Het berechten van 'foute' Nederlanders na de bevrijding
Na de bevrijding arresteerden de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) samen met leden van het verzet alle mensen die geheuld hadden met de vijand en sloten hen op in interneringskampen. In de meeste kampen leden de gevangenen honger, heersten ziekten en stelde de BS de gevangenen bloot aan ernstige mishandelingen. Daardoor kwamen honderden mensen om het leven. In 1951 werden de laatste kampen gesloten. Toen waren alle 'foute' Nederlanders berecht.
Nieuwe wetten
Tijdens de oorlog bezon de regering in ballingschap zich op de behandeling van Nederlanders die met de vijand hadden samengewerkt. In het tweede bezettingsjaar meende koningin Wilhelmina nog dat het om een ‘handvol verraders’ ging die men wat haar betrof wel naar Siberië kon sturen, maar bij het verstrijken van de tijd werd haar duidelijk dat het om heel wat meer mensen ging. Zij moesten berecht worden en daarvoor was nieuwe wetgeving nodig.
Eind 1943 had de regering vier wetsbesluiten klaar die het buitengewoon strafrecht en de bijzondere rechtspleging regelden. Zij had een lijst opgesteld van mensen die straf verdienden: personen die dienst genomen hadden in het Duitse leger, de Duitsers hadden geholpen of als hun handlangers hadden gezorgd dat landgenoten opgespoord en mishandeld of gedood werden. Daarnaast voerde de regering de doodstraf, die in 1870 uit het burgerlijk strafrecht verdwenen was, weer in voor ernstige misdrijven en bepaalde dat er recht gesproken zou worden door Bijzondere Gerechtshoven, een Bijzondere Raad van Cassatie en Tribunalen.
Begin van de arrestaties
Na de bevrijding van het zuiden van Nederland begonnen leden van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) samen met verzetsgroepen met het arresteren van mensen die lid waren geweest van een foute organisatie. Het ging daarbij vooral om NSB’ers, leden van de Germaanse SS en SD. Zij sloten hen op in kampen en namen hen vaak al hun bezittingen af.
De gevangenen werden niet alleen ondergebracht in gebouwen die daarvoor geschikt waren, zoals kazernes, internaten en voormalige concentratiekampen, maar ook op plaatsen die niet berekend waren op het huisvesten van grote groepen mensen, bijvoorbeeld fabrieken en loodsen. Daar waren onvoldoende sanitaire voorzieningen en sliepen de gevangenen op stro, omdat er geen bedden waren.
Het aantal arrestanten liep na de bevrijding van het noorden op tot 120.000 à 150.000 mensen. Voor hen richtten de Binnenlandse Strijdkrachten ruim 200 kampen in. Veel kinderen werden met hun moeder geïnterneerd. Vooral in kamp Vught zaten veel moeders met baby’s en jonge kinderen en daarnaast ook zwangere vrouwen en bejaarden. Deze geïnterneerden vormden geen enkel politiek gevaar.
Honger lijden
In veel kampen waren de voorzieningen ontoereikend, leden de gevangenen honger en vonden dagelijks mishandelingen plaats. De arrestatieteams hadden een instructie ontvangen, waarin stond dat zij niet gewelddadig mochten optreden en voor geschikte onderkomens moesten zorgen, maar er was geen toezicht op de naleving van deze regels.
De BS en het verzet hadden daardoor alle gelegenheid om zich te wreken op de handlangers van de bezetter. Zij traden daarbij net zo sadistisch op als bewakers in concentratiekampen. In de Harskamp sloten zij mensen op in onverwarmde paardenstallen zonder sanitaire voorzieningen. Zij aten het voedsel van de gevangenen op en daardoor leden eind 1945 circa 150 gevangenen aan hongeroedeem en kwamen ook ziektes als tuberculose voor.
Met blote voeten over glasscherven
Gevangenen uit een kamp in Maastricht werkten langs de weg en een arts uit deze plaats schreef dat hij gezien had hoe gevangenen mishandeld werden. Zij moesten bijvoorbeeld de leeftijd van de bewaker raden en kregen daarna net zoveel slagen als het aantal jaren dat zij ernaast zaten. Bewakers lieten gevangenen met blote voeten over glasscherven lopen, gaven hen wormen te eten of vermaakten zich ermee hen op te sluiten in een hondenhok en te laten ‘blaffen’.
Zelfmoord Rost van Tonningen
Zeer ernstig was het wangedrag van bewakers in de strafgevangenis in Scheveningen, waar leden van de SD, vooraanstaande NSB’ers en Duitse officieren gevangen zaten. De bewakers voerden hier een schrikbewind. Zij ranselden gevangenen af, stortten tonnen met ontlasting over hen uit of voerden hen naakt onder stokslagen naar de centrale hal waar zij moesten rondhuppelen en het Wilhelmus moesten zingen. Voor een aantal gevangenen, onder wie de NSB’er Rost van Tonningen, waren de vernederingen zo erg dat zij zelfmoord pleegden.
Op 15 juli 1945 nam het Militair Gezag de leiding in de gevangenis over en ontsloeg alle bewakers. Daardoor kwam er een einde aan de wantoestanden. Door mishandelingen kwamen in de kampen ongeveer 300 mensen om en door ondervoeding nog eens 1000. Ook ziekten eisten hun tol en verschillende gevangenen stierven bij het opruimen van mijnen.
Protesten
In de zomer van 1945 verschenen in enkele linkse kranten artikelen over de mishandelingen in de interneringskampen. Ook de kerken protesteerden. Enkele kerkgenootschappen stuurden een brief aan Schermerhorn, waarin zij hun ongerustheid uitten. De minister-president stuurde inspecteurs naar de detentieoorden, maar die werden niet veel wijzer, omdat de kampcommandanten geen informatie verstrekten en de gevangenen zwegen uit angst voor represailles.
Ook de procureurs-generaal bij de gerechtshoven waren verontrust. Zij begonnen met het verzamelen van gegevens over strafbare handelingen in het kamp en vroegen minister Kolfschoten van Justitie een onderzoek in te stellen. De minister belastte de rijksrecherche daarmee. Hun onderzoek haalde weinig uit. Het kamppersoneel hield elkaar de hand boven het hoofd en de recherche bevond uiteindelijk slechts zestien bewakers schuldig. Zij kregen een boete of een korte gevangenisstraf.
Slapen op stro
De misstanden bleven bestaan. In de tweede helft van 1945 sliepen de meeste gevangenen nog op los stro op de grond, waren er niet voldoende sanitaire voorzieningen en vervuilden gevangenen snel door gebrek aan zeep.
Het aantal geïnterneerden nam wel af. De rechtbanken lieten de ‘lichte gevallen’ vrij, zoals de jongeren die onder druk van hun ouders dienst in het Duitse leger hadden genomen, vrouwen die aardappels hadden geschild voor de bezetter en mensen die al tijdens de oorlog voor het lidmaatschap van de NSB hadden bedankt. Halverwege de maand oktober was het aantal gevangenen gedaald tot 96.000. Daar zaten ook mensen bij die berecht waren en hun straf in een detentieoord uitzaten.
Brochure over misstanden
Echte aandacht voor de misstanden in de kampen kwam pas vier jaar na de bevrijding door publicatie van Kamptoestanden, een brochure van de voormalige NSB’er H.W. van der Vaart Smit. De regering begon een uitgebreid onderzoek en kwam tot de conclusie dat bijna alle bewakers zich niet hadden ontzien ‘weerloze mensen te kwellen’. G.E. Langemeijer, advocaat van de Bijzondere Raad van Cassatie, schreef dat de politieke gevangenen harder behandeld waren dan de zwaarste misdadiger.
Er zaten door vrijlatingen tijdens het onderzoek niet meer dan 4.000 ‘foute’ Nederlanders vast. In 1951 waren de zaken van alle delinquenten behandeld en kon de overheid de detentieoorden sluiten.