit het culturele leven.
Baltruoaitis werd geroemd om zijn eruditie. Hij was het meest geïnteresseerd in onconventionele aspecten van de interactie tussen oosterse en westerse tradities in de kunst die niet passen in de traditionele kaders van de kunstkritiek maar ook in marginale kwesties van de kunstkritiek die vaak genegeerd werden door academisch onderzoek. Hij betwiste de 'eeuwige waarheden' die hun wortels in academische kunstkritiek hadden en de ingebakken euro-centrische mythen. Hij ging verder dan oppervlakkige verschijnselen en bracht de diepere en soms nauwelijks waarneembaar kanten van bepaalde kwesties ter sprake, de mysterieuze fenomenen in de kunst, en keerde ze binnenstebuiten.
Baltruoaitis werd in 1903 geboren in Moskou met in zijn familie een dichter, een vertaler en een invloedrijke Litouwse diplomaat. Zijn vader ging met veel vooraanstaande Russische avant-garde kunstenaars om en gaf leiding van de schrijvers vereniging van Moskou (1920-1922). Verder was hij de gezant van Litouwen in Moskou (1922 tot 1938).
Begunstigd met een veelzijdige humanitaire achtergrond vanuit zijn familie en vanuit zijn Duitse middelbare school (de dichter Boris
Pasternak was een van zijn mentoren), vervolgde de toekomstige kunsthistoricus zijn studie in
Parijs. Hier wekte de geschiedenis van het theater zijn interesse, voornamelijk in de symbolen en gebaren van het middeleeuwse theater. Maar zijn kennismaking met professor
Focillon veranderd zijn belangstelling. De jonge man was gefascineerd door de professor zijn manier van handelen en spreken, de warmte van zijn aanwezigheid en zijn methoden, die absoluut bij zijn onderzoek pasten.
Na zijn loopbaan te zijn begonnen als kunsthistoricus, met name met studies over Romaanse versiering, de iconografie van de vroeg-christelijke architectuur en sculptuur en patronen in de bronnen en de evolutie van de middeleeuwse kunst, raakte Baltruoaitis geleidelijk aan geïnteresseerd in vergelijkend onderzoek naar westerse en oosterse kunst.
Zijn aandacht werd onder meer in beslag genomen door de oosterse wortels van de West-Europese middeleeuwse kunst, beelden die eeuwenlang de verbeelding hadden gevoed van de middeleeuwse kunstenaars. Hij had bijzondere aandacht voor de grilligheid in de
Romaanse en
Gotische kunst. Dit betrof de analyse van dierlijke figuren en mythologische beelden van oosterse oorsprong in de reliëfs op de middeleeuwse kolommen, in de rozetten van de ramen van kathedralen, in het werk van edelsmeden, in gekleurd glas en in schilderijen.
Ten slotte verschoof zijn belangstelling naar mysterieuze optische illusies, of anamorphosen, vervormde perspectieven welke bepaalde objecten alleen in een kunstwerk zichtbaar maken wanneer ze worden bekeken vanuit een ongebruikelijke hoek. Hij was gefascineerd door de onconventionele en ongebruikelijke vluchten van de creatieve geest.
Een origineel gezichtspunt op de Litouwse kunst
Het grootste deel van zijn leven hield Baltruðaitis geen dagboek bij en schreef hij geen populaire artikelen over kunst voor kranten. Hij publiceerde de theses van zijn studies pas als hij een congres bijwoonde. Aan het einde van zijn leven gaf hij interviews, maar onwillig en alleen wanneer hij onder druk werd gezet door zijn uitgevers. Hij gebruikte al zijn intellectuele energie uitsluitend voor zijn onderzoek, dat soms wel een decennium duurde.
Met zijn solide aanpak van zijn vergelijkende methode en de conclusies die hij trok uit voorbeelden van vergelijkende
iconografie zette hij vraagtekens bij een aantal erkende opinies in de kunstgeschiedenis. Hij verwierp waarheden uit tekstboeken en stelde een nieuwe, onbevooroordeelde blik op de echte geschiedenis van de beschaving en de kunst van de antieke wereld voor. Voor hem was de traditionele tegenstelling van westerse en oosterse kunst slechts een theoretische abstractie, vreemd aan de historische werkelijkheid.
Werkend met duizenden kunstwerken en zijn toevlucht nemend tot het gehele schatkamer van de kennis en de wetenschap, bewees Baltruoaitis op zijn bekende nauwkeurige wijze de invloed van de oosterse landen op het westen.
Door vergelijking van de architectonische en artistieke motieven die hij vond in de verschillende westerse en oosterse beschavingen, openbaarde hij de logica van hun interne evolutie in de verschillende culturele gebieden. Hij was de eerste om de oorsprong van sommige onderdelen van decor, mythologische wezens, monsters, en bloem motieven die wijd verspreid werden gebruikt in de romaanse, gotische en
renaissance kunst aan te wijzen.
Baltruoaitis was een teruggetrokken type, fanatiek gewijd aan zijn roeping. Hij vermeed de drukte van het dagelijkse leven en de communicatie met de pers of nieuwsgierige bewonderaars. In zijn hermetisch afgesloten wereld was de geleerde in zijn element. In zijn gedachten wandelde hij door verschillende beschavingen en tijdperken. Het hedendaagse versmolten met beelden, symbolen en metaforen van het verre verleden.
Hij onderzocht zijn gasten, die zelden werden toegelaten tot zijn tempel, met een intense blik. Hij sprak langzaam Litouws, met ongebruikelijke woorden en soms peperde hij zijn gesprekken met speelse ironie. Deze gereserveerde en teruggetrokken persoonlijkheid zat vol met ingehouden trots en het besef van de waarde van zijn bijdrage aan de kunstgeschiedenis.
Hij volgde altijd zijn eigen onafhankelijke weg. Zo verwierf hij voor zichzelf een uitzonderlijke plaats binnen de Franse kunstgeschiedenis in het bijzonder, en de westerse kunstgeschiedenis van de 20e eeuw in het algemeen.
Nauwgezet onderzoek van Baltruoaitis
Baltruoaitis onderzocht de ontwikkeling van kunst in verband met het proces van beschaving. Zijn methode is gebaseerd op het beginsel dat een wijziging in een stijl van de kunst de vorige niet geheel uitsluit en dat voorgaande stijlen nog latent in nieuwe stijlen en vormen aanwezig zijn. In de dramatische processen en crises van beschavingen en met de veranderingen tussen beschavingen, worden oude stilistische vormen onverwacht herboren en bloeien weer op, waarbij de geldende stijl naar de achtergrond wordt gedrukt. Als gevolg hiervan legde hij de geschiedenis van de kunst niet alleen uit als een doorlopend proces van het leven en de veranderingen in vormen van kunst, maar ook als de ontwikkeling van haar betekenis geconditioneerd door de context van een bepaalde beschaving. Hiermee is de geschiedenis van de kunst gelijk aan de geschiedenis van de kunstvormen. Het bepaalt de beginselen van het denken en de waarneming van de werkelijkheid welke kenmerkend is voor een bepaalde beschaving en cultuur.
Om zijn wetenschappelijke hypotheses te bewijzen organiseerde hij archeologische expedities. Hij heeft honderden foto's en tekeningen gemaakt van voorwerpen die hem interesseerde, gaf een frisse blik op vastgestelde feiten in de kunstgeschiedenis en gaf nieuwe, onverwachte invalshoeken. Hij spendeerde een aanzienlijke hoeveelheid tijd en energie aan het verzamelen van documentair materiaal om zijn beweringen te bevestigen en zocht in de archieven van oude kloosters, in gravures in bibliotheken en musea, in manuscripten en oude boekwinkels.
Slechts een enkele van de pijlers van de 20e-eeuwse kunstgeschiedenis gaf zo veel aandacht aan een dergelijke zorgvuldige presentatie van hun illustratief materiaal. De vergelijkende theses en parallellen die hij heeft ontwikkeld tonen het belang aan van de iconografie en de illustratie. De talrijke en zorgvuldig geselecteerde illustraties en tekeningen in zijn rijk geïllustreerde studies zijn ondersteunend om de interne logica van het gepresenteerde materiaal te tonen.
Beurs voor de romaanse stijl
Onder toezicht van professor Focillon van de
Sorbonne dook Baltruðaitis in zijn studie van de geschiedenis van de middeleeuwse kunst en archeologie. Met zijn ijver, nieuwsgierigheid en de originaliteit van standpunten, boekte de jongeman verrassend snel vooruitgang.
Met deze kwaliteiten van zijn leerling in het achterhoofd, stuurde Focillon hem richting een onderzoek naar de ornamenten van de romaanse beeldhouwkunst en architectuur. Met zijn verrassende originaliteit in het verwoorden van vragen en het vinden van oplossingen werd hij uiteindelijk niet alleen een trouwe collega van de geleerde maar ook, na het huwelijk met zijn dochter, een lid van zijn familie.
Om een theoretische basis voor zijn hypothesen te kunnen ontwikkelen verkreeg hij in 1927 en 1928 met de hulp van zijn vader (die op dat moment de Litouwse gezant in
Moskou was), toestemming tot het verrichten van onderzoek in
Armenië en
Georgië. Deze expeditie en verzamelde materiaal, vrijwel onbekend in het westen, overtroffen ieders verwachtingen. In de
Kaukasus vond de jonge kunstcriticus een veelheid aan vormen van vroeg-christelijke architectuur en sculpturen met opkomende romaanse en gotische stijlen.
Hij publiceerde de resultaten van de expeditie in zijn eerste boek: “Etudes sur l'art medieval nl Armenie et en Georgie” in 1929. In dit boek, ruim voorzien van illustratief materiaal, wijst hij op de invloed van de oosterse kunst op die van het westen. Door een vergelijking van de werkelijke architectonische vormen, ornamenten, bouwstijlen en symbolen te maken onthulde hij de verbindingen tussen oosterse en westerse culturen. Het boek trok direct de belangstelling van de academische wereld en werd bekroond met de “Prix Bordin Extraordinaire de l'Academie des Inscriptions et Belles Lettres.”
Op dat moment waren kunsthistorici in discussie over de oorsprong van de spitse gotische boog. Sommigen ontwikkelden een theorie die ervan uitging dat de boog ontstond vanuit de constructie. Anderen brachten het idee naar voren dat de gotische boog een oosterse oorsprong moest hebben.
Na bestudering van interculturele contacten en de beginselen van de vroeg-christelijke Armeense en Georgische architectuur stelde Baltruoaitis een nieuwe benadering van het ontstaan van de gotische boog voor. Uitgaande van een gedetailleerde analyse van de Kaukasische architectuur bewees hij dat in de Armeense en Georgische architectuur, de spitse boog een duidelijk omschreven constructieve functie heeft. Het ondersteunt niet alleen een kluis, maar heeft ook een decoratieve functie. Naar zijn mening verspreiden de architectonische vormen van Georgië en Armenië zich naar het westen via architecten en decorateurs van Kaukasische afkomst welke werkten in
Byzantium en het Midden-Oosten.
De eer voor de onderbouwing van de romaanse stijl in de kunst en de esthetische waarde ervan gaat naar Focillon en zijn discipel Baltruoaitis, die in dezelfde week in 1931 twee boeken over de romaanse kunst publiceerde. Zij bieden de theoretische grondslagen voor de Romaanse kunstvormen en leggen een relatie met vroegere en latere tradities in de evolutie van de West-Europese kunst.
In het begin van de 20e eeuw, toen de theorie van de "culturele kringen" werd verspreid, zijn er pogingen gedaan om te zoeken naar de oorspronkelijke bronnen van oude beschavingen. De ogen van de theoretici en kunsthistorici waren allemaal gericht op de Soemerische beschaving, die zij als de belangrijkste bron zagen en hun verworvenheden van menselijk cultuur en kunst als golven golven in alle richtingen verspreiden. Voor Baltruoaitis leken de relaties tussen individuele iconografische elementen en functies zoals waargenomen in Romaanse, Byzantijnse, Koptische en islamitische kunst te wijzen op "de continuïteit van een uniforme stroming in de evolutie van de kunst, waarvan de bronnen van die van invloed gelegen kunnen liggen in de oud-Soemerische beschaving ".
In 1933 na te zijn afgestudeerd aan de Sorbonne, keerde hij terug naar Litouwen om kunstgeschiedenis te gaan studeren aan de
Vytautas Magnus universiteit in
Kaunas. In 1937 werd hij hoogleraar. Hier publiceerde hij zijn enige werk in de Litouwse taal, de twee delen van Visuotinë meno istorija (Een Algemene Geschiedenis van de Kunst, 1934 en 1939).
Terwijl hij les gaf in Kaunas besteedde hij veel aandacht aan de verbetering van de Litouwse terminologie in de kunstgeschiedenis. Hij ging vaak naar West-Europa, waar hij lezingen gaf op conferenties in Parijs en Londen. In 1939 werd hij een cultureel adviseur bij de Litouwse ambassade in Parijs en in de zomer van hetzelfde jaar voltooide hij een studie in het Frans over de Litouwse volkskunst. Dit werd bijna tien jaar later in het Engels gepubliceerd (Lithuanian Folk Art, München, 1948).
Tijdens de oorlog en vooral na de dood van Focillon zette hij zijn wetenschappelijke en organisatorische activiteiten voort. Focillon zijn volgelingen en vrienden kwamen iedere woensdag bijeen in Baltruoaitis zijn flat, met de naam "Academia Virginiana". De discussies die daar plaats vonden speelden een belangrijke rol gespeeld bij de verspreiding van actuele ideeën en methodologische beginselen in de kunstgeschiedenis.
Het fantastische gotische
Na de oorlog stopte Baltruoaitis met zijn archeologische expedities en werkte hard in zijn woning in Parijs. Dit was het begin van de fase in zijn academisch leven die hem uiteindelijk tot één van de meest originele kunsthistorici van de 20ste eeuw zou maken. Behalve voor gastcolleges aan de universiteiten van Parijs, Keulen, Columbia, Yale, Washington, Harvard, Utrecht, Leiden en elders, stopte hij al zijn energie in zijn nieuwe werk.
“Le Moyen Age fantastique”, gepubliceerd in 1955, opende een nieuwe volwassen fase in Baltruoaitis zijn creatieve evolutie. In de daarop volgende vijf jaar publiceerde hij vier studies.
Het spreekt voor zich dat één van zijn belangrijkste bijdragen aan de kunstgeschiedenis zijn “Le Moyen Age fantastique” is. Het verbaasde de lezers niet alleen door de rijkdom aan nieuwe ideeën en onverwachte parallellen, maar het vulde ook lacunes in bij het onderzoek naar de bronnen van de West-Europese kunst.
In dit werk onderzocht Baltruoaitis de oorsprong van exotisme en fantasiebeelden in gotische kunst. Hij vond het begin in drie verschillende kunst tradities die een eenvormig en kleurrijk repertoire van middeleeuwse beelden in de kunst vormden. In de eerste plaats is dit het erfgoed van de
Helleens Griekse en
Romeinse kunst. Ondanks de ascetische reactie van het vroege christendom op de heidense cultuur, werd dit bestendigd in edelstenen, munten en medailles. Later, in een nieuwe vorm, smolt het samen met afbeeldingen van middeleeuwse kunst. In de tweede plaats,veel belangrijker, is er de islamitische beschaving, welke de christelijke cultuur fascineerde met haar raffinement, glamour en grandeur.
De Arabisch-islamitische beschaving is uitgebreid en gevarieerd. Hiervan nam het christelijke Europa de beginselen van abstracte versiering, en een veelvoud van beelden van de fantasie-dieren over.
Islamitische kunst opvalt door de versieringen, de extreem ingewikkelde vorm, de verfijning en de scherpte van de stijl. Door de Arabisch-islamitische beschaving, die de rol van intermediair tussen het oosten en het westen speelde en die een groot oppervlakte van Spanje en het zuiden van Frankrijk tot China omvatte, stroomden de kunstvormen vanuit India en China naar het westen.
Invloeden uit
China en
India, verspreid via de Ottomaanse en de Mongoolse rijken, brachten nieuwe hybride vormen van mythologische dieren naar het westen. Het was een wereld van elementen van de nacht en duisternis gevuld met bizarre monsters, draken en demonen die de visie van de christelijke hel heeft uitgebreid. Dus het oosten, dat zover reikte als China, overstroomde de gotische kunst met karakters uit de hel, misvormde wezens, fantastische schepsels gemaakt van delen van menselijke lichamen en verschillende dieren en vissen.
Een wereld vol illusie
Baltruoaitis zijn latere vier later boeken, Anamorphoses (1955), Afwijkingen (1967), La Quête d'Isis (1967) en Le Miroir (1978), vormen de kern van zijn studies. Zijn aandacht was gericht op de mysterieuze wereld van vervormde perspectieven, optische illusies, bewuste vervormingen en spiegel reflecties. Het omvat menselijke gezichten en silhouetten die lijken op de hoofden van beesten, verschijnselen die de kijker versteld doen staan met hun betoverende macht. De conventionele kunstkritiek had deze verschijnselen hardnekkig genegeerd. Hij was de eerste die in deze bizarre wereld dook gecreëerd door de trucs van een kunstenaar zijn verbeelding. Hij probeerde er achter te komen wat er schuil ging achter de bewuste aberraties gemaakt door een kunstenaar. Met vervormde perspectieven, of anamorphose, kan een schilderij vanuit een ongewone hoek worden bekeken, meestal diagonaal.
In de complexe wereld van de wetten van het perspectief, toonde hij aan dat perspectief, de westerse basis van de Renaissance kunst, niet alleen een hulpmiddel is om realisme te scheppen, maar ook een middel voor de ontwikkeling van nieuwe vluchten van fantasie. Het kan bekende objecten nieuwe en onverwachte invalshoeken geven en een sfeer creëren van van mysterie en onwerkelijkheid. Vanaf het eerste begin van zijn carrière was hij geïnteresseerd in de ongewone verschijnselen in de kunst. Later dook hij in de studie van mysterieuze en fantastische afbeeldingen in de Romaanse en Gotische kunst. Hij was gefascineerd door de verschillende middelen waarmee de wonderbaarlijke effecten werden overgebracht. Hij was geïntrigeerd door de mysterieuze lijnen en geometrische vormen die in staat zijn gewone voorwerpen te veranderen door de magie van vervormd perspectief.
Een klassiek voorbeeld van een optische illusie is Baltruoaitis zijn favoriete schilderij,
"De Ambassadeurs" van Hans
Holbein de Jongere. De onderwerpen van het schilderij zijn twee prominente figuren aan het hof van Hendrik VIII staande bij een tafel met verschillende astronomische- en muziekinstrumenten. Het schilderij moest tussen twee deuren worden geplaatst. Kijkend naar de voorkant het schilderij (National Gallery in Londen) ziet de toeschouwer een onbegrijpelijk ogende object aan de voeten van de ambassadeurs: de plaatsing van het doek in de ruimte van het museum zorgde voor een probleem voor de kijkers. Maar diagonaal bekeken wordt dit mysterieuze voorwerp duidelijk. Het is een schedel, het symbool van de dood.
Bijdrage aan de kunstgeschiedenis
Jurgis Baltruoaitis werd een pionier van de vergelijkende kunstgeschiedenis, die bloeide aan het eind van de 20e eeuw en die in opstand kwam tegen de heersende euro-centristische opvattingen in de traditionele westerse kunstgeschiedenis. In zijn zorgvuldig gedocumenteerd werkt reconstrueert hij stap voor stap vele bladzijden in de geschiedenis van kunst en cultuur die voorheen onbekend waren. Hij onthuld de nauwe contacten en de wederzijdse invloeden tussen kunst uit het oosten en het westen die in het verleden bestonden.
Baltruoaitis zijn academische loopbaan wordt gekenmerkt door zijn eruditie. Zijn werk onderscheidt zich door zijn grondigheid bij het onderzoeken van patronen in de evolutie van verschillende beschavingen.