Nederlandse postgeschiedenis: Post in de middeleeuwen
Door het verval van het Romeinse rijk viel het hechte postnetwerk ervan uiteen. Waar de Romeinen met hun cursus publicus nog een strakke organisatie hadden om brieven systematisch en snel door een groot gebied te verspreiden, resteerde nu slechts boden die incidenteel een brief van de afzender naar de ontvanger brachten. In de middeleeuwen moest daarmee het postale systeem haast herontdekt worden. Pas bij de vorming van steden en staten kwamen nieuwe postdiensten op, die het briefverkeer in Europa weer tot een nieuwe hoogte deden stijgen. Rond het einde van de middeleeuwen vond dit proces ook in de Nederlanden plaats.
Het briefverkeer na het vertrek van de Romeinen
Een versnipperd Europa resteerde toen het Romeinse Rijk met al haar organisaties verdwenen was. Kleine organisaties gingen langzaamaan de leemte van het gefragmenteerde Europa opvullen. Aanvankelijk waren het de kloosters en de kloosterorden die met eigen boden hun onderlinge correspondentie verzorgden. Toen later (vanaf ongeveer de twaalfde eeuw) de universiteiten opgericht werden, zetten ook deze instanties hun eigen postdiensten op. Ondertussen moest de gewone man – als die al kon lezen en schrijven – zich redden met de toevallig voorbij trekkende reizigers. Dat konden bijvoorbeeld mensen zijn, die een pelgrimstocht aflegden. Zij reisden immers nog dwars door heel Europa, terwijl het merendeel van de middeleeuwers nauwelijks de eigen woonplaats verliet.
Herleving van de postdiensten vanaf de twaalfde eeuw
In de late middeleeuwen groeiden de Europese steden. Er ontstonden ook grote handelsnetwerken, zoals die van de Hanzesteden. Verder ging de staatsvorming voort, zodat steeds grote gebieden een politieke eenheid vormden. Bij dat alles kon een efficiënt vervoer van brieven niet gemist worden. Een extra prikkel vormde daarbij dat in de Nederlanden vanaf de veertiende eeuw papier geproduceerd werd. De tijd was dus rijp om het postsysteem van de oudheid nieuw leven in te blazen.
Stadsboden in de late middeleeuwen
Steden dijden aan het einde van de middeleeuwen steeds verder uit. Niet alleen in Italië, maar ook in de Nederlanden kwamen op die manier steden op die een behoefte hadden om een frequente uitwisseling te hebben met andere steden. Zo ontstond het beroep van de stadsbode. Deze boodschapper had niet alleen de functie van het overbrengen van berichten, maar vormde ook een soort reclame voor de stad. Aan zijn kledij en attributen was immers te zien uit welke stad hij afkomstig was.
De attributen van de bode
Het belangrijkste object dat de stadsbode bij zich droeg, was de bodebus. In eerste instantie bewaarde hij zijn brieven hierin, maar later werd de functie van de bodebus vooral symbolisch. Op de bus stond namelijk het stadswapen, dat als een vlag kon fungeren. Steden als Gent en Brugge konden zich rond het einde van de middeleeuwen op die manier profileren en zichtbaar maken door enkel hun trouwe stadsboden (die soms tientallen jaren in dienst bleven) op pad te sturen.
Deze reclamefunctie van de bodebus kreeg uiteindelijk de overhand. De stadsbode moest namelijk steeds meer brieven meenemen. Het paste uiteindelijk niet meer in zijn kleine bodebus. Een tas deed daarom voortaan dienst als bewaarplaats van de vele brieven. De bodebus gaf alleen nog maar aan dat de bezorger in opdracht van een stadsbestuur werkte.
Koopmansboden in de late middeleeuwen
Niet alleen de stedelijke overheden verzonden brieven, maar ook de koopmannen stelden epistels op om hun handelscontacten te onderhouden. Ook zij hadden hun eigen boden nodig, want er was immers nog geen centrale, voor iedereen werkende postorganisatie opgezet. Daarom lieten zij de zogenaamde koopmansboden voor hen werken. Deze boden kregen eveneens een steeds groter aantal brieven te verstouwen. Aanvankelijk viel er nog niet de kost mee te verdienen. Toen de middeleeuwse handel tussen steden en staten echter grootse vormen aannam, was dat wel mogelijk. Aan het einde van de middeleeuwen werden namelijk tussen steden als Keulen en Nijmegen op vaste tijden ritten uitgevoerd. Er was blijkbaar voldoende postaanbod om dat te bekostigen.
Centrale postdiensten aan het einde van de middeleeuwen
De kroon op de middeleeuwse postgeschiedenis vormde de oprichting van een reeks postdiensten van steden en staten, die deze dienst soms ook toegankelijk maakten voor particulieren. Milaan begon hiermee in 1387 door een postorganisatie ten behoeve van de stedelijke overheid op te zetten. Vanaf 1464 mochten ook privépersonen hiervan gebruik maken. In Frankrijk voltrok zich kort daarna eenzelfde proces. Staten als Polen en Engeland zetten daarna ook postorganisaties op, die bij hun oprichting ook uitsluitend ten behoeve van het staatsbestuur gebruikt werden. In de Nederlanden zou iets dergelijks nog op zich laten wachten. Van een centrale staat was daar immers nog geen sprake. Met de opkomst van de stedelijke correspondentie en het opzetten van postritten was echter al wel een basis gelegd voor de ontwikkeling van een centrale postdienst.
© 2016 - 2024 Ddek, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Bronnen en referenties
- G. Hogesteeger, 200 jaar post in Nederland (Den Haag 1998).
- R.S. Lopez, 'Labor, commerce and travel', in: T. Hoving e.a., The Secular Spirit: Life and Art at the End of the Middle Ages (New York 1975), 96-153.
- http://historiek.net/middeleeuwse-postbodes-meer-dan-enkel-briefdragers/19992/
- http://www.isgeschiedenis.nl/nu/de_geschiedenis_van_de_post/