Geschiedenis van de Litouwse taal en grammatica
De Litouwse taal behoort tot de Proto-Indo-Europese familie van talen en vormt samen met het Lets en het verdwenen Oud-Pruisisch de Baltische groep van talen. In tegenstelling tot andere Europese talen ligt het Litouws, net als het Lets en het Oudpruisisch, het dichtst bij de originele stam, het Sanskriet.
De oorsprong van het Litouws en haar grammatica
Hydroniemen van
Baltische oorsprong zijn door taalkundigen veel oostelijker gevonden dan waar het huidige Litouwen en
Letland liggen, namelijk in het bovenste en in de centrale delen van de
Dnjepr-bekken, in de bovenloop van de
Wolga en in de
Oka bekken. Er wordt van uitgegaan dat er in het oosten van Europa geïsoleerde Baltische eilandjes bestonden tot aan het einde van de 13e eeuw. De Baltisch-Slavische taal-verbinding gaat dus al zeer ver terug. Gemeenschappelijke kenmerken tussen de Litouwse taal en het
Russisch en het
Wit-Russisch bevestigen de bovenstaande conclusie.
De westelijke grens van Litouwen en Letland toont sporen van toponiemen van
Finse afkomst, wat het vermoeden versterkt dat deze plaatsen eens kunnen zijn bewoond door Baltische
Finnen. Het wordt algemeen aangenomen dat de Baltische stammen contacten hebben gehad met de Finse stammen aan het begin van de geschiedenis, ruim vóór Christus. De Finnen leerden grond bewerking en veeteelt van Baltische stammen wat wordt weergegeven door de Finse woorden voor graan, rogge, ganzen enzovoort. De woorden zijn geleend van de respectievelijke Baltische woorden. Het Baltische “marti” (schoondochter) is ook een leenwoord in het Fins, blijkbaar waren de banden behoorlijk nauw.
Lang voor onze tijdrekening vertakte de oude Baltische taal in verschillende dialecten bestaande uit twee groepen: de westelijke en de oostelijke. De laatste omvatte de Litouwse en Letse evenals de uiteindelijk uitgestorven Kuronische, Selonische en Semigallische talen die slechts bekend zijn van incidentele verwijzingen in historische bronnen. Het Litouws en het Lets begonnen ongeveer in de 7de eeuw na Christus te vertakken in verschillende talen. Het Litouws ontwikkelde twee belangrijke dialecten, namelijk Žemeičių (Samogitisch) gesproken door westerse Litouwers en Aukstaiciu (Hooglands) gesproken door de zuidelijke, oostelijke en noordelijke Litouwers. Beide dialecten hebben een schat aan oude geluiden en vormen bewaard.
Oud
Pruisisch, behorende tot de westelijke Baltische groep en gesproken door de oude Pruisen die leefden op de landen ten Zuid-westen van Litouwen (voormalig Oost-Pruisisch grondgebied) was nog een levende taal in de late 17de eeuw. De gebieden van de oude Pruisische stammen werden in de 13e eeuw ingenomen door de Teutoonse Ridders; een deel van de oorspronkelijke Pruisische bevolking werd uitgeroeid en het resterende deel werd tot slaaf gemaakt en geassimileerd door felle Germanisering. Oud Pruisisch stierf uit en nauwelijks een half dozijn geschreven teksten, waar onder twee kleine woordenboeken in handschrift zijn bewaard gebleven. De Litouwers hadden lange tijd geen geschreven taal van zichzelf, tot het midden van de 16de eeuw. Na de opkomst van de Litouwse staat werd alle buitenlandse correspondentie met West-Europese in Letland verzorgd. Voor binnenlands gebruik werd op dat moment Oud Wit-Russisch gebruikt. In de loop van de 15de en 16de eeuw ontstond er een vrij uitgebreide literatuur in de oude Wit-Russisch taal, voornamelijk staats-documenten en verzamelingen van wetten, kronieken en boeken. Vilnius werd een belangrijk centrum voor de boekdrukkunst.
Het Pools verdrukt het Litouws
Met de invoering van het christendom in de 14de en 15de eeuw werd de Litouwse taal en cultuur geconfronteerd met het steeds toenemende gevaar van
Polonisatie. De
Poolse adel heeft op alle mogelijke manieren geprobeerd om de Poolse taal, het alfabet en de gewoonten aan Litouwen op te leggen. De Litouwse adel nam geleidelijk aan de Pools taal en gewoonten aan. Uiteindelijk begonnen zij neer te kijken op hun Litouwse afkomst alsof het een schande was en noemden zij zich "
gentle lituanus natione polonus” (Litouwse mensen met een Poolse nationaliteit). In de gedachten van de bevoorrechten was het woord "Litouwen" was slechts een geografische term zonder nationale duiding. De adel sprak geen Litouws, ze verafschuwden de Litouwse taal en gewoonten. De katholieke kerk was bijzonder ijverig met de Polonisatie want maar weinig priesters spraken Litouws. Alleen de boerenstand en de kleine burgerij sprak Litouws. De vervreemding van de heersende kringen en de bevoorrechte burgerij van de volkstaal was een ware tragedie voor de Litouwse natie die de ontwikkeling van de Litouwse nationale cultuur meerdere eeuwen terug zette. Als gevolg hiervan ontwikkelde de Litouwse literatuur en boekdrukkunst zich vrij laat en zeer traag.
Het eerste boek in het Litouws
Met de verspreiding van de Reformatie in Litouwen in de 16e eeuw verscheen het eerste Litouwse boek. Martynas
Mazvydas zijn “Catechismvsa Prasty Szadey” werd in 1547 gedrukt in Königsberg (het huidige Russische Kaliningrad), Oost-Pruisen. Het boek was niet alleen een catechismus maar ook een handleiding voor docenten voor het lezen en zingen van christelijke liederen bedoeld voor jongeren. Het boek bevat het eerste alfabet, basis beginselen van het lezen in het Litouws, voorbeelden van een syllabus en de eerste grammaticale beginselen. Het werd al snel gevolgd door andere religieuze boeken; deze werden in Litouwen zelf gedrukt.
Om de groeiende invloed van de
Reformatie tegen te gaan werd de katholieke kerk, die tot dan het vreemde Latijn en het Pools hadden gebruikt, gedwongen gebruik te maken van het Litouws en religieuze boeken in deze taal te drukken. De eerste in Vilnius gedrukte boeken in het Litouws waren de
Catechismus (1595) en de
Postilla (1599), beide vertaald in het Litouws door Mikalojus
Dauksa.
Terugkeer naar de Litouwse taal
In 1629 verscheen het Litouws-Poolse-Latijns woordenboek van Konstantinas
Sirvydas. De eerste Litouwse grammatica, in het Latijn geschreven door Daniel
Klein, werd gedrukt in Königsberg in 1653. Veel van de boeken die op dat moment werden gepubliceerd benadrukten het belang van de moedertaal en drongen aan op de verspreiding van het Litouwse schrift. Helaas waren dit maar geïsoleerde gevallen die niet leiden tot een krachtige culturele ontwikkeling. Het geschreven Litouws kreeg meer en meer last van de Polonisatie en weinigen maakten zich zorgen over de zuiverheid of verbetering van de taal. De 18e eeuw kan worden gezien als het tijdperk van verarming van de schriftelijke Litouwse taal en van het inzakken van de Litouwse boek publicaties.
De verspreiding van de ideeën van nationale bevrijding, de vorming van het bewustzijn van het Litouwse nationale karakter en de opkomst van de Litouwse intelligentsia heeft geleid tot een geleidelijke hervatting van de populaire tradities van de Litouwse taal in de 19e eeuw. Een veelheid aan schrijvers, zoals Dionizas
Poska, Simonas
Stanevicius, Simonas
Daukantas, Motiejus
Valancius, Antanas
Baranauskas en anderen, waren bijzonder prominent aanwezig op het gebied van de afschaffing van de slavernij in 1861. En ondanks een steeds groeiende tsaristische onderdrukking, met onder meer als gevolg dat het drukken van boeken in het Litouws (Latijns schrift) veertig jaar lang werd verboden (1864 tot 1904), onderging de Litouwse taal een soort van renaissance.
Litouwse boeken en kranten werden in het buitenland gedrukt en vervolgens Litouwen binnen gesmokkeld. Mensen die nog wel onderwijs hadden genoten onderwezen stiekem boeren kinderen het Litouwse alfabet evenals lezen en schrijven.
Tot de laatste decennia van de 19e eeuw had Litouwen nog steeds geen standaard voor de geschreven taal. Vanaf het verschijnen van de eerste Litouwse boeken schreven sommige schrijvers in verschillende Žemeičių sub-dialecten en anderen in Aukstaiciu sub-dialecten. Pas aan het einde van de 19e eeuw ziet men de opkomst van een gemeenschappelijke schrijftaal, gebaseerd op het zuid-westelijke Aukstaiciu sub-dialect. Tegen die tijd had Litouwen linguïsten die sterk betrokken waren bij het bevorderen van standaardisering en het behoud van het geschreven Litouws. Eén van de meest prominenten van deze taalkundigen was Kazimieras
Jaunius (1849-1908) die de verbanden onderzocht tussen de Baltische en andere talen en die een Litouwse grammatica had ontwikkeld. Zijn leerling, Kazimieras
Buga (1879-1924), de initiatiefnemer van de woordenlijst van het huidige Litouws, heeft aanzienlijke bijgedragen geleverd aan andere takken van de taalkunde, in het bijzonder de lexicologie.
Jonas
Jablonskis (1860-1930), een bijzonder productieve en actieve promotor van het schriftelijk Litouws, wordt vaak als de vader van het Litouws genoemd. Zijn Litouwse grammatica's, vooral de derde (gepubliceerd in 1922) had een enorme impact op en was een enorme verbetering van het literaire Litouws en voor de standaardisering van tekstboeken voor scholen. Jablonskis schreef vele artikelen over praktische taalkundige problemen. Hij onderwees een groot aantal geleerden in de Litouwse taalkunde en in het culturele leven van het land. Zij zetten het werk van hun leraar voort. Dit alles is uiteindelijk geëvolueerd tot een schrijftaal voor alle Litouwers. In het gesproken Litouws bestaan nog dialecten en sub-dialecten maar deze worden geleidelijk uitgevlakt onder invloed van het geschreven Litouws.