Drooglegging van de Wieringermeerpolder
Op 29 juni 1920 startte één van de grootste waterstaatkundige werken die Nederland ooit gekend heeft. Het doel was om de vele overstromingen van de woeste Zuiderzee tegen te gaan. Daarnaast wilde men landbouwgronden genereren om zo het oplopende voedseltekort tegen te gaan. Op 21 augustus 1930 viel de Wieringermeerpolder droog, de enige Zuiderzeepolder die ooit is drooggelegd. Twee jaar later, in 1932, kwam de Afsluitdijk in gereedheid. Pas in 1942 volgde de drooglegging van de Noordoostpolder. In 1957 werd Oostelijk Flevoland drooggemalen en enkele jaren later volgde ook Zuidelijk Flevoland. Hiermee was het werk van ingenieur Cornelis Lely voltooid.
Eerste plannen
Al in 1667 kwam Hendrik Stevin, zoon van Simon Stevin (een Vlaams wiskundige, natuurkundige en ingenieur), met een plan om de Zuiderzee af te dammen en grotendeels in te polderen. Dit plan was echter technisch niet uitvoerbaar. In 1848 werd hetzelfde plan nog een keer gelanceerd maar dit keer door de zakenman Kloppenburg en de werktuigbouwkundige Faddegon.
Een jaar later kwam ingenieur Van Diggelen met een nieuw plan. Hij wilde niet alleen de Zuiderzee maar ook grote delen van het Waddengebied inpolderen. Dit plan was niet alleen technisch onhaalbaar. Ook om financiële redenen kon het plan niet worden uitgevoerd.
In 1870 kwam er opnieuw een plan. Het was gemaakt door dhr. Kooy en het was het eerste plan waarin een dijk van Wieringen (Noord Holland) naar Friesland werd aanbevolen. Dit plan werd ontzettend populair bij de omliggende provincies die het zoetwaterbekken dat zou ontstaan wel zagen zitten.
In 1875 kwam er alweer een nieuw plan, dit keer gemaakt door dhr. Leemans. Het plan liet een grote polder tussen Enkhuizen en Kampen zien. In 1877 werd er een wetsvoorstel ingediend om het plan van Leemans uit te voeren. Snel daarna kwam er een nieuwe regering die het plan weer verwierp.
Plan Lely
Toch hield de Zuiderzee de gemoederen nog heel lang bezig. Aan het einde van de negentiende eeuw was men tot de conclusie gekomen dat de Zuiderzee toch wel te gevaarlijk werd. In 1886 werd dan ook de Zuiderzeevereniging opgericht. Ingenieur Cornelis Lely werd voorzitter van deze vereniging. In 1891 en in 1893 presenteerde hij een aantal plannen die uiteindelijk zouden leiden tot de Zuiderzeewerken. Lely vond dat de Waddenzee buiten beschouwing moest blijven vanwege de bodemgesteldheid. Daarnaast wilde hij absoluut een plan creëren waar de Afsluitdijk in voorkwam. Dat zou leiden tot zeedijkverkorting, grotere veiligheid en makkelijkere waterlozing in het omringende gebied. Bovendien moest het binnenmeer dat zou ontstaan grenzen aan de Afsluitdijk en aan de monding van de IJssel. Als laatste vond Lely dat de polders die eventueel droog gemaakt zouden worden vooral uit klei moesten bestaan.
In eerste instantie was de Nederlandse staat niet zo gecharmeerd van Lely’s plan. Maar behalve een vindingrijk ingenieur was Lely ook nog een talentvol politicus. Meerdere malen heeft hij geprobeerd om als minister van Waterstaat zijn plannen door te voeren.
De ernst van de situatie werd pas echt duidelijk toen in januari 1916 de complete Anna Paulowna polder onder water liep als gevolg van een watersnoodramp. Dit gaf de doorslag. Men begon serieus in te zien dat het water te gevaarlijk werd. Er moest iets gebeuren want een watersnoodramp als deze mocht in de toekomst niet meer voorkomen. De plannen van Lely kwamen weer op tafel. Er móést iets gebeuren; de bevolking moest worden beschermd tegen het water. Bovendien had de eerste wereldoorlog geleid tot veel armoede in Nederland. Er was een dringende behoefte aan landbouwgronden omdat er anders hongersnoden zouden kunnen ontstaan.
Start grootste waterstaatkundige bouwwerk
Op 29 juni 1920 startte het grootste waterstaatkundige bouwwerk dat Nederland tot dan toe kende. Er werd begonnen met de Korte Afsluitdijk of de Amsteldiepdijk, de dijk die het (voormalige) eiland Wieringen verbond met het vaste land.
Toen er in 1923 een nieuw kabinet kwam en Colijn minister-president werd, kwam er pas echt schot in de zaak. Colijn, geboren in de Haarlemmermeer, was als boerenzoon erg geïnteresseerd in de landbouwgronden die zouden voortkomen uit de nieuwe polders. Colijn stelde een commissie samen met aan het hoofd dhr. Lovink. In 1924 bracht deze Staatscommissie een rapport uit waarin werd gewezen op de snelle bevolkingsgroei en de dringende behoefte aan landbouwgronden. Op basis hiervan werd besloten vaart te zetten achter de inpoldering.
De drooglegging
Op 21 augustus 1930 viel de Wieringermeer dan ook daadwerkelijk droog. De Afsluitdijk was er toen nog niet en vandaar mag de Wieringermeer zich met recht de enige Zuiderzeepolder noemen. Ruim twee jaar later, in 1932, volgde de Afsluitdijk. Pas in 1942 werd de Noordoostpolder droog gemalen. In 1957 volgde Oostelijk Flevoland. Een paar jaar later werd er nieuwe leefruimte gecreëerd bij Amsterdam en in het Gooi door de aanleg van Zuidelijk Flevoland. Om het af te maken werd ook de Lauwerszee bij Groningen ingepolderd. Dit hoorde ook nog bij de Zuiderzeewerken maar is niet zo bekend. De inpoldering van de Markerwaard is uiteindelijk op de lange baan geschoven. Lely’s werk was voltooid, ook al had hij het zelf niet meer mogen meemaken. Voortaan geen verschrikkelijke overstromingen meer als gevolg van een onstuimige Zuiderzee.
© 2012 - 2024 Annie2013, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Van Zuiderzee naar IJsselmeerDe provincies Noord-Holland en Friesland zijn sinds 1932 met elkaar verbonden door een lange dijk, de Afsluitdijk. Met d…
Van IJsselmeer naar FlevolandNoord-Holland en Friesland worden verbonden door een lange dijk, de Afsluitdijk. Met de aanleg van de Afsluitdijk werd d…