Het leenstelsel
Het leenstelsel heeft een grote rol gespeeld in de geschiedenis. Dit is dan ook de reden dat iedereen hier op school les in krijgt. Toch blijkt en blijft het een lastig te doorgronden begrip. Hoe zit het nou precies met dat leenstelsel?
Definitie van het leenstelsel
Het leenstelsel wordt ook wel het feodale stelsel genoemd. De definitie van feodaliteit is:
Een systeem van machtsuitoefening door middel van bilaterale verhoudingen tussen heer en vazal, die beiden vrije mannen waren, in staat om een contract te sluiten. Het contract hield wederzijdse trouw in, bescherming en de verlening van inkomsten door de hoger geplaatste, tegenover de verlening van (militaire) dienst door de lager geplaatste.
Het gaat hier dus om een heerschappijsysteem van tussen juridisch gelijken, leden van de aristocratie, die in sociaal-economisch opzicht ongelijk waren. Iets simpeler gezegd komt het erop neer dat de vazal/leenman een eed aflegde dat hij het gebied in naam van de leenheer zou regeren en dat hij de leenheer in geval van oorlog zou bijstaan. Van belang voor beide mannen was dat ze op elkaar moesten kunnen rekenen in geval van nood. Als een leenman in conflict kwam dan hielpen de leenheer en zijn andere leenmannen hem. Als de leenheer in oorlog raakte met een andere leenheer dan riepen beiden hun leenmannen op die tegen elkaar moesten vechten. Dit ging allemaal volgens contract. Wanneer een leenman niet kwam opdagen dan raakte hij zijn leengoederen kwijt. Het leengoed kon bestaan uit een erf of akker, maar ook uit ambten.
Oorsprong
Het leenstelsel was een middeleeuwse vorm van bestuur. Het vindt zijn oorsprong in het bestuurlijk systeem van de Karolingers. Het is ontstaan uit de standenmaatschappij. Koningen baseerden oorspronkelijk hun macht vooral op de veldtochten. De koning kan dan zijn mannen belonen uit de buit die daarbij behaald werd.
Toen Karel de Grote een groot deel van Europa had veroverd en er buiten zijn grenzen geen rijke gebieden meer waren om te plunderen moest hij iets anders bedenken om zijn mannen aan zich te verplichten. Daarbij was het rijk veel te groot om makkelijk te kunnen communiceren. Door de grote van het rijk werd de koning gedwongen om steeds op reis te zijn om plaatselijk zijn gezag af te kunnen dwingen en de belasting, meestal in natura, op te halen. Daarom had hij plaatsvervangers nodig. Zo stelde hij leenmannen aan. Deze leenmannen konden ook tegelijkertijd leenheer zijn. Wanneer hij een groot erf leende, kon hij weer ook weer leenmannen aanstellen.
Na Karel de Grote
Na Karel de Grote verloor de koning steeds meer macht. Dit kwam vooral toen bleek dat de koning niet in staat bleek aanvallen va bijvoorbeeld de Vikingen tegen te houden. In de tijd van Hugo Capet, de tiende eeuw, was het proces al zo ver doorgevoerd dat het voorkwam dat sommige leenmannen rijker en machtiger waren dan hun leenheer.
De koningen probeerden geleidelijk aan hun verloren macht terug te winnen. Daarom gingen ze over op het Ottoonse stelsel. Het Ottoonse stelsel kwam voor in het Ottoonse of Duitse rijk. In dit stelsel werden bisschoppen beleend met land. Hiermee werden kerkvorsten onderdeel van het politieke stelsel. De leenheer behield zo de macht over zijn land, omdat geestelijken geacht werden zich aan het celibaat te houden. Hierdoor kon een leen na de dood van een leenman niet verdeeld worden over de zonen, iets wat volgens het geldende Frankische erfrecht mocht.
Vrije mannen
Voorwaarden om land in leen te kunnen krijgen waren:
- Het hebben van een eervol beroep.
- Een priester, kloosterorde, invalide, minderjarige of vrouw als beleende kon niet ten strijde trekken. In dat geval most een mannelijke leenman plaatsvervanger zijn. Hij deed dan ook de leeneed en trok in geval van oorlog ten strijde, in plaats van de eigenlijke beleende.
- Het beleende erf kon alleen vererfd worden met toestemming van de leenheer. Dit kon bijvoorbeeld het geval zijn, wanneer een erf in leen werd gegeven voor de duur van een leven lang.
Velen verwarren het leenstelsel met horigheid, waardoor er een negatieve klank aan het woord feodaal zit. In het feodale stelsel ging het om een contract tussen vrije mannen. Met een horige wordt een niet vrij persoon, zoals een boer, bedoeld. Meestal waren deze boeren ongeletterd en ongeoefend in de strijd met wapens. Voor het leengoed van het leenstelsel had je geld nodig, omdat er verwacht werd dat er eenmalig bij belening een
heergewaad werd betaald. Dit heergewaad was een kledingstuk dat gebruikt kon worden om te vechten. Het kon dus gaan om een harnas, maar ook om een paard. Het leenstelsel en horigheid zijn dus twee heel verschillende vormen.