Byzantijnse kunst, midden- en eind periode
De tijd van Justinianus’ regeerperiode aan tot het jaar 726 wordt wel de ‘eerste gouden eeuw’ van het Byzantijnse rijk genoemd, vanwege de samenhangende stijl die dan ontstaat en de grote projecten die uitgevoerd worden. Bijvoorbeeld, de enorme mozaïeken in Ravenna (Noord-Italië) en de bouw van de imposante Hagia Sophia in het huidige Istanboel. In 726 breekt echter het iconoclasme door, een leer die tegen het gebruik van voorstellingen op religieus gebied is. Men probeert dan gedurende ruim een eeuw uit alle macht religieuze voorstellingen uit het rijk te bannen. Dit duurt tot 843, het jaar van het feest der orthodoxie, als onder druk van de iconodulen, de voorstanders van afbeeldingen, de religieuze afbeeldingen in ere worden hersteld. Daarna breekt opnieuw een bloeiperiode aan in de Byzantijnse kunst.
De tweede renaissance of Gouden Eeuw
Hierna ontstaat de Macedonische renaissance, de ‘tweede gouden eeuw’, die van 867 tot 1056 duurt. Deze heeft twee aspecten. In de hofkunst, met name in ivoren beeldjes en op papyrusminiaturen, herleeft de classicistische stijl uit de oudheid. We komen hier veel personificaties tegen en een illusionistische manier van schilderen van zowel landschappen als figuren. De manier van schilderen is los en 'impressionistisch'. In de kerkelijke kunst zie je een stabilisering optreden van zowel de liturgie als de motieven. De tijd van experimenteren is grotendeels afgelopen en er ontstaat een herkenbaar eigen, byzantijnse of Grieks-orthodoxe stijl.
Symboliek van de Grieks-orthodoxe kerk
De kerken worden in de vorm van een Grieks kruis gebouwd met in het midden een koepel die rust op vier peilers. Het getal vier was een heilig getal en verwees naar de uitgestrektheid van de kosmos en de aarde. De koepel symboliseerde het hemelgewelf en was voorzien van bijpassende voorstellingen, bijvoorbeeld van Christus Pantocrator (de Albeheerser). In de tamboer, het verticale, cilindrische gedeelte van de koepel bevinden zich de profeten, terwijl in de vier pendentieven (boldriehoeken tussen koepel en wanden) telkens een scène uit het leven van Christus staat afgebeeld. In de apsis (‘schelp’), een wat lager aangebrachte halve koepel staat Maria, als voorspreekster van de mensheid, tussen de mensen, beneden, en de hemel, boven. Beneden, waar de kerkgangers zaten, was de vierkante, aardse zone. Aan de westzijde, waar de zon onderging, ook wel de nartex genoemd, bevond zich altijd een voorstelling van Het Laatste Oordeel.
De kerk als icoon
Door haar op deze wijze in te richten kon men de kerk beschouwen als één groot icoon, een afbeelding, van de kosmos, maar ook van het kerkelijke jaar. De kerk was, met andere woorden, een icoon van ruimte en tijd. Zowel de hofkunst, als de kerkdecoratie, uit deze tweede gouden eeuw vertonen een buitengewone verfijning, lyriek en gevoel voor harmonie, die ook lang nadat ze voorbij was van grote invloed zou blijven op de West- en Oost-Europese kunst.
Meer gevoel tijdens de derde renaissance
In de loop van de elfde eeuw ontstaat er een zekere verstarring in deze manier van inrichten en decoreren en men spreekt daarom wel van de ‘strenge stijl’. In de twaalfde eeuw komt een derde renaissance op, waarbij veel aandacht wordt besteed aan pathos, gevoel. Iets geheel nieuws in de Byzantijnse kunst die tot dan toe een majesteitelijke, beheerste uitstraling had. Christus wordt nu sterfelijk weergegeven; in afbeeldingen waarin hij kind is, wordt hij daadwerkelijk als kind weergegeven; als Pantocrator krijgt hij een melancholische blik in de ogen. Deze veranderingen hebben waarschijnlijk te maken met de opkomst van schilders uit het volk, meestal monniken, die de hofschilders gaandeweg verdringen. In deze tijd verandert de spiritualiteit ook. Ze wordt menselijker en emotioneler. Het persoonlijk gebed komt steeds meer op. Iets later gebeurt trouwens hetzelfde in West-Europa. De kunstenaars gaan nu ook ruimte achter hun figuren weergeven, zodat ze in een concrete ruimte en tijd staan en dus sterfelijk zijn. De bewegingen van de figuren zelf worden heftiger, hun gemoedstoestand wordt gemakkelijker afleesbaar en hun draperieën gaan opbollen, alsof het hard waait, zodat de beweging en levendigheid toenemen in de afbeeldingen.
De fresco’s van de vierde renaissance
Vanaf 1204 wordt het Byzantijnse rijk enige tientallen jaren onder de voet gelopen en beheerst door Frankische kruisvaarders. Deze periode wordt het Latijnse keizerrijk genoemd en duurt tot 1261. Daarna bloeit de Byzantijnse cultuur nog eenmaal op tijdens de vierde renaissance, de renaissance van de Paleologen. De experimenten in de schilderkunst met ruimte en perspectief worden voortgezet. Er komt meer aandacht voor details, verhalen worden in meerdere scènes uitgebeeld. Alles wordt in feite ‘steeds meer’. Echter, vanwege de verarming van het sterk verkleinde rijk worden er alleen nog fresco’s geschilderd. Mozaïeken worden niet meer gemaakt. Na de verovering van Constantinopel, in 1453 door de Turken, leeft de Byzantijnse cultuur alleen nog voort binnen kerken, kloosters en privé-woningen, waar de kunst zich tot in de zeventiende eeuw blijft ontwikkelen, omdat men nog open staat voor invloeden van buitenaf, voornamelijk westerse. Daarna sluit men zich af en vervalt men in een herhaling van motieven.
Grote invloed
Hoewel het Byzantijnse rijk lange tijd maar klein was, was zijn culturele invloed groot, met name in Servië, Oekraïne en Rusland, op het gebied van kerkenbouw en icoonproductie. Deze gebieden kregen hun eigen orthodoxe kerken, naar het voorbeeld van de Grieks-orthodoxe kerk. Ook de westerse kunst werd echter beïnvloed door de erfenis van de Byzantijnen. Bijvoorbeeld tijdens de late middeleeuwen en in de vroege Renaissance in Italië. Veel ‘nieuwe’ motieven uit de schilderkunst van de renaissance waren ontleend aan Griekse, Byzantijnse, voorbeelden. Er bestond bovendien in heel Europa groot respect voor de Byzantijnse spiritualiteit, filosofie en wetenschap, die nog heel lang tot de verbeelding zou blijven spreken.