Cultureel Ondernemerschap
De gesubsidieerde kunstinstellingen moeten cultureel ondernemender worden, zo luidt de Hoofdlijnennota 2013-2016 van de gemeente Amsterdam. Er wordt te weinig ingespeeld op ontwikkelingen aan de vraagzijde, waardoor het cultureel aanbod de vraag overtreft en de aansluiting met een breed publiek mist. Zowel vanuit het cultuurbeleid als vanuit het culturele veld wordt er sinds de jaren ’90 naar manieren gezocht om deze vorm van zakelijk opereren binnen de kunsten te vergroten. Dit artikel geeft inzicht in de achtergrond en opkomst van Cultureel Ondernemerschap.
Ondernemerschap
Voor een goed beeld van de geschiedenis van ondernemerschap moeten we terug naar de tweede helft van de 17e eeuw. De Brits-Franse econoom Richard Cantillon (1680-1734) is voor zover bekend de eerste denker die in de economie een centrale plaats toedichtte aan de figuur van de ondernemer. Cantillon noemde deze figuur “entrepreneur”, waaronder iemand werd verstaan die op eigen initiatief en voor eigen voordeel buiten de traditionele verbanden om iets van maatschappelijke waarde realiseerde. De ondernemer stelt zich ten doel een inkomen te verschaffen door met een combinatie van arbeid, kapitaal en kennis een bedrijf te leiden of in stand te houden. De ondernemer bekleed in de optiek van Cantillon een sterke maatschappelijke functie door het nemen van niet voor de hand liggende initiatieven en het lopen van risico, met als doel een product op de markt te brengen waarmee hij zichzelf een inkomen weet te verschaffen.
Cultureel ondernemerschap
Gevoed door de groei van de creatieve industrie in Europa en de behoefte aan versterking van het artistiek en cultureel organisatievermogen, raakt eind jaren ’90 de term cultureel ondernemerschap in opkomst. Onder aanvoering van (voormalig staatssecretaris van Cultuur) Rick van der Ploeg wordt de term geïntroduceerd binnen het kunst en cultuurbeleid als: “een houding die er op is gericht zoveel mogelijk kunstzinnig, artistiek-cultureel, zakelijk en maatschappelijk rendement te halen uit culturele voorzieningen”. In de uitgangspuntennota
Cultuur als Confrontatie neemt Van der Ploeg twee opvattingen onder vuur die volgens hem lange tijd ten onrechte de discussie over de legitimiteit van het cultuurbeleid hebben bepaald. De eerste opvatting die hij onder vuur neem luidt dat het cultuurbeleid zich vooral op het aanbod zou moeten richten, dat per definitie aan de vraag vooraf zou gaan. Door deze opvatting als absoluut uitgangspunt te nemen, heeft de gesubsidieerde cultuur volgens Van der Ploeg te weinig ingespeeld op ontwikkelingen aan de vraagzijde en de aansluiting met een breder publiek gemist. De tweede opvatting sluit aan op deze gerichtheid op het aanbod, waardoor de gedachte is ontstaan dat subsidies alleen worden verstrekt om cultuurmakers uit de wind van de commercie te houden en dat toegekende subsidies naar eigen inzicht en vrijwel zonder verplichtingen kunnen worden besteed. Hierdoor hebben een aantal gesubsidieerde cultuurmakers subsidie gebruikt als beschutting tegen de markt en allerlei culturele processen en vernieuwingen die zich in de snel groeiende cultuurindustrie afspeelden genegeerd, aldus Van der Ploeg. Deze nota zet de eerste gedachten uit voor een kunstbeleid dat meer aansluiting moet gaan vinden bij de maatschappelijke context en de wisselwerking tussen aanbod en publiek.
Discussie
De introductie van het begrip cultureel ondernemerschap binnen het kunst- en cultuurbeleid levert veel reactie en discussie op, gericht op de typering van het begrip en de verschillen in benadering. Zo introduceerde hoogleraar Giep Hagoort in 1992 zijn eerste leerboek 'Cultureel Ondernemerschap', waarmee hij de toon zette voor een sociaal-culturele analyse van deze vorm van zakelijk opereren binnen de kunsten. Daar waar de ondernemer in cultuur geïnteresseerd dient te zijn omdat hij er zijn geld mee kan verdienen, aldus Van der Ploeg in een latere omschrijving van het begrip, neemt Hagoort de artistieke integriteit van de kunstuiting als uitgangspunt. Hij stelt dat de cultureel ondernemer daarbij streeft naar een zo groot mogelijk publieksbereik en een sluitende exploitatie van zijn onderneming. Ook economen reageren op hun voormalig collega Van der Ploeg. Zo stellen Arjo Klamer en Olav Velthuis dat Van der Ploeg het begrip teveel richting economie, markten en commercie stuurt en daarmee voorbij gaat aan aspecten als ‘creatief’, ‘innovatief’ en ‘gedurfd’ en de kunstsector tegen zich in het harnas jaagt. Met het huidige cultuurbeleid en met name het verzet daartegen uit de culturele sector lijkt de geschiedenis zich te herhalen en wordt de discussie rond Van der Ploeg opnieuw relevant.
Tot slot
Met deze discussie in het achterhoofd is het van belang het begrip 'Cultureel Ondernemerschap' met zorg te definiëren. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van het concept van Giep Hagoort (1992) “Cultureel Ondernemerschap is het leiden van een culturele organisatie vanuit drie kenmerken:
- Het formuleren van een richtinggevende culturele missie,
- Het balanceren en handelen tussen culturele en economische waarden,
- De zorg hebben voor een culturele infrastructuur”.