Het vegissingsbombardement van 31 maart 1943
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Rotterdam twee keer gebombardeerd: op 14 mei 1940 door de Duitsers en bijna drie jaar later, op 31 maart 1943, door de geallieerden. Zij wilden het industriegebied tussen de Keilehaven en de Merwedehaven vernietigen, maar de meeste bommen kwamen terecht in de nabijgelegen woonwijken. Daarbij kwamen 326 mensen om. Het was het grootste vergissingsbombardement op een Nederlandse stad tijdens de oorlog.
Productie voor oorlogsindustrie
Vanaf 1942 voerden de geallieerden bombardementen uit op Duitse steden en industriegebieden. Omdat ook in bezet gebied voor de Duitse oorlogsindustrie werd geproduceerd, kregen deze landen te maken met bombardementen. In januari 1943 besloten de geallieerden een bombardement uit te voeren op het havengebied van Rotterdam en dan met name op de werf van Wilton-Feijenoord in Schiedam. Daar werden torpedolanceerbuizen gemaakt voor Duitser onderzeeërs.
Op woensdag 31 maart 1943, ’s morgens om half tien, stegen 102 Amerikaanse bommenwerpers op vanaf Engelse vliegvelden en zetten koers naar Rotterdam. Het was zwaar bewolkt en er stond een harde wind. Eén vliegtuig raakte de formatie kwijt en keerde terug naar de basis. Twee vliegtuigen kwamen met elkaar in botsing en daarna kregen vier van de zes Bombardment Groups bevel naar Engeland terug te keren. Alleen de 303e en de 305e Bombardment Group vlogen verder.
Bommen op een woonwijk
Om 13.21 losten de vliegtuigen van de 305e Bombardment Group hun vracht vanaf een hoogte van 7000 meter. Door het slechte zicht en de harde wind bereikten de bommen hun doel niet, maar kwamen neer op de zuidelijke oever van de Nieuwe Waterweg, bij de Rotterdamse Droogdok Maatschappij en op onbebouwd terrein. Ze richtten nauwelijks schade aan.
Enkele minuten later arriveerden de bommenwerpers van de 303e Bombardment Group. De bemanning wilde de bommen laten vallen op de werf van Wilton-Feijenoord, maar zag van dit voornemen af vanwege de zware bewolking. Ze besloot uitwijkdoelen aan de oostelijke kant van de Schiedamse werf te bombarderen. De bommenrichters voerden snel correcties uit en waarschijnlijk hielden zij geen rekening met de harde wind. Daardoor kwamen circa zeventig bommen terecht op de wijk Bospolder-Tussendijken.
In twee minuten tijd vernielden de duizendponders de huizen aan de Mathenesserweg, de Schiedamseweg, het Marconiplein en de daarachter gelegen huizen. Veel mensen waren thuis om te eten toen de bommen vielen. Een groot aantal huizen stortte in en er ontstonden enorme branden, die aangewakkerd werden door de harde wind en het vuur in de kachels van de getroffen woningen.
Hulpverlening
De brandweer rukte direct uit en korpsen uit omliggende plaatsen verleenden assistentie. Het blussen werd bemoeilijkt door gebrek aan bluswater, omdat de waterleiding was geraakt. Om half twaalf ’s avonds had de brandweer het vuur onder controle. Het blussen ging daarna nog geruime tijd door.
Ook de hulpverlening kwam snel op gang. Reddingwerkers probeerden slachtoffers te bevrijden die onder het puin van hun ingestorte huizen lagen, daklozen werden ondergebracht in inderhaast ontruimde schoolgebouwen en keukencentrales werkten op volle toeren om de getroffen bevolking van voedsel te voorzien.
Moordenaars
Alom heerste boosheid onder de bevolking. Kranten hekelden de geallieerde misser. De harde wind was volgens dagblad Het Vaderland geen excuus, integendeel. Er moest gewoon nauwkeurig gewerkt worden, schreef de krant, en rekening houden met de wind hoorde daarbij. Door toedoen van de Amerikanen was ‘een stadsdeel vol nijvere burgers herschapen in een puinhoop’ en een ‘zee van onzegbaar persoonlijk leed’ ontstaan.
Het Nationale Dagblad noemde het bombardement een ‘lafhartigen aanval’, gepleegd door de ‘moordenaars van de overzijde van het Kanaal’. Het NSB-blad greep uiteraard de gelegenheid aan om zijn achterban te laten zien wat voor schurken de geallieerden waren die ‘op verraderlijke wijze hun doodenden last (hadden) neergeworpen’ op een wijk waar vooral arbeiders en kleine middenstanders woonden.
Door het bombardement kwamen 326 mensen om het leven en raakten er 400 gewond. In de kranten verschenen lijst met de namen. Van 57 slachtoffers kon de identiteit niet meer vastgesteld worden, omdat ze ernstig verminkt waren. Zij werden een week na de aanval begraven op de algemene begraafplaats Crooswijk. Ongeveer 16.000 mensen raakten dakloos. Zij vonden onderdak bij familie of vrienden of in een openbaar gebouw. De bevolking bracht geld en huisraad voor hen bijeen.
De regering in Londen zocht uit waar het fout gegaan was bij het bombardement en leverde felle kritiek op de handelwijze van de Amerikaanse luchtmacht. Het Britse Air Ministry, dat verantwoordelijk was voor het bombardement, bood zijn excuses aan en beloofde voortaan alleen te bombarderen in bezet gebied als de weersomstandigheden dat toelieten.
Opnieuw een bombardement
Op 4 april bombardeerden de Britten de werf van Wilton-Feijenoord en dit keer met succes. Het 46.000-tons droogdok werd vernield en verschillende gebouwen raakten beschadigd. De Duitsers besloten hierop de productie voor de oorlogsindustrie op de Schiedamse werf te beëindigen.