S. Blaupot ten Cate als onderwijsinspecteur (1859-1880)

Steven Blaupot ten Cate (1807-1884) was eerst doopsgezind predikant, later lid van de Tweede Kamer en daarna, in de periode 1859-1880, inspecteur van het lager onderwijs in de provincie Groningen. Hij schreef ook boeken; vooral zijn geschiedenis der doopsgezinden bezorgde hem een zekere vermaardheid. Vele artikelen wijdde hij aan een ander onderwerp dat zijn speciale belangstelling had: armoedebestrijding. Hij toonde een niet-aflatende betrokkenheid bij dat onderwerp. Voor armoedebestrijding achtte hij goed volksonderwijs essentieel.

Inhoud


De inrichting van de onderwijsinspectie

Bij de totstandkoming van de onderwijswet van 1857 was Blaupot ten Cate als kamerlid nauw betrokken. En later heeft hij er vaak in zijn publicaties aandacht aan besteed. De wet van 1857 bracht nogal wat veranderingen vergeleken met de daaraan voorafgaande wetgeving (onderwijswet van 1806). Wat betreft het toezicht op het lager onderwijs: daarmee werden nu belast ‘plaatselijke schoolcommissiën, districtsschoolopzieners en provinciale inspecteurs'.

De plaatselijke schoolcommissies hielden toezicht op alle scholen in hun gemeente waar lager onderwijs gegeven werd, brachten jaarlijks verslag uit aan de gemeenteraad en zonden daarvan een afschrift aan de districts-schoolopziener. Ook gaven ze aan de laatste en aan de inspecteur alle gewenste inlichtingen.

De schoolopzieners zorgden ervoor goed op de hoogte te blijven van de gang van zaken in hun district – ze bezochten daartoe al die scholen, tweemaal per jaar. Zij traden zonodig in overleg met de plaatselijke schoolcommissies en de gemeentebesturen. Ook verstrekten zij aan de inspecteur alle verlangde inlichtingen en deden hem jaarlijks verslag van de toestand van het onderwijs in hun district. Verder behartigden zij de belangen der onderwijzers.

Ten aanzien van de provinciale inspecteurs bepaalde de wet dat zij de verbetering van het schoolwezen dienden te bevorderen, zowel door schoolbezoek als door mondeling en schriftelijk overleg met de districts-schoolopzieners, plaatselijke commissies en gemeentebesturen. Zij vervaardigden, uit de verslagen van de school-opzieners en hun eigen aantekeningen, een jaarlijks verslag betreffende het onderwijs in de provincie en zonden dit aan de minister (van Binnenlandse Zaken); bovendien lichtten zij de minister in over alle onderwerpen waarover deze geïnformeerd wilde worden. Ook waren de inspecteurs betrokken bij de opleiding van onderwijzers. Zij hielden toezicht op de opleiding en waren betrokken bij de onderwijsexamens (ze zaten – per provincie – in de commissie die de examens afnam).

De eerste provinciale inspecteur van de provincie Groningen was mr. G. Diephuis. In 1859 werd hij opgevolgd door Blaupot ten Cate.

Het eerste jaarlijkse inspectieverslag van Blaupot ten Cate

In 1860 kwam het eerste inspectieverslag van Blaupot ten Cate (over 1859 dus) binnen op het ministerie van Binnenlandse Zaken. Hoewel hij pas per september 1859 zijn functie had aanvaard leverde hij een fors verslag over dat jaar: 45 bladzijden dik (zijn laatste verslag zou slechts 9 bladzijden tellen …). Als hij het onderwijs op de scholen die hij heeft bezocht vergelijkt met het lager onderwijs dat hij zelf eens volgde, dan kan hij niet zeggen ‘dat wij zoo bijzonder vooruit zijn gegaan’. Hij wil niet zeggen dat de manier van onderwijzen bij de meeste onderwijzers niet goed zou zijn, maar toch: de meeste kinderen maken geen vordering. Als oorzaken noemt Ten Cate: het schoolverzuim, gebrek aan onderwijzend personeel en het ‘ongenoegzame der hulpmiddelen’.

Enige onderdelen van het verslag.

Over lezen: ‘de natuurlijke leestoon schijnt dikwijls moeilijk te treffen’ en ook de uitspraak is vaak gebrekkig.
Over geschiedenis merkt hij op dat de leerlingen het meeste weten van ‘de tijden van Vader Abraham en de Batavieren’.
Wat zingen betreft zegt hij: ‘Hier en daar wenscht men wel de ooren te sluiten, wegens het harde schreeuwen dat de kinderen doen.’(Notabene, zang werd in die tijd beschouwd als een belangrijk middel voor beschaving van het volk.)

Over de schoollokalen vertelt Ten Cate dat die op het platteland vaak niet best zijn (hij stelt meteen in ’t vooruitzicht dat hij aan dit probleem spoedig extra aandacht zal besteden).Over de onderwijzers in hij over ’t algemeen wel tevreden, maar er is wel gebrek aan personeel op de scholen. En wat de jaarweden en toelagen betreft: veel gemeenten lijken erop uit te zijn die zoveel mogelijk ‘te beperken en te bekrimpen’.

Ook uit dit verslag blijkt duidelijk dat de inspecteur weinig opheeft met de bijzondere (christelijke) scholen. ‘Zij,’ zo stelt hij, ‘stellen het streng orthodoxe dogma op de voorgrond.’ En wat dat voor gevolgen heeft illustreert hij met twee (negatieve) verhalen. Eerst vertelt hij uitvoerig over een onderwijzer die zijn leerlingen had voorgehouden dat ‘slechte’ kinderen in de hel komen. Vervolgens gaat het over een andere (Afgescheiden) school waar leerlingen niet mogen knikkeren omdat dit spel de begeerte zou opwekken.

In aanvaring met professor Hofstede de Groot

Ten Cate begon dus heel ambitieus en energiek zijn carrière als inspecteur. Hij was blijkbaar van plan de problemen op onderwijsgebied in zijn provincie krachtig aan te pakken. Wat dat betreft kreeg hij spoedig de gelegenheid zich waar te maken. Wij doelen hier op het probleem dat ontstond door het optreden van de schoolopziener in het derde district van zijn ambtsgebied, professor P. Hofstede de Groot (de theoloog die ook bekend is uit de geschiedenis van de Afscheiding van 1834).

Hofstede de Groot hield op 13 oktober 1860 in Winsum (Gr.), ter gelegenheid van de inwijding van de nieuwe openbare school aldaar, een rede over ‘de licht- en schaduwzijde van ons tegenwoordig lager schoolwezen’.

De rede van Hofstede de Groot

De professor begon zijn rede met de lichtzijde: ‘Hoe licht en helder en vrolijk is de aanblik van ons lager schoolwezen, als wij het vergelijken, zoo als het nu is, met hetgeen het voorheen, b.v. tot aan het laatste der vorige eeuw, was. Maar spoedig kwam hij te spreken over de schaduwzijde. De professor had namelijk grote bezwaren tegen de onderwijswet (van 1857). Er komt, zo stelde hij, geen bepaling in voor waardoor de ouders verplicht worden hun kinderen ‘te doen onderwijzen’. En de wet doet ‘geen afdoend middel aan de hand, om het hoogste doel der openbare school, de opleiding der jeugd tot alle christelijke en maatschappelijke deugden, zeker te bereiken’.

De wet stelt wel het doel voor ogen, maar hoe dat moet gebeuren, vertelt zij niet. En wat moeten bijvoorbeeld de ‘Israëlieten’ met zo’n doel aan? Het was beter geweest als de aparte openbare scholen voor hen waren blijven bestaan. U, onderwijzers, zo vervolgde De Groot, moet voor alles de opleiding van de leerlingen tot alle christelijke en maatschappelijke deugden in het oog houden. ‘Ontziet uwe Joodsche kinderen: maar niet zo zeer, dat gij zoudt vergeten uw christelijke leerlingen te voorzien van het allernoodigste. (…) Behandelt de Israëlieten met eerbied (…); maar toch als eene overkleine minderheid, die zich naar de groote meerderheid moet schikken.’

De reactie

Die rede schoot in het verkeerde keelgat bij een aantal mensen. De ’Israëlieten’ voelden zich beledigd en dienden een klacht in. Ook Ten Cate protesteerde – hij accepteerde niet dat een schoolopziener de onderwijswet publiekelijk zo kraakte. En de minister van Binnenlandse Zaken Van Heemstra voelde zich genoodzaakt De Groot ‘in de meest krachtige en ernstige bewoordingen het ongenoegen der Regeering te kennen te geven’; met andere woorden: De Groot werd gedwongen, als schoolopziener ontslag te nemen.

Andere jaarverslagen

Was in Ten Cate’s eerste inspectieverslag veel informatie te vinden; de meeste andere verslagen laten het wat dat betreft afweten. Als voorbeeld volgt hieronder een impressie van het verslag over 1864.

Het begint met ‘algemene beschouwingen’. Hoe de algemene onderwijssituatie in Groningen in 1864 is komt niet aan de orde, want de inspecteur neemt de gelegenheid te baat de minister zijn ongenoegen over het werk van de ‘Commissie uit de Tweede Kamer der Staten Generaal omtrent het Armbestuur over 1860' kenbaar te maken. De commissie zou zijns inziens eens aandacht moeten besteden aan de invloed van het onderwijs op ‘de staat van het Armwezen’. Ten Cate verwijst in dit verband naar een artikel van zijn hand in het Tijdschrift voor het Armwezen.

Over de ‘bijzondere leervakken’ schrijft hij: ‘Het zal mijns achtens niet vereischt worden, in dit jaarverslag de bijzondere leervakken van litt. A – I op te nemen, daar de toestand daarvan in ’t algemeen binnen het tijdsverloop van één jaar niet veel kan veranderen. ’Over gedrag en bekwaamheid der onderwijzers’, ‘de opleiding van onderwijzers’, ‘de onderwijsgezelschappen’ en ‘het toezicht’ wordt niet veel informatie gegeven. De inspecteur is over ’t algemeen wel tevreden. Hij beperkt zich overwegend tot wat zakelijke mededelingen (noemt het aantal onderwijzers dat een opleiding volgt, en dergelijke). Als het over schoolverzuim gaat of onderwijs en armwezen - en Ten Cate stelt die zaken doorlopend aan de orde in zijn verslagen - dan verwijst hij steeds naar zijn artikelen in het Tijdschrift voor het Armwezen.

Terugblik na tien jaar ambtsbediening

In 1860 had Blaupot ten Cate tien jaar als inspecteur gefunctioneerd. Ter gelegenheid daarvan hield hij op 27 augustus 1869, te Groningen, een rede op de ’algemene provinciale vergadering der onderwijzers-gezelschappen’. (Een onderwijsgezelschap was een soort praatgroep voor onderlinge informatie en bijscholing. Ze waren het voorportaal van de latere onderwijsvakverenigingen. Wat betreft de opleiding: daarvoor ontwikkelden zich in de loop der 19e eeuw de zogenaamde kweekscholen.)

Samenvatting van de rede van Ten Cate

Hij wil dit geen feestrede noemen want er zijn nog teveel problemen waarmee geworsteld moet worden. Hij duidt hier op het schoolverzuim en het te vroeg verlaten van de school. Hij heeft heel wat artikelen gewijd aan die problemen. Maar: ‘Hebben ze, in deze provincie slechts, ook eenigen invloed gehad? Ik twijfel.’

Schoolverzuim blijft het grote probleem

De spreker wil er echter niet te lang bij stilstaan: ‘Men mocht eens aanmerken: hoe staat gij zoo lang bij dat schoolverzuim stil; vergeet gij nu geheel de verbetering in het onderwijs der leervakken en de vorderingen op paedagogisch gebied?’ Nee, die vergeet hij niet, en hij erkent dat er ook wel wat ten goede is veranderd, maar toch: als hij de kinderen hoort lezen dan wordt hij ‘dikwijls ontevreden’. Schrijven, en rekenen, vooral hoofdrekenen, gaat beter. ‘Hoe het wel eens met andere vakken gaat, b.v. met taalkennis en vormleer, daar zal ik maar niet van spreken. Ik begrijp echter, hoe moeilijk het ook den besten paedagoog moet vallen, goed klassikaal te onderwijzen, juist bij dat ongelukkige schoolverzuim.

De redenaar is blijkbaar vergeten wat hij zijn toehoorders zo-even heeft beloofd, want nu gaat hij toch weer in op het ‘groote kwaad’, het schoolverzuim. Vervolgens komt Ten Cate toch ook op zaken die men ‘niet duister kan en mag beschouwen’. Zo zijn daar de onderwijzers: velen van hen verdienen alle achting. En de onderwijswet die nu meer dan tien jaar in werking is, die moet ook geprezen worden; betere salariëring, pensioenfonds, verbetering der lokalen, verbeterde opleiding van onderwijzers – het is alles te danken aan die wet.

Het laatste inspectieverslag van Blaupot ten Cate: over 1879

Zoals al eerder opgemerkt, het laatste verslag is weinig omvangrijk, zeker in vergelijking met het eerste (even ter herinnering: 9 tegen 45 bladzijden...) Bovendien geeft het laatste, net als andere door ons bestudeerde verslagen – dat over 1859 uitgezonderd -, weinig belangwekkende informatie.

Bij de ‘algemene beschouwingen’ merkt Ten Cate op, dat de vertraagde invoering van de nieuwe wet (1878) nadelig heeft gewerkt op het onderwijs: allerlei noodzakelijke verbeteringen en aanvullingen werden in vele gemeenten uitgesteld met het oog op de van ’s rijks wege te verstrekken bijdrage in de kosten.Veranderingen in het getal der scholen was gering.

Over het onderwijzend personeel schrijft Ten Cate: ‘De lust om opgeleid te worden nam eerder toe dan af.’ Onder andere de verbeterde bezoldiging van de hulponderwijzers heeft daar aan meegewerkt. De onderwijzers verdienen alle lof zo ook (altijd bij Ten Cate) de opleiders en de schoolopzieners. Maar helaas, ondanks alle inspanningen: de klacht over ongeregeld schoolbezoek blijft bestaan.

Over het onderwijs in de verschillende leervakken is de inspecteur niet geheel ontevreden. Alhoewel, ‘lezen’ laat nog steeds te wensen over. Maar ‘zingen’ is vooruitgegaan. ‘Toch werpt het lager onderwijs op verre na niet de vruchten af, die men er met recht van kon en mocht verwachten.’ De hoofdoorzaak…? Inderdaad: het schoolverzuim.

Conclusie

Steven Blaupot ten Cate was een typisch vrijzinnige, negentiende-eeuwse, (doopsgezinde) dominee. Een dominee die zich, zoals zoveel van zijn geestverwante collega’s in de negentiende, en ook wel in de achttiende eeuw, wilde inzetten voor volksverheffing (zie ook dominee Jan Nieuwenhuyzen (1724-1806), de oprichter van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen). Hij was een echte ‘Nutsman’ en op politiek terrein een exponent van het negentiende-eeuwse liberalisme. Dus wilde hij op het terrein van de maatschappelijke zorg zo weinig mogelijk staatsbemoeienis; liefdadigheid door particulieren (in casu de mensen van gegoede klasse) had de voorrang.

Wat de volksverheffing betreft, was het hem primair te doen om bestrijding van de armoede en voorkoming van verarming. Dat streven bepaalde zijn visie op het onderwijs. Goed onderwijs, zo was de gedachte, zou de armen verheffen uit hun ellendige situatie en hen daarmee ook voor misdaden behoeden. Zo had onderwijs een maatschappelijk nut. Maar dan moest van de mogelijkheid om dat onderwijs te volgen ook gebruik gemaakt worden; met andere woorden, schoolverzuim was ‘het groote kwaad’. Het was daarom dat zijn strijd tegen het schoolverzuim steeds weer op de voorgrond trad in zijn geschriften en zijn optreden als onderwijsinspecteur.

De doopsgezinde liberaal Ten Cate was een warm voorstander van een openbare school, waar opgeleid wordt tot alle christelijke en maatschappelijke deugden, waar het leerstellige godsdienstonderwijs ontbreekt. Daarom kon hij zich zo goed vinden in de onderwijswet van 1857.

Waardering

Was hij een inspecteur van groot kaliber, iemand met een grootse visie en een geweldige daadkracht; een opvallende, markante persoonlijkheid misschien, zoals zijn collega H.J. Nassau (van 1858 – 1874 onderwijsinspecteur in Drenthe)? Nee. Hij kan getypeerd worden als een inspecteur die z’n werk netjes deed, maar meer ook niet. Niet zozeer als onderwijsinspecteur, maar wel als toonbeeld van de negentiende-eeuwse liberaal is hij ook nu nog onze aandacht waard.

Lees verder

© 2014 - 2024 Petervandenburg, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
S. Blaupot ten Cate - van dominee tot onderwijsinspecteurSteven Blaupot ten Cate was inspecteur van het lager onderwijs in de provincie Groningen, van 1859-1880. Dit is des te m…
Vermaning in Ballum op Ameland - Doopsgezinde kerkVermaning in Ballum op Ameland - Doopsgezinde kerkHet dorp Ballum op Ameland heeft twee kerken, een hervormde en doopsgezinde, die ook wel Vermaning wordt genoemd. In 201…
Nacht Zonder DakNacht Zonder DakNacht Zonder Dak is een project van Tear, waaraan groepen deel kunnen nemen om geld in te zamelen voor mensen die het he…
Is spijbelen strafbaar?Ongeveer 50% van de leerlingen op het middelbare onderwijs heeft wel eens gespijbeld en hiervan doet meer dan de helft h…

Uit in Den Helder: het MarinemuseumVoor menigeen zijn 'Den Helder' en 'marine' woorden die hij of zij in een adem uitspreekt. Logisch want Den Helder is de…
Jüdisches Museum, Berlijn, DuitslandDeze uitbreiding van het Berlin museum werd in 1999 voor het publiek opengesteld, maar het werd pas eind 2001 voltooid.…
Bronnen en referenties
  • S. Blaupot ten Cate - inspecteur van het lager onderwijs in de provincie Groningen (1859-1880) (referaat P. v.d. Burg, RUG, 1983)
Petervandenburg (184 artikelen)
Laatste update: 13-11-2019
Rubriek: Kunst en Cultuur
Subrubriek: Geschiedenis
Bronnen en referenties: 1
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.