Eerste Kamer al twee eeuwen onderwerp van discussie
De Eerste Kamer is in de historie vele malen onderwerp van discussie geweest. De verkiezingen voor de Provinciale Staten geven de laatste decennia aan die discussie steeds weer nieuwe impulsen. Het belang van de Provinciale Staten wordt door steeds minder kiezers gezien. Bij de verkiezingen voor Provinciale Staten krijgen provinciale onderwerpen in de media steeds minder aandacht, alles concentreert zich op de belangen van de landelijke politiek en in het bijzonder op de verkiezingen van de Eerste Kamer door de leden van de Provinciale Staten. De media zijn hier niet verantwoordelijk voor, het zijn zonder uitzondering, steeds weer alle politieke partijen die deze verkiezingen kapen om de positie van hun fracties in de Tweede Kamer meer macht te geven door de machtsverhoudingen in de Eerste Kamer ten gunste van de oppositie of regeringspartijen te versterken, maar de geschiedenis van de Eerste Kamer kent al vanaf de stichting van de Nederlandse staat een bewogen geschiedenis.
Geen Eerste Kamer
Discussies rond de Eerste Kamer steken regelmatig de kop op sinds we die Kamer door de Belgische hoge adel in 1815 opgedrongen hebben gekregen. Bij de vorming van de Nederlandse Staat kende de Grondwet van 1814 in het geheel geen Eerste Kamer en wel om de eenvoudige reden dat een dergelijke kamer in het geheel niet paste binnen de Nederlandse verhoudingen. In de Staten van de oude republiek zaten de partijen steeds samen in één Statenvergadering. Maar op aandringen van de Belgische hoge adel, die een afzonderlijk Hoogerhuis wenste, werd een Eerste Kamer in de Grondwet van 1815 opgenomen. De leden van deze kamer, die in het geheim beraadslaagden, werden door de Koning voor het leven benoemd en was dus een gewillig instrument in de hand van de Koning. Toen in 1830 België de onafhankelijkheid uitriep en het Koninkrijk der Nederlanden uiteenvalt in drie stukken, Nederland, België en Luxemburg, blijft vreemd genoeg de Eerste Kamer in Nederland tegen de Nederlandse traditie toch bestaan. De invloed van de Koning zal daar niet vreemd aan zijn geweest.
Na het uiteenvallen van het koninkrijk Nederland wordt na 1830 wel getwijfeld aan de levensvatbaarheid van de Nederlandse natie en mede daardoor komt er ook een roep om een grondwetsherziening. De Tweede Kamer wil aan deze roep aan vernieuwing in 1844 uitdrukking geven in het Adres van Antwoord op de troonrede. Dit Adres van Antwoord werd aanvankelijk door beide Kamers gezamenlijk opgesteld, maar in 1844 leidde dit tot een ernstig conflict. De Tweede Kamer drong bij koning Willem II aan op een verbetering en herziening van de Grondwet. De Eerste Kamer, benoemd door de Koning, weigerde echter resoluut in te stemmen met dit door de Tweede Kamer opgestelde Adres van Antwoord en liet dit ook via de Eerste Kamervoorzitter aan de koning weten.
De koning was nogal ontstemd en verklaarde het niet passend een Adres van Antwoord te ontvangen van elk der Kamers afzonderlijk. Passend of niet, vanaf dat moment stelde de Eerste Kamer een eigen Adres op. Maar het zijn niet alleen meer de schermutselingen tussen de koning en de Parlementariërs die een stempel drukken op de historische ontwikkeling van de Nederlandse Staat. Er is onrust in het land door werkloosheid en stijging van de prijzen van levensmiddelen. In 1845 zijn er daarom allerlei ongeregeldheden. In dit jaar breekt er een aardappelziekte uit en de aardappel was het voedsel van de armen. In verschillende plaatsen breken hongeroproeren uit. Er leven zeer veel mensen van de bedeling, op sommige plaatsen is meer dan 25% van de bevolking daarvan afhankelijk. In 1847 wordt in Harlingen een met voedsel beladen schip aangevallen, het huis van de burgemeester wordt geplunderd en bakkers en kruideniers worden gedwongen tot het uitdelen van hun voedingswaren en rijke burgers van Harlingen gooien muntstukken naar buiten om zo ongewenste bezoekers buiten hun woningen te houden. De onrust in Harlingen wordt in het noorden door meer plaatsen gevolgd. Deze onrust wordt overigens snel bedwongen.
De onrust is geen typische Nederlands verschijnsel. De onrust begint in Frankrijk. Deze bereikt een hoogtepunt op 24 februari 1848 als de Nationale Garde de kant van de opstandelingen kiest en de koning en zijn gezin zich maar net in veiligheid kunnen brengen. Na Frankrijk bereikten er in Nederland steeds meer berichten uit Duitsland over de revolutionaire opstanden daar en de vorsten die steeds verregaande toezeggingen deden over de uitbreiding van rechten voor de burgers. Op 13 maart 1848 kiest de Koning eieren voor zijn geld en neemt als reactie op de onlusten het besluit tot een grondige herziening van de Grondwet. Thorbecke, een van Nederlands grootste staatsmannen, werd al op 17 maart benoemd tot lid van een Grondwetscommissie. Thorbecke was in deze commissie zonder meer de ontwerper van de nieuwe Grondwet, die overige leden van de commissie deden niet veel meer dan zijn schetsen goedkeuren. Op 3 november van dat jaar kon de nieuwe Grondwet worden afgekondigd. Veel van Thorbeckes werk kan als succesvol worden gezien want ook in de huidige inrichting van de Nederlandse staat zijn nog steeds de contouren van zijn werk terug te zien.
Grondwet 1848
De nieuwe Grondwet brengt onder meer de vrijheid van drukpers en de vrijheid van vereniging. Ook was er sprake van een definitieve scheiding van kerk en staat. De positie van de Koning veranderde ook fundamenteel. De ministeriële verantwoordelijkheid werd ingevoerd en de ministers werden gezamenlijk en afzonderlijk verantwoordelijk voor de daden van de regering en zijn daarbij verantwoording verschuldigd aan het parlement.
De Koning is onschendbaar en de ministers zijn politiek verantwoordelijk voor het optreden van de Koning. Veel beroering is er over het kiesrecht, maar ook die wijziging wordt aanvaard. De tweede Kamer zal in het vervolg rechtstreeks worden verkozen. Het is echter wel een vorm van censuskiesrecht en daarmee afhankelijk van de omvang van de directe belasting die men betaalde. De angst voor de democratie die leefde bij velen viel dus wel mee. Het was slechts een geprivilegieerde groep rijke burgers aan wie dit recht toekwam.
De grondwetsherziening van 1848 brengt echter geen wijziging in het voortbestaan van de Eerste Kamer. De Grondwetscommissie had voorgesteld de Eerste Kamer rechtstreeks te benoemen, maar ook dit voorstel sneuvelde. Minister Donker Curtius motiveerde het belang van de Eerste Kamer met de stelling dat “de Eerste Kamer er niet was voor het stichten van het goede, maar in het voorkomen van het kwade”.
Was het tot 1848 zo dat de Koning de leden van de Eerste Kamer benoemde, in de nieuwe Grondwet wordt de Eerste Kamer gekozen door de Provinciale Staten.
Feitelijk was er angst dat de in 1848 rechtstreeks gekozen Tweede Kamer wel eens met al te radicale voorstellen zou kunnen komen die dan tegengehouden zouden kunnen worden door de Eerste Kamer. De Eerste Kamer moest waken tegen de “waan van de dag”. Ook nu bij een volkomen gepolitiseerde Eerste Kamer wordt dit argument vreemd genoeg nog steeds gehoord. Veelal wordt nu bedoeld dat de Eerste Kamer een kamer van reflectie is die slordigheden uit de wetten kan halen en toetst op juridische haalbaarheid en uitvoerbaarheid.
Een dergelijke taak zou volgens velen beter uitgeoefend kunnen worden door een deskundig orgaan als de Raad van State dan door een gepolitiseerde Eerste Kamer.
Eerste Kamer nog nadrukkelijker in de politieke arena
Sinds 1986 is de politieke rol van de Eerste Kamer alleen nog maar groter geworden Voor deze tijd werden de leden van de Eerste Kamer voor een periode van zes jaar gekozen, maar dan wel voor de helft van de leden van deze kamer. Om de drie jaar werd dan de helft van de kamer opnieuw gekozen. In 1986 is echter de zittingsduur gelijk getrokken met die van de Tweede Kamer waardoor de Eerste Kamer nu veel meer onder invloed staat van politieke barometer van de Nederlandse bevolking die om de paar maanden flinke schommelingen kan laten zien. Dit komt niet ten goede aan de stabiliteit van de regering. Het is duidelijk dat de Eerste Kamer steeds meer een verlengstuk is geworden van de Tweede Kamer, niet om kritisch naar wetten te kijken, maar ook om politiek te bedrijven. Oorzaken zijn de gelijktrekking van de zittingsduur met die van de Tweede Kamer waardoor de rol van politieke barometer sterk is toegenomen. Maar minstens zo belangrijk is dat veel politieke partijen de functie van de Eerste Kamer in het geheel niet meer zien zitten, maar dit orgaan nu wel gebruiken om de politieke doelstellingen in de Tweede Kamer te verwezenlijken. De evolutie van een kamer van revisie tot een politieke kamer heeft zich inmiddels breed voltrokken en daarmee staat de Eerste Kamer prominent in de politieke schijnwerpers waarbij de rechtstreekse invloed van de kiezers niet aanwezig is. Zelfs de indirecte invloed is minimaal. Bij de Provinciale Statenverkiezingen gaat nog niet de helft van de kiesgerechtigden naar de stembus. De Statenverkiezingen zijn volledig overgenomen door de landelijke politiek. Het gaat al lang niet meer over het provinciaal beleid en wat de politieke partijen daar feitelijk willen, dat komt geheel niet aan de orde. Het gaat alleen nog maar over hoe de verhoudingen in de Eerste Kamer er uit gaan zien.
Voorstanders Eerste Kamer
Het voortbestaan van de Eerste Kamer is afhankelijk van de politieke verhoudingen in de Eerste en Tweede Kamer. Natuurlijk blijven er daarom altijd voorstanders van de Eerste Kamer en natuurlijk denken die voorstanders dat de Eerste Kamer zeer belangrijk werk verricht. Eerste Kamerlid van de CDA, Sophie van Bijsterveld, betoogde in ‘De Gelderlander’ van 28 maart 2015 dat het huidige kabinet van VVD en PvdA geen meerderheid heeft in de Eerste Kamer. Ze wijst er op dat er binnen de Tweede Kamer soms maar weinig steun is voor de voorstellen van dit kabinet. Alleen door kunst- en vliegwerk en met akkoorden met andere partijen kan men volgens haar de gewenste steun in de Eerste Kamer verwerven. Ze noemt het praten over de veranderingen van de rol van de Eerste Kamer dan ook symptoombestrijding. Een merkwaardige redenering want alle publieke organen werken in de regel altijd met besluitvorming die bestaat uit een eenvoudige meerderheid van uitgebrachte stemmen. Het is veel meer een bevestiging van de politisering van de Eerste Kamer. Zou haar partij ooit in een gelijke positie gaan verkeren in de Tweede Kamer, dan is het niet te verwachten dat ze dan weer dezelfde argumenten zal hanteren. De Eerste Kamer is al lang geen kamer van revisie meer, maar een verlengstuk van de Tweede Kamer.
Staatkundige veranderingen
In het Nederlands staatkundig landschap voltrekken zich grote veranderingen. De gemeenten krijgen steeds meer taken doorgeschoven van zowel het rijk alsook provinciale taken. Kleine gemeenten kunnen deze taken op eigen kracht niet aan en leunen op grotere gemeenten in hun regio. Via gemeenschappelijke regelingen waar de gemeenteraden nauwelijks invloed op hebben blijven zij een zelfstandige gemeente die steeds minder te zeggen krijgt. Onvermijdelijk zal dit leiden tot meer gemeentelijke herindelingen om recht te kunnen doen aan de kiezers die invloed willen. Bij de provincies zal zich een soortgelijk proces gaan voltrekken. Sterke gemeenten met gemeenteraden, grote landsdelen dan de huidige provincies met Provinciale Staten en een landelijke regering met uitsluitend een Tweede Kamer is onvermijdelijk het staatkundig toekomstbeeld van Nederland. Nu de zittingsduur van de Eerste en Tweede Kamer in 1986 gelijkgetrokken is komt daarmee ook een tweederde meerderheid om de Eerste Kamer uit de Grondwet te schrappen ook sneller binnen bereik.