Middeleeuwen: De slachtoffers van de middeleeuwse inquisitie
De pauselijke inquisitie vervolgde ketters. Er werd daarbij samengewerkt met de wereldlijke machthebbers, die ketterij ook als een gevaar voor de samenleving beschouwden. De paus of bisschop sprak een oordeel uit, waarna de wereldlijke overheid het vonnis voltrok. De inquisitie probeerde overigens vooral om ketters te doen afzien van hun dwalingen (ketterse denkbeelden). Het aantal ketters dat op de brandstapel belandde was veel kleiner dan wel wordt gedacht. Niet alleen ketters werden het slachtoffer van de inquisitie. Onder andere joden, homoseksuelen en begijnen liepen het risico om door de inquisitie te worden vervolgd. De grootscheepse heksenvervolging begon pas in de zestiende eeuw.
De vervolging van ketters in de middeleeuwen
In de middeleeuwen ontstond er een min of meer systematische vervolging en bestrijding van ketters. Het betrof aanvankelijk individuen of plaatselijke bewegingen die van ketterij werden beschuldigd. Na de twaalfde eeuw werden er ook massabewegingen, zoals de Katharen, bestreden.
De paus had de bevoegdheid om ketters te berechten. Hij legde ketters een penitentie (boete) op, bijvoorbeeld een bedevaart of het dragen van een kruis. Ook kon hij overgaan tot excommunicatie. Voor ketters die niet tot bekering konden worden gebracht, werd gaandeweg verbranding de gebruikelijke straf. Ook bekeerde ketters die in hun dwaling terugvielen werden tot de brandstapel veroordeeld.
Vanaf de hoge middeleeuwen (100-1200) traden ook de wereldlijke machthebbers hard op tegen ketterij, omdat ketterij steeds meer gezien werd als een gevaar voor de hele samenleving. De paus en de wereldlijke macht, niet zelden elkaars vijanden, werkten eendrachtig samen bij de jacht op ketters. De paus of bisschop stelde het oordeel vast. Het was aan de wereldlijke overheid om het vonnis te voltrekken.
De inquisitie
De komst van de inquisitie
De eerste pauselijke inquisiteurs werden in 1231 aangesteld. Ze hadden de bevoegdheid om, onafhankelijk van de bisschop, ketters te berechten. De inquisitie was lange tijd geen permanente instelling. Inquisiteurs werden benoemd als er ergens een vermoeden was van ketterij. Pas in 1542 werd de inquisitie een permanente instelling.
Verhoor van een kettert met foltering /
Bron: Publiek domein, Wikimedia Commons (PD) De werkwijze van de inquisitie
Als iemand van ketterij werd verdacht, wachtte men niet tot zijn buurman hem van ketterij beschuldigde. Neb stelde zelf een onderzoek (
inquistio) in. Zodra de inquisiteur een vermoeden had van ketterij speurde hij zelf naar bewijzen. Hij had daartoe ruime middelen ter beschikking. Ook verwanten, vrienden en zelfs oneerbare personen mochten als getuigen worden gehoord. Terwijl getuigen anoniem mochten blijven, liepen verdedigers het risico om zelf als verdachte te worden aangemerkt. Gedrag als het weigeren van de sacramenten, zoals het doopsel of het vormsel, en het niet verschijnen in de rechtbank na een dagvaarding werd al als voldoende bewijs voor ketterij gezien.
De verdachte had tijdens de hele procedure, die hoorde bij een klimaat van verdachtmaking, weinig kans. Dossier en archieven werden aangelegd. Dezelfde persoon trad op als aanklager en als rechter. Vooral Dominicanen traden op als inquisiteur, omdat zij waren gekneed in allerlei theologische spitsvondigheden. Er waren wel sadistische inquisiteurs, maar van lichamelijke marteling was niet altijd sprake. Psychische druk, dreiging met langdurige gevangenschap of isolatie werd wel vaak toegepast. Met hun vasthoudendheid wisten de inquisiteurs ook schijnbaar onschuldigen tot een bekentenis van ketterse denkbeelden te brengen.
Het doel van de inquisitie
Het was, anders dan wel wordt gedacht, niet de bedoeling dat door het werk van de inquisiteurs het leven van zoveel mogelijk ketters eindigde op de brandstapel. Inquisiteurs moesten juist de ziel van de ketter proberen te redden. Ze moesten bekentenissen verkrijgen en ketters doen afzien van hun dwalingen (ketterse denkbeelden). Alleen een ketter die volhardde in zijn ketterse denkbeelden werd overgedragen aan het wereldlijke gezag. De ketter kreeg dan de doodstraf (niet zelden de brandstapel). Overigens zagen veel ketters tijdig van hun ketterse denkbeelden af, zodat slechts een minderheid van de vervolgde ketters tot de doodstraf werd veroordeeld.
Het beeld van de inquisitie
De pauselijke inquisitie is voor velen synoniem met grootscheepse onderdrukking en fanatisme, die tot uitdrukking kwam tot de genadeloze vervolging van degenen die als een bedreiging van de maatschappij werden gezien. De inquisitie heeft in onze tijd dus een inktzwarte reputatie. In de achttiende eeuw stelden de schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken, in hun
Brieven aan Abraham Blanckaart (1789), de inquisitie gelijk aan de hel. In hun roman wordt de hel beschreven als een onderaards inquisitie-hol waarin een groot vuur brandt.
Met name de Spaanse inquisitie (1478-1834) kreeg een slechte reputatie, die nog benadrukt werd door satirische etsen en tekeningen van de Spaanse schilder Goya. De Spaanse inquisitie zou, volgens verhalen uit die tijd, een miljoen mensen tot de brandstapel hebben veroordeeld. Volgens schattingen zijn er tussen 1550 en 1800 niet meer dan 12.000 doodvonnissen uitgesproken, die lang niet allemaal werden voltrokken. Het beeld dat men in onze tijd heeft van de inquisitie doet dus ten onrechte geloven dat er in de middeleeuwen op elke straathoek wel een brandstapel stond te roken.
Vervolging door de inquisitie
De inquisitie slaagde erin om de ketterij in Zuid-Frankrijk terug te dringen. Zuid-Frankrijk werd van de Katharen (zuiveren; het woord ketter is van hun naam afgeleid) verlost. De inquisitie werd daarna niet opgeheven. Inquisiteurs gingen sporen naar andere slachtoffers. Die vonden ze onder andere in joden, homoseksuelen, heksen, begijnen en begarden.
Heksen en ketters werden beiden beschouwd als dienaren van de duivel. De heksenvervolging wordt niet verder besproken, omdat de grootscheepse vervolging van heksen pas echt op gang kwam in de zestiende eeuw. Joden konden ook tot zondebok worden gemaakt. Er was in de middeleeuwen echter geen sprake van een permanente, genadeloze Jodenvervolging. In Utrecht vonden tussen 1350 en 1455 vier mannen de dood op de brandstapel. Het ging in deze gevallen om homoseksuelen. Homoseksuele handelingen werden in de middeleeuwen, net als ketterij, beschouwd als een schending van de door God gegeven orde. Vandaar dat er dezelfde straf voor gegeven werd.
Omstreeks 1200 sloten in de middeleeuwen groepen vrouwen (begijnen) zich aaneen voor een leven in gebed en vroomheid. De begijnen kenden geen orderegel en ze legden ook geen onherroepelijke geloften af. De bekendste begijn is de mystieke schrijfster Hadewijch. De begarden waren vanaf 1250 hun mannelijke tegenhangers. Ze woonden niet altijd samen. Vaak trokken ze bedelend rond.
De beweging verspreidde zich vanaf Nederland door Europa. De beweging was semi-religieus. Hun status was onduidelijk. De kerk hield niet van onduidelijkheid en beschuldigde begijnen en begarden (dus) van ketterij. Omstreeks 1400 werden begijnen en begarden her en der vervolgd door de inquisitie. Veel plaatselijke gemeenschappen van begijnen en begarden sloten zich daarom aan bij de orde van Franciscus.
Lees verder