Het ontstaan van de marechaussee
In oktober 1814 werd in Nederland de marechaussee opgericht. Het korps verving de Franse gendarmerie en verrichtte politietaken en parketdiensten in de Zuidelijke Nederlanden, in Limburg en Noord-Brabant. In de Noordelijke Nederlanden stelden gemeentebesturen zelf politieagenten en veldwachters aan. Tijdens de Belgische Opstand in 1830 viel de marechaussee uiteen.
De gendarmerie als voorloper van de marechaussee
De dienst van de marechaussee is in Nederland geïntroduceerd door de Fransen. Zij hadden al in de middeleeuwen bereden politiekorpsen met een militaire status die zij maréchaussée noemden. Deze zorgden voor orde en rust op het platteland. Na de Franse Revolutie veranderde de naam van het korps in gendarmerie en richtten de Fransen compagnieёn op in bezet gebied. Ook de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden kregen een politiemacht in Franse stijl.
Nadat Napoleon bij Leipzig was verslagen, vertrokken de Fransen. De Noordelijke Nederlanden lieten gemeenten voortaan zelf politieagenten en veldwachters aanstellen. In de Zuidelijke Nederlanden daarentegen ontstonden korpsen die de taken van de gendarmerie moesten overnemen, onder de oude naam maréchaussée.
Compagnieёn in Limburg en Noord-Brabant
Koning Willem I besloot het korps te reorganiseren en legde dit schriftelijk vast op 26 oktober 1814. Deze datum geldt als de officiёle oprichting van de marechaussee.
In 1815 kwam er ook een compagnie marechaussee in Limburg en drie jaar later één in Noord-Brabant. De overheid nam deze maatregel om te voorkomen dat misdadigers en deserteurs vanuit de Zuidelijke Nederlanden naar Noord-Brabant zouden trekken en zich daar in de bossen zouden verstoppen. Het korps werd in deze jaren steeds vaker Koninklijke Marechaussee genoemd, zodat dit de feitelijke benaming werd.
Inbraak met dodelijk gevolg
De marechaussee had tot taak parketdiensten te verrichten, zoals het transporteren van gevangenen van de ene brigade naar de andere, deserteurs op te pakken, de orde te handhaven bij calamiteiten, en misdadigers in te rekenen. Het aanhouden van misdadigers kon een gevaarlijke bezigheid zijn, waarbij geweld gebruikt kon worden.
Zo was de opperwachtmeester van de compagnie in Boxtel in het voorjaar van 1826 ter ore gekomen dat vijf ‘bekende deugnieten’ wilden inbreken in een afgelegen huis in de buurt van St. Michielsgestel. Door ‘onvermoeide nasporing’ was het de man gelukt om het precieze tijdstip van de inbraak te achterhalen en hij besloot een poging te doen om de dieven op heterdaad te betrappen.
Op de avond van de 15e april trok hij met zijn ploeg naar de woning die het doelwit van de inbrekers was. Twee van zijn mannen verstopten zich in het schuurtje naast het huis; de rest wachtte in de bosjes op de dingen die komen zouden. Om één uur ’s nachts arriveerden de inbrekers. Zij verschaften zich toegang tot de woning en begonnen goederen naar buiten te slepen, net zo lang tot de beide marechaussees uit het schuurtje te voorschijn kwamen en hen sommeerden zich over te geven. De wachtmeester zette met de overige marechaussees de omgeving af om te voorkomen dat de dieven ontvluchtten.
Die trokken echter hun messen en zo ontstond een gevecht tussen de bende en de marechaussee, waarbij één inbreker door een kogel zodanig gewond raakte dat hij later in de nacht overleed. De marechaussees arresteerden een tweede inbreker door hem met geweerkolven te slaan en intussen ontsnapte de rest. Omdat zij herkend waren, konden zij later alsnog gearresteerd worden.
Barbaarse ouders
Door veelvuldig te patrouilleren in de streek rond de kazerne waarin zij verbleven en goed op te letten, had de compagnie veel onheil voorkomen. Het gebeurde namelijk meer dan eens dat bendes ergens inbraken, de bewoners ernstig mishandelden en het huis in brand staken.
In de nazomer van 1821 leidde de oplettendheid van een ruiter ertoe dat een jonge vrouw bevrijd werd die door haar ‘barbaarsche ouders’ jarenlang was opgesloten en niets anders dan water en brood kreeg. Hij luisterde een gesprek af tussen twee mannen over deze vrouw en ging op onderzoek uit. Zijn verhaal is te lezen in de Nederlandsche staatscourant van 26 september 1821. De ruiter ontdekte dat er in het plaatsje Merbes-le-Chateau een pottenbakker woonde die zijn dochter in een vies en donker hol al twaalf of dertien jaar opgesloten hield, omdat zij ‘een misstap der jeugd’ had begaan.
Zij woonde toen in Mons en was uit die plaats vertrokken. Omdat de dorpsbewoners niets meer van haar hadden vernomen, dachten zij dat de vrouw was overleden. Nu ontdekte de marechaussee dat ze nog leefde en al die jaren in een gat in de grond had gezeten. Ze zag er verschrikkelijk slecht uit en was slechts gekleed in lompen. De pottenbakker werd gearresteerd.
Verschillen tussen marechaussee en politie
De grotere mobiliteit was een van de verschillen tussen de marechaussee en de gemeentepolitie. Andere verschillen waren de militaire tucht en discipline, betere bewapening en organisatie en het feit dat zij in kazernes verbleven en bij calamiteiten als groep konden uitrukken, bijvoorbeeld tijdens branden. De belangrijkste taak van de marechaussee was dan ordehandhaving, omdat er gewoonlijk veel mensen op de been waren, maar het kwam ook regelmatig voor dat zij hielpen bij het bluswerk of probeerden te voorkomen dat meer huizen afbrandden.
Tijdens de Belgische Opstand in 1830 viel het korps marechaussee uiteen. Slechts een van de tien compagnieёn, dat van Noord-Brabant, koos de kant van koning Willem I; de overige sloten zich aan bij de Opstand.
In 1839 werd de compagnie van Limburg opnieuw opgericht en ongeveer 50 jaar later vond uitbreiding van het korps over de rest van het land plaats.