Middeleeuwen: Handel en economie in de middeleeuwen
In de middeleeuwen werden economie en handel steeds belangrijker. Er werd er aanvankelijk vooral gehandeld op lokale en regionale weekmarkten. Later handelde men steeds meer op jaarmarkten. Vanaf de achtste eeuw nam de handel in het Middellandse Zeegebied steeds meer toe. In Noordwest-Europa groeide de handel eerst vanaf de tiende eeuw. Er werd ook handel gedreven met de Hanzesteden in het Oostzeegebied. De kogge maakte rechtstreekse handel van Nederlandse IJsselsteden met de Hanzesteden mogelijk. De steeds toenemende handel was niet meer mogelijk zonder muntgeld en kredieten. Bij de uit Italië afkomstige Lombarden, die zich vestigden in heel Europa, kon men geld lenen tegen onderpand.
Economie in de middeleeuwen
In de middeleeuwen spelen zich economische processen af: er zijn producten en consumenten er er wordt handel gedreven. Heel veel van wat we tegenwoordig kennen is al in de middeleeuwen aanwezig.
Er was in de middeleeuwen een duidelijke vorm van handelspolitiek. Met speciale voorrechten en gunstige voorwaarden probeerde een stad handelaren te lokken. Ook landheren, zoals hertogen en graven, verleende een stad bepaalde voorrechten om hun eigen kas te spekken. Op weekmarkten werden vooral producten uit de stad en haar directe omgeving verhandeld. Op jaarmarkten werd meer 'internationale' handel bedreven. Voor het houden van een jaarmarkt verleende een landheer een privilege (voorrecht), uiteraard tegen betaling.
Een koopman die op weg was naar een jaarmarkt was niet vrij van tol. Het betalen van tol is te vergelijken met onze in- en uitvoerrechten. De inkomsten kwamen terecht in de kas van de landsheer. Door tarieven te wijzigen kon hij zijn financiële belangen dienen. De tol werd geheven door pachters, die jaarlijks een vast bedrag aan pacht betaalden. Als meer schepen passeerden dan verwacht haalden de pachters winst. Het innen van tol verliep overigens niet zonder problemen. Uit aantekeningen op bewaard gebleven tol-rekeningen blijkt dat er regelmatig een schip vertrok zonder tol te hebben betaald.
Handel in de vroege middeleeuwen (500-1000)
De ineenstorting van het Romeinse rijk had gevolgen voor de handel. In het Middellandse Zeegebied kwam de handel rond 700 vrijwel geheel stil te liggen, terwijl de handel in het Noordzeegebied steeds intensiever werd. Rondom het kanaal en de Noordzee ontstond een levendige handel. Dit netwerk breidde zich in de loop van de achtste eeuw uit tot de regio rondom de Noordzee.
Handel werd vooral gedreven in voedingswaren als graan, wijn en zout. Ook werden er ambachtelijke producten als aardewerk, glas en wapens verhandeld. Het belangrijkste handelsknooppunt was de jaarmarkt in Champagne.
Er ontstonden ook onversterkte havenplaatsen aan zee of aan rivieren, waar handelaren hun waren invoerden. Deze
emporia waren doorvoerhavens. Markten werden er niet gehouden. Bekende doorvoerhavens waren onder andere Dorestad (Wijk bij Duurstede), Domburg, Ipswich, en Southampton.
Handel in de middeleeuwen (1000-1300)
Handel in het Middellandse Zeegebied
Aan het einde van de achtste eeuw bloeide de handel in het Middellandse Zeegebied weer op. Venetië groeide uit tot een belangrijke handelsplaats. Vanuit Venetië hadden de handelaren toegang tot Byzantium, Zuidwest Azië en Noord-Afrika. In de loop van de tiende eeuw bloeide de handel ook op in Italiaanse havensteden als Amalfi, Genua en Pisa.
Pas aan het einde van de dertiende eeuw werd vanaf Zuid-Europa de Atlantische route naar het Noordzeegebied geopend. In 1277 meerde in Brugge het eerste schip uit Genua aan. De handel vond voor 1277 over land plaats. De Alpen waren daarbij een obstakel. Pas in het laatste kwart van de dertiende eeuw verdienden Italiaanse handelaren zo veel aan de handel met Noord-West Europa dat die handelaren zich permanent konden vestigen in Engeland en in de Zuidelijke Nederlanden.
Handel in Noordwest-Europa
De handel ontwikkelde zich in Noordwest-Europa minder spectaculair dan in het Middellandse Zeegebied. Er werd vooral in voedsel (graan) gehandeld. In de elfde eeuw groeide in Frankrijk de wijnhandel. Vanuit Bordeaux werden grote hoeveelheden wijn naar Engeland verscheept. In het topjaar 1308-1309 werd maar liefst 850.000 hectoliter verscheept.
De handel in Noordwest-Europa was aanvankelijk vooral een lokale en regionale ruilhandel. Er ontstonden netwerken van lokale weekmarkten en regionale weekmarkten, waar een groot aantal artikelen werden verkocht. Vanaf de elfde eeuw nam de handel verder toe, zo blijkt uit de toename van het aantal jaarmarkten.
Handel met het Oostzeegebied
In de dertiende eeuw kwamen er in Europa geformaliseerde genootschappen van handelaren voor. Een bekend handelsgilde is de Duitse Hanze, een vereniging van kooplieden in Noord-Duitsland en Westfalen. Hanzesteden waren onder ander Lübeck, Hamburg en Keulen. In de dertiende eeuw werd de kogge, een groot scheepstype, in gebruik genomen. De kogge maakte de zogenaamde ommelandsroute mogelijk, een rechtstreekse route naar de Oostzee. De IJsselsteden Kampen, Deventer, Zwolle en Zutphen beoefenden vanaf de dertiende eeuw deze ommelandsvaart.
Muntgeld en kredieten in de middeleeuwen
In de middeleeuwen werd de geldeconomie steeds belangrijker. De handel kon in principe niet zonder muntgeld. In de twaalfde eeuw werden er in centraal Europa belangrijke zilvervoorraden gevonden. Hierdoor werd het mogelijk om zilveren munten te slaan. Dat bleef niet zonder gevolgen. Boeren betaalden hun landheer steeds meer met muntgeld in plaats van met goederen. De landheer kocht met het muntgeld goederen op de markt. Voor zowel consumenten als handelaren werd muntgeld gaandeweg onmisbaar.
Op jaarmarkten ontstonden vormen van krediet. Kooplieden kochten hun goederen steeds vaker niet tegen contante betaling. Ze beloofden elkaar op de volgende jaarmarkt te zullen betalen. In een jaarmarktbrief werd deze belofte vastgelegd. In Ieper kregen niet alleen de betrokken kooplieden een exemplaar. Een derde jaarmarktbrief werd bewaard op het stadhuis. In geval van onenigheid kon dit exemplaar als bewijs dienen. In Italië lieten kooplieden hun beloftes door notarissen registreren.
De handel werd steeds meer afhankelijk van kredieten. De Lambarden, uit Italië afkomstige geldwisselaars, leenden geld uit tegen onderpand (wij kennen nog de lommerd). Ze vestigden zich in alle Europese landen. Ze genoten veel aanzien van vorsten. Ook in Nederland waren ze belangrijk voor de financiering van de handel.
Lees verder