Het absolutisme van Lodewijk XIV
‘Vertrouw niemand!’ Zo luidden de laatste woorden van eerste minister Mazarin op zijn sterfbed aan de jonge Lodewijk XIV. Mazarin vertrouwde hem ook toe dat Lodewijk geen nieuwe eerste minister meer moest aanstellen. Lodewijk XIV nam dit ter harte en riep al de dag na het overlijden van zijn eerste minister de prinsen, hertogen en ministers van het hof bijeen. Hij gaf hen op strenge toon te kennen dat hij besloten had om persoonlijk de staat te gaan commanderen als een absoluut monarch. Daarna liet hij hen vertrekken met de boodschap dat hij hen zou laten roepen zodra hij hun raad nodig had. Hij kon wel zijn ministers naar huis sturen maar dat betekende nog niet dat hij een absoluut vorst was. Om niet alleen in theorie een absoluut vorst te zijn, moest hij in de praktijk ook diverse maatregelen treffen die zijn positie als absoluut koning zouden versterken.
Het absolute koningschap van Lodewijk XIV
De heerschappij van Lodewijk XIV begon in 1643 toen hij nog maar vier jaar was. Omdat hij nog te jong was om zelf te regeren, nam kardinaal Jules Mazarin als eerste minister de taken van de jonge koning over. Toen Mazarin in 1661 stierf, kondigde Lodewijk XIV aan dat hij persoonlijk het land zou gaan regeren. Historici hebben Lodewijk XIV vaak een absolute monarch genoemd, hoewel zijn macht in werkelijkheid niet zo ver reikte als de term ‘absoluut’ doet vermoeden. Echter in theorie was de macht van de koning wel absoluut en onbeperkt.
De 'roots' van de absolutistische theorie
Om de theorie van de absolute monarch waarop Lodewijk XIV zich beriep te kunnen definiëren en verklaren moeten we terug gaan naar de 16e eeuw. In de 16e eeuw vonden diverse godsdienstoorlogen tussen katholieken en protestanten plaats waar Frankrijk ook zwaar door getroffen werd. De roep om het krachtig gezag van een vorst werd daardoor steeds sterker. Er werden nieuwe politieke theorieën ontwikkeld die de vorst het recht gaven om zijn machtspositie te versterken. Zo schreef Jean Bodin in 1576 in ‘Les six livres de la République’ dat de soevereiniteit van de staat de hoogste en meest absolute macht was. Volgens Bodin was de soevereiniteit in een staat ondeelbaar, daarom kon deze het beste in handen worden gegeven van één persoon namelijk de vorst.
Bossuet verdedigde deze ideeën voor Lodewijk XIV en werkte ze ook verder uit en voegde het oudchristelijke idee erbij namelijk dat alle macht door God gegeven is en dat de koning zich alleen aan God hoefde te verantwoorden. De koning is de vertegenwoordiger van God in politieke zaken op aarde. Volgens Bossuet was de koninklijke macht wel absoluut maar niet willekeurig. De absolute koning moest dus wel op een redelijke en rechtvaardige manier regeren. De koninklijke macht was absoluut in de zin dat de koning niet afhankelijk was van parlementen of andere regeringsorganen. Zijn wil was wet, maar die wil moest wel overeenstemmen met de wil van God.
Enkel verantwoording schuldig aan God
Kort samengevat had Lodewijk XIV theoretisch gezien alle macht en was hij aan niemand verantwoording verschuldigd behalve aan God. Lodewijk XIV had nu een theoretisch basis voor een absolutistisch koningschap en daarmee kon hij zijn regering juridisch gezien verantwoorden naar zijn politieke tegenstanders zoals de machtsbeluste adel. Deze theorieën legitimeerden zijn besluiten die het absolutistisch koningschap versterkten en dat was belangrijk. Als zijn tegenstanders zich tegen hem verzetten, verzetten ze zich tegen een vorst die zijn gezag van God gekregen had, en daarmee ook tegen de plaatsvervanger van God. Bossuet stelde het zelfs zo: koningen zijn goden. Als je puur naar de theorieën van het absolutisme kijkt, kan je concluderen dat de absolute koning alle macht heeft. Dit kwam echter niet overeen met de werkelijkheid.
Hoewel een absoluut monarch theoretisch gezien niet gebonden was aan andere personen, wetten of instituten in het land, was hij in de praktijk vaak afhankelijk van zijn adviseurs en vaak corrupte ambtenaren. Ook had hij rekening te houden met tal van lokale rechtbanken. Deze lokale rechtbanken spraken recht volgens het gewoonterecht en dit gewoonterecht kon volgens de lokale rechtbanken niet door koninklijke edicten aangepast worden. Het Frankrijk van de 17e eeuw bestond uit verschillende deels zelfstandige provincies die een zekere mate van zelfbestuur hadden. Frankrijk was kortom een bundeling van verschillende territoria die bijeengehouden werden door hun trouw aan de koning. Vanaf de dood van kardinaal Jules Mazarin heeft Lodewijk zelf geregeerd over dit Frankrijk. Zijn regering is te kenmerken door zijn streven naar het versterken en vergroten van zijn macht als koning. Ondanks zijn voortdurende inspanningen is hij er nooit in geslaagd om het theoretische ideaal van het absolutisme werkelijkheid te laten worden. Wel slaagde hij erin om de invloed van de staat en dus ook van hemzelf enorm uit te breiden.
De hofhouding; invloed over de Franse adel
Lodewijk XIV had een sterke staat nodig om Frankrijk sterk en veilig te kunnen houden. Frankrijk was namelijk omringd door de Habsburgers (Spanje, Zuidelijke Nederlanden, Oostenrijk). Deze sterke staat kon Lodewijk natuurlijk niet realiseren als het land net zo verdeeld zo zijn als het Heilige Roomse Rijk, wat was verdeeld in honderden kleine staatjes. Dus om zijn sterke staat te kunnen creëren moest hij allereerst de adel in macht beperken en bij zich in de buurt hebben zodat hij hen altijd in de gaten zou kunnen houden. Hiertoe bouwde Lodewijk in de buurt van het oude dorp Versailles een paleis. Hij was een ijdel man en maakte het tot een politiek principe om het land te overspoelen met zijn eigen grootsheid. Het paleis dat hij bij Versailles bouwde was dan ook geen normaal paleis; het was voor die tijd een paleis van ongekende grootte, uitgedost met gepolijste spiegels, glimmende kandelaren, prachtige tapijten, een grote privé tuin met fonteinen, vijvers en paden en nog veel meer. Het paleis van Versailles was een monument voor wereldlijke pracht en praal.
De werking van Versailles op de Franse adel
Het paleis was echter niet alleen voor zichzelf om in te wonen, maar zijn hoge adel woonde hier ook. Zo kon Lodewijk ze uitstekend in de gaten houden. Om hen te binden aan hem leefde hij zijn dagelijkse routine van opstaan, eten en naar bed gaan aan de hand van een heel aantal ceremoniële acties. Zo mag er bijvoorbeeld bij het opstaan een ‘uitverkorene’ de rechtermouw van het nachtshirt van de koning vasthouden terwijl hij deze uitdeed, of bij het opstaan waren er uitverkorenen om hem de das om te doen, zijn schoenen dicht te gespen en iemand die zijn handschoenen en wandelstok aangaven. Of er was een hoveling die tegenover Lodewijk aan tafel zat en iedere hap die de koning nam gade kon slaan.
Degenen die dit mochten doen bij zo’n verheven persoon waren zo trots en voelden zich hier zo groots door, dat zij zich die dag even in de zevende hemel waanden. Velen van hen werden er door zulke eervolle momenten tot gebracht om aan het hof te blijven leven. Zodoende werden zij onder het toeziend oog van de koning goed in de gaten gehouden. Want zij konden misschien meegesleept worden in intriges binnen het paleis, maar werden wel weggehouden van het plegen van echte politieke misdaden. Kortom: Versailles had een zeer verzwakkende werking op de Franse aristocratie.
Wie vervangt de adel?
Hoe gaat Lodewijk nu eigenlijk zijn land verder leiden? Het is te groot voor in zijn eentje en de macht van de adel heeft hij zojuist ingeperkt en dat wil hij eigenlijk wel zo houden. Lodewijk gaat ministers benoemen vanuit zijn hof voor verschillende zaken. Hij gaf de voorkeur aan die mensen wiens hoge status vrij recent was. Zulke mensen streven niet naar eigen individuele politieke invloed, in tegenstelling tot de erfelijke adel, die al eeuwenlang hun eigen politieke invloed had gehanteerd. Veel betrouwbaarder dus. De ministers en hoge ambtenaren worden om de beurt ontvangen door Lodewijk om advies e.d. te geven, gezamenlijk zouden zij te machtig overkomen.
De entourage van Lodewijk XIV werd gevormd door de hovelingen uit de aanzienlijkste families en zijn, op uitdrukkelijke wens van de vorst nog steeds op hun manier krijgslieden. Als jonge musketiers beginnen zij en werken zich op als officieren van verschillende rangen en deden mee aan de oorlogen die Lodewijk tijdens zijn bewind voerde. Lodewijk XIV heeft er dus met de bouw van Versailles en de daarbij verschijnende hofhouding voor gezorgd dat de adel zich meer aan hem bindt en dat hij hen beter in de gaten kan houden. Hierdoor is de politieke macht van Lodewijk ten opzichte van de adel gegroeid.
Militaire maatregelen
Het absolutisme streeft naar een sterk koningschap waarin de onverdeelde macht bij de vorst ligt. Het koningschap van Lodewijk XIV staat vaak symbool voor dit absolutisme. Naast veel politieke en economische hervormingen heeft Lodewijk XIV tevens vele hervormingen doorgevoerd in het Franse leger. Deze hervormingen zijn typerend voor zijn absolutistisch beleid om de macht in zijn rijk te centraliseren. Het is daarom belangrijk om te kijken naar de belangrijkste maatregelen die Lodewijk XIV trof op militair gebied en hoe dit zijn positie heeft versterkt als absoluut vorst.
Om de ingrijpende gevolgen van de hervormingen helder te overzien moet er gekeken worden naar de beginsituatie van het Franse leger: het Franse leger was losjes georganiseerd, slecht getraind en zonder discipline. Het Franse leger kon de ontwikkelingen op oorlogsgebied niet bijhouden en daardoor werd er steeds vaker gebruikgemaakt van huurlingen. Deze waren beter geschikt voor oorlogsvoering, maar waren niet trouw aan de koning maar aan de hoogste bieder. De Fransen hadden geleerd dat huurlingenlegers niet alleen een grote financiële last waren maar zij waren ook oncontroleerbaar en onvoorspelbaar. Vaak trokken zij vaak plunderend door het land, ongeacht wiens land dat was. Lodewijk XIV wilde af van de afhankelijkheid van huurlingen en wilde het zeggenschap over het leger op zich nemen. De onrust tijdens de Fronde (Franse opstand van 1648-1653) had een onuitwisbare indruk op hem gemaakt en hij besefte zich dat het leger verantwoordelijk moest zijn aan de koning om zulke opstanden te voorkomen. Met behulp van zijn minister van Oorlog, Michel le Tellier, besloot hij grootse hervormingen door te voeren om het leger trouw aan hem en hoogwaardig in kwaliteit te maken.
De legerhervormingen
Ten eerste nam Lodewijk in 1661 de positie van Kolonel-Generaal der Infanterie over. Dit was de positie die de infanterie financierde en aanstuurde. Normaal gesproken werd deze positie bekleed door een los iemand maar net als het eerste ministerschap van Mazarin nam de koning deze taak over. Hierdoor was Lodewijk niet meer afhankelijk van een ander om zijn infanterie aan te sturen, maar was hij plotsklaps bevelhebber geworden over de infanterie, die verreweg het grootste deel van het Franse leger besloeg.
Sommige hervormingen gingen echter lastiger. Er bestond namelijk een traditie om een legerrang te kunnen kopen en deze bleek moeilijker te verbieden dan verwacht. Wel stelde Lodewijk twee nieuwe en niet te kopen hoge rangen in die daardoor alleen werden verleend aan zij die het verdienden en niet aan zij die vermogend waren. Dit beperkte de monopolie van de rijke burgerij en de adel om carrière te maken in het leger en kreeg de zogenaamde ‘gewone man’ een kans om carrière te maken en op te klimmen in de sociale kringen.
Ten tweede werd het leger beter getraind. Zij werden verplicht om in barakken te leven, als eenheid te leren marcheren en uniforms te dragen; hierdoor werd discipline en orde gekweekt onder de mannen, waardoor zij zich beter als één eenheid en minder als buitgrage huurlingen gedroegen. Zij waren onderworpen aan het gezag en dus ook aan de disciplinaire acties van de koning.