Het optreden van de Landwacht tijdens de Tweede Wereldoorlog
Op 12 november 1943 richtten de Duitsers in Nederland de Landwacht op, een paramilitaire organisatie die tot taak kreeg Joden en verzetslieden op te sporen, openbare gebouwen te bewaken en wapens, illegale bladen en radio’s in beslag te nemen. Kees van Geelkerken, de man die samen met Mussert de NSB had opgericht werd Inspecteur-Generaal. Dat zorgde voor een breuk met zijn vroegere kameraad en toenadering tot Rauter. Rauter kreeg steeds meer zeggenschap over de organisatie en plaatste de Landwacht na Dolle Dinsdag direct onder zijn bevel.
Jan Hagel
Het waren vooral NSB’ers die toetraden tot de Landwacht. Een deel van hen nam dienst als Hulplandwachter. Deze mensen werkten een aantal uren in de avonden en in de weekends, voornamelijk in hun eigen omgeving. In de zomer van 1944 waren er al 9.000 van deze ‘parttimers’. De overige traden toe als Beroepslandwachter. Zij kregen een korte opleiding in Schalkaar en traden daarna verspreid over het land op.
Een eigen, onderscheidend uniform kregen de Landwachters niet. Ze droegen een samenraapsel van oude NSB-kledingstukken en gedragen legerkleding. Beroepslandwachters hadden om hun linkerarm een rode band met daarop de woorden Landwacht Nederland. Omdat de Landwachters in eerste instantie alleen gewapend waren met een jachtgeweer noemde de bevolking hen het Jan Hagel. Dat verwees ook naar hun gedrag.
Boterhammen afpakken
Landwachters maakten zich spoedig gehaat bij de bevolking omdat ze naast de hun opgelegde taken ook activiteiten ontplooiden waartoe ze niet bevoegd waren. Zo verrichtten ze op eigen houtje huiszoeking en pakten de bewoners voedsel, geld en waardevolle spullen af . Ze namen het eten af van mensen die na een hongertocht huiswaarts keerden en oefenden controle uit op de zwarte handel. Daarbij keken ze de boodschappentassen na van vrouwen die inkopen hadden gedaan en namen hen hun spullen af als ze niet in de winkel waren gekocht. Mannen die op weg waren naar hun werken dwongen ze hun broodtrommels te openen, waarna ze hun boterhammen afpakten.
Slaan met een hondenzweep
De bezetter schreef de Landwachters voor dat ze zich ‘op waardige wijze’ moesten gedragen, maar de meesten hadden daar lak aan. Ze traden vaak hard op tegen overtreders en gebruikten buitensporig geweld tijdens verhoren. Zo had de Landwacht in Utrecht de gewoonte arrestanten net zo lang te slaan tot ze doorsloegen. Op 18 oktober 1944 arresteerde zij Cornelis Ridderhof wegens verzetsactiviteiten. Tijdens het verhoor trapten zij hem tegen het onderlichaam, bewerkten hem met een gummistok, een hondenzweep en een houten lat. Ridderhof bleef echter zwijgen en gaf de verlangde informatie – de namen van tien illegale werkers - niet. De Utrechtse Landwachters had een eigen pand aan het Janskerkhof, waar ze onafhankelijk van de SD en de Nederlandse politie opereerden.
In de zomer van 1944 breidde Rauter de bevoegdheden van Landwachters uit en mochten ook zij verdachten dood schieten als ze gewapend waren. Na Dolle Dinsdag kregen ze een Nederlands of oud-Italiaans geweer en een SS-uniform. Ook voerde Rauter SS-rangen in.
Het aantal Landwachters was intussen toegenomen tot 20.000 personen en hun taak was tijdens de laatste oorlogsmaanden vooral het opsporen van verzetsmensen. Veel van hun acties waren succesvol, omdat ze in hun eigen buurt opereerden en de situatie ter plaatse goed kenden.
Badkuipmethode
Een zeer gevreesde groep Landwachters was de bloedgroep (of ploeg) Norg, die kantoor hield in het Schultehuis in Diever, en in de omgeving jacht maakte op verzetslieden en onderduikers. Hij werkte samen met de SD. De groep stond onder leiding van Gerrit Sanner en boezemde angst in vanwege zijn martelmethoden en de manier waarop hij gebruik maakte van het recht om gevangenen te executeren. Een van de leden schreef in oktober 1944 aan een vriend:
’Van de twintig gevangenen welke wij gemaakt hebben, zijn er ongeveer dertien ter dood gebracht een formidabel aantal he…’
In diezelfde maand werd de groep Landwachters overgeplaatst naar Norg, waar ze hun intrek namen in Villa Nijenhof. Daar ontwikkelden ze hun eigen manier om arrestanten aan het praten te krijgen, de zogenaamde badkuipmethode. Daarbij lieten ze hun arrestanten naakt in ijskoud water zakken en haalden hen omhoog op het moment dat ze dreigden te stikken of er water in hun longen liep. Ze herhaalden dit tot ze de gewenste informatie kregen.
Weest hard
Zeer wreed traden ook Dirk Eijkelboom en Leo de Noo op, de leiders van de Landwacht in de streek rond Zwolle. Het duo had veel meer macht dan het aankon en schrok niet terug voor grove mishandeling. Eijkelboom stond bekend als de ‘beul van de Landwacht’. De Landwachters hadden een eigen bureau in het NSB-kringhuis in Zwolle waar een bordje hing met de tekst ‘Weest hard’. Op deze plek martelden De Noo en Eijkelboom hun arrestanten alvorens ze hen overdroegen aan de SD.
Doodstraf
Het wrede en eigenmachtige optreden van de Landwachters zorgde niet alleen voor afkeer onder de bevolking, maar bracht hen ook regelmatig in aanvaring met de Nederlandse politie en de SD, omdat ze politietaken uitvoerden. De Landwacht was opgericht ter ondersteuning van de politie en niet als zelfstandige organisatie. Het gedrag van de Landwachters leidde regelmatig tot berispingen en ook tot arrestaties door de SD. Na de bevrijding zei de SD’er Paul Frὅhlich dat er ‘geen prettig verband’ was tussen de SD en de Landwacht, omdat zij zich onder meer schuldig maakten aan diefstal.
De bijzondere gerechtshoven beschouwden het lidmaatschap van de Landwacht na de oorlog als een ernstig vergrijp en bestraften het dienovereenkomstig. Sanner, De Noo en Eijkelboom kregen de doodstraf. De Noo ontving in 1948 gratie, waarbij zijn straf werd omgezet in levenslang. Veel Landwachters die na korte tijd vrij kwamen, moesten verhuizen, omdat zij zich zo gehaat hadden gemaakt in hun dorp dat ze er niet meer veilig waren. Geen enkele groepering heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog zo’n afkeer gewekt onder de bevolking als de Landwachters.