De donkere eeuwen in West-Europa
Na het uiteenvallen van het Romeinse rijk verschuiven de centra van cultuur naar de periferie van dit voormalige rijk, in het bijzonder naar de kloosters van Ierland en Engeland. Anders dan Engeland, was Ierland nooit geromaniseerd. Het werd echter wel gekerstend (tot het christendom bekeerd) vanaf de komst van de Engelsman St. Patrick in de vijfde eeuw. Hij stichtte er kloosters en voerde de peregrinatio in, pelgrimstochten met het doel nieuwe kloosters in de wijde omgeving te stichten. Zo wordt Schotland geleidelijk aan gekerstend en ook Lindisfarne, een klein eilandje aan de noordoostkust van Engeland, waar veel Angelen en Saksen woonden, mensen van Germaanse afkomst.
De eerste missionarissen in de Lage Landen
Niet lang daarna, in de zesde eeuw, vindt er een kerstening plaats van het huidige Engeland, vanuit Rome onder leiding van Augustinus. Hij was uitgezonden door paus Gregorius. Deze Augustinus sticht aldaar het bisdom Canterbury. Vanuit dit bisdom vertrekkend voor een
peregrinatio, komt in 695 de Angelsaksische monnik Willibrord uit Ripon aan in de Rijnmond, in de Lage Landen. Nadat hij tot bisschop van de Friezen, toen nog een heidens volk (!), was uitgeroepen koos hij Utrecht als zetel en stichtte daar de St. Martinuskerk, die hij vernoemde naar een Frankische heilige.
Verfijnde edelsmeedkunst
De cultuur die deze Britse en Zuid-Europese missionarissen aantroffen in westelijk Europa was geen grote barbarij. Integendeel, het was een cultuur met een complex sociaal systeem, een verfijnde edelsmeedkunst en een levendige handel met verre volkeren. In het Engelse Sutton Hoo, bijvoorbeeld, werd een scheepsbegrafenis uit de periode 625-633 n.C. gevonden. Het was de begrafenis van een belangrijk man geweest en op een rijk gedecoreerde gesp zijn granaatstenen uit India en gekleurd glas uit Syrië gevonden. De in elkaar gevlochten diermotieven vertonen een duidelijke beïnvloeding vanuit Centraal-Azië. In hetzelfde graf werden verder ook Merovingische gouden munten (uit het huidige Frankrijk) en een zilveren Byzantijnse kom (het huidige Griekenland of Turkije) gevonden.
Keltische en Germaanse motieven
Door de vele pelgrimstochten van de Ierse en Engelse missionarissen worden de Keltische en Germaanse kunstvormen vermengd en vervolgens verspreid onder de nieuwe christenen in Europa. Meestal wordt deze kunst aangeduid als Hibernosaksische kunst (Iers-Engelse kunst). Motieven die je onder Kelten en Germanen vooral in hun edelsmeedkunst aantreft, komen dan terug in de manuscriptdecoraties van hun christelijke geloofsgenoten. In deze kunst worden Keltische trompet- en spiraalvormen vermengd met Germaanse dier- en vogelmotieven, die de Germanen lang daarvoor uit Zuid-Rusland hadden meegenomen. Hierbij voegden de kunstenaars Romeinse vlechtbanden, die ze op de vloeren van Romeinse villa’s in Noord-Europa aantroffen, Romeinse architectonische motieven en soms ook menselijke gestalten die eveneens aan de Grieks-Romeinse cultuur waren ontleend.
Evangelieboeken als symbool van Christus
Door ze zeer verfijnd te decoreren, werd er bijzonder veel zorg besteed aan de evangelieboeken, omdat deze boeken zelf als een symbool van Christus werden gezien. Zodoende maakte men er zelfs rijkversierde schrijnen voor. Verder gold het maken van dit soort complexe afbeeldingen als een ascetische geduldoefening voor monniken. Al snel namen ook de Franken, de Visigoten en de Longobarden – bewoners van het huidige Frankrijk, Spanje en Noord-Italië - de genoemde motieven uit het noorden over.
Donkere eeuwen
Deze periode van ongeveer twee eeuwen wordt door historici vaak met de term ‘de donkere eeuwen’ aangeduid, omdat er, behalve manuscriptdecoraties, nog steeds weinig over bekend is. Het moet een roerige periode zijn geweest met veel zwervende volkeren en talrijke kleine oorlogen. Pas in de negende eeuw treedt er een stabilisatie op in Noordwest-Europa onder leiding van de ambitieuze koning, en later keizer, Karel de Grote.