De oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC)
De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) werd in 1602 opgericht en werd in eerste instantie de 'Generale Vereenichde geoctrooieerde Compagnie' genoemd. De VOC was in de zeventiende eeuw niet alleen de grootste handelsonderneming ter wereld, maar tevens de enige en eerste Naamloze Vennootschap met vrij verhandelbare aandelen. Het doel van de VOC was niet alleen om handel te drijven in Azië, maar ook om de daar aanwezige Portugezen te verdrijven om zo een wereldwijd handelsmonopolie te verwerven. Om dit te bereiken was rond het jaar 1700 meer dan de helt van het VOC-personeel soldaat.
Inhoud
Een jacht van de VOC-Kamer te Rotterdam /
Bron: Jacob van Strij, Wikimedia Commons (Publiek domein)Hollandse handelsgeest
Het huidige Koninkrijk der Nederlanden stond halverwege de zestiende eeuw onder leiding van de koning van Spanje, maar een rustige periode was dit allerminst. Nadat de Nederlanders besloten hadden om hun Spaanse koning af te zweren haalden ze zich niet alleen een oorlog met Spanje en Portugal op de hals, maar werden tevens gedwongen om hun kruiden en specerijen voortaan zelf te gaan inkopen bij de bron.
Specerijenhandel
Met name in de eerste jaren dat de Nederlanden onder beheer van het machtige Spanje stonden, maakte de Nederlandse economie een flinke periode van groei door. De stijgende welvaart bracht een grotere vraag naar luxeproducten en goederen met zich mee en de Nederlandse handelaren voeren dan ook af en aan naar de diverse havens van Europa om handelsgoederen in te slaan. Aangezien de Portugezen aan het einde van de vijftiende eeuw de eerste Europeanen waren die handel dreven met diverse gebieden in Azië, was de Portugese haven de plaats om de zeer gewilde kruiden en specerijen in te kopen. Door regelmatig handel te drijven met de Portugezen kwam er een voortdurende aanvoer van kruiden en specerijen naar de Nederlanden op gang, waar menig Nederlander al snel niet meer zonder kon.
Oprichting Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
Aangezien met name het protestantse geloof zwaar te leiden had onder het beleid van de katholieke koning van Spanje, besloten de Nederlanden in het jaar 1586 in opstand te komen. Toen de Nederlanden twee jaar later besloten de Spaanse koning zelfs af te zweren en als zelfstandige Republiek de toekomst tegemoet te gaan, verklaarde Spanje de Nederlanden de oorlog. In 1580 had de koning van Spanje ook nog de troon van Portugal geërfd en om de opstandige Nederlanden te straffen sloot hij de havens van beide landen voor de Nederlandse schepen. De handel in kruiden en specerijen in de Republiek kwam hierdoor stil te liggen, maar de vraag naar de producten bleef onverminderd groot. Aangezien de Nederlanders niet voor één gat te vangen waren, besloten ze om zelf naar Azië te reizen om de kruiden en specerijen te gaan inkopen bij de bron.
Op zoek naar Indië
De Nederlandse handelaren wilden niet alleen proberen om de specerijen-eilanden in Indië te bereiken, maar hadden zichzelf tevens het doel gesteld om een snellere en veiligere vaarroute te vinden, aangezien ze de route van de Portugezen te lang en te onveilig vonden. Om de expeditie te financieren vroegen de handelaren de Nederlandse Staten-Generaal om hulp en omdat het ook in het algemene belang van de Republiek was om een sterke handelspartner te worden, gingen de Staten-Generaal akkoord. Nadat zij een tweetal expedities hadden gefinancierd - die beide hun doel niet hadden bereikt - kwamen de Staten-Generaal tot de conclusie dat het ontdekken van een vaarroute naar Indië een tijdrovende en vooral een geldverslindende klus zou zijn en ze besloten het dan ook uit handen te geven. Door een beloning in het vooruitzicht te stellen voor de eerste handelsonderneming die Indië wist te bereiken hoopten ze de Nederlandse handelaren te stimuleren de zoektocht op eigen kracht voort te zetten.
Een oude VOC-kaart met daarop het handelsgebied van de VOC /
Bron: Publiek domein, Wikimedia Commons (PD)Voorcompagnieën
Na het besluit van de Staten-Generaal werden er in hoog tempo vele kleine handelsondernemingen (officieel compagnieën genoemd) opgericht, die ieder voor zich een poging deden om Indië te bereiken. Waar de ene compagnie succes had en beladen met handelsgoederen terugkwam, was de andere compagnie een stuk minder gelukkig en verloor diverse schepen tijdens de reis.
Expedities
Het waren de handelaren uit Amsterdam die met hun 'Compagnie van Verre' de strijd wonnen om als eerste uit te varen naar Indië en op 2 april 1595 vertrok een viertal schepen uit de haven van Texel. Ondanks dat het merendeel van de bemanningsleden de reis naar Indië niet overleefde, wist de Compagnie van Verre op 6 juni 1596 de belangrijke peperhaven in Bantam (West-Java) te bereiken. Helaas lukte het niet om handel te drijven en aangezien de compagnie niet meer voldoende bemanningsleden had om vier schepen terug te zeilen naar de Republiek besloot zij één schip in brand te steken. Na terugkomst in de haven van Texel op 10 augustus 1597 was de reis geen commercieel succes gebleken, maar de compagnie had wél bewezen dat scheepvaart naar de Aziatische handelsgebieden mogelijk was. Gedurende de zes jaar die volgen vonden er nog veertien expedities plaats:
Jaar van vertrek | Compagnie | Aantal schepen | Jaar van terugkeer |
1595 | Compagnie van Verre | 4 - 1 verloren | 1597 |
1598 | Oude Compagnie | 8 | 1599-1600 |
1598 | Middelburgse Compagnie | 3 - 1 verloren | 1600 |
1598 | Veerse Compagnie | 2 | 1600 |
1598 | Rotterdamse Compagnie | 5 - 5 verloren | - |
1598 | Magellaanse Compagnie | 4 - 3 verloren | 1601 |
1599 | Oude Compagnie, 3e equipage | 3 | 1601 |
1599 | Oude Compagnie, 1e eskader, 4e equipage | 4 | 1601-1602 |
1599 | Nieuwe Brabantse Compagnie | 4 | 1601 |
1600 | Oude Compagnie, 2e eskader, 4e equipage | 6 | 1602-1604 |
1600 | Nieuwe Brabantse Compagnie | 2 | 1602 |
1601 | Verenigde Zeeuwse Compagnie | 4 | 1602-1603 |
1601 | Oude Compagnie | 5 | 1603 |
1601 | Verenigde Compagnie | 8 | 1602-1604 |
1601 | Compagnie van Moucheron | 3 | 1604 |
Ongewenste concurrentie
De wildgroei aan compagnieën die handel wilden drijven in Azië was de Nederlandse Staten-Generaal een doorn in het oog aangezien ze voor ongewenste onderlinge concurrentie zorgden en de winsten dus drukten. In de loop der jaren besloten ze dan ook een aantal keren in te grijpen en dwongen diverse compagnieën om te fuseren. Zo vormden in 1598 de Compagnie van Verre samen met de Nieuwe Compagnie te Amsterdam de zogenaamde Oude Compagnie. In Rotterdam werden de Maggelaanse Compagnie en Rotterdamse Compagnie gedwongen om samen te werken waar vervolgens de Compagnie van De Moucheron en het Delftse Vennootschap uit voortkwam. En in Zeeland gingen in 1601 de Veerse Compagnie en Middelburgse Compagnie samen verder als de Verenigde Zeeuwse Compagnie. Na oprichting van de Nieuwe Brabantse Compagnie in Amsterdam werd deze na een aantal reizen gedwongen te fuseren met de Oude Compagnie tot de Verenigde Compagnie Amsterdam. In 1601 hadden de Staten-Generaal het aantal compagnieën weten terug te brengen tot vier, maar dat waren er in hun ogen nog steeds drie te veel.
De Verenigde Oost-Indische Compagnie
Het was de wil van de Staten-Generaal om de vier compagnieën samen te vormen tot één grote compagnie. Op deze manier kwam er niet alleen een einde aan de ongewilde concurrentiestrijd maar zou de nieuwe Nederlandse handelsvloot ook in staat zijn om een vuist te maken tegen de Spaanse en Portugese schepen die ze tijdens haar reis tegenkwam. Op uitnodiging van de Staten-Generaal kwamen alle belanghebbenden van de vier compagnieën bijeen en na een lang en zeer moeilijk gesprek werden ze het eens om te fuseren. Op 20 maart 1602 verleenden de Staten-Generaal van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden het eerste officiële handelsoctrooi aan de Verenigde Oost-Indische Compagnie (afgekort de VOC) welke haar het alleenrecht gaf op het drijven van handel met de gebieden in Azië. Tot de handelsgebieden werden de gebieden gerekend die waren gelegen tussen het oosten van Kaap de Goede Hoop en het westen van de Straat Magellaan en het octrooi werd verleend voor een periode van éénentwintig jaar.
De officiële vlag van de VOC /
Bron: Himasaram, Wikimedia Commons (Publiek domein)Financiering
Nu de fusie was voltooid en het handelsoctrooi was verleend kwam het moeilijkste deel, namelijk het financieren van de onderneming. Aangezien de VOC vanaf de grond moest worden opgebouwd betekende dit dat ze een enorm bedrag nodig had om de bouw van schepen, het aantrekken van bemanningsleden en de aankoop van goederen te kunnen realiseren. Ook dit keer bleken de Nederlanders niet voor één gat te vangen en ze verzonnen een geheel nieuw systeem van financieren wat de VOC officieel de eerste Naamloze Vennootschap (NV) ter wereld maakte.
Aandelen en aandeelhouders
Aangezien de VOC het doel had een compleet handelsnetwerk op te bouwen in Azië had ze een enorm kapitaal nodig. Omdat het de voorcompagnieën altijd was gelukt om hun reizen te financieren door rijke kooplieden en burgers om geld te vragen in ruil voor een deel van de winst, besloot de VOC dit principe op grote schaal toe te gaan passen. Na de officiële oprichting van de VOC kreeg iedere inwoner van de Nederlanden tot en met 31 augustus 1602 de tijd om geld in te leggen bij één van de zes Kamers (afdelingen) die de VOC voor dit doel had opgericht. Er waren Kamers in Amsterdam, Middelburg, Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen en iedere Kamer had het recht om zogenaamde 'bewijzen van deelnamen' (aandelen) uit te schrijven. Wanneer iemand besloot geld in te leggen kreeg hij een 'bewijs van deelname' mee waarop het ingelegde bedrag vermeld stond. De houder van het aandeel (aandeelhouder) had het recht zijn aandeel aan iemand anders te verkopen, mits het aandeel bij dezelfde Kamer geregistreerd bleef staan, of kon het aandeel houden tot er een deel van de winst zou worden uitgekeerd; de aandeelhouder had het recht om na een periode van tien jaar zijn volledige inleg terug te eisen. Door ook een betaling in termijnen mogelijk te maken lukte het de VOC om aandeelhouders uit alle lagen van de bevolking aan te trekken.
Verzameld kapitaal
Het uitgeven van aandelen van de VOC was een daverend succes en alleen al in Amsterdam hadden 1143 personen gezamenlijk een bedrag van ƒ 3.679.915,- ingelegd. Bij sluiting van de inschrijving bleek de VOC in totaal een kapitaal van ƒ 6.424.588,- te hebben vergaard waarmee een groot deel van de eerste kosten kon worden gedekt. Aangezien sommige aandeelhouders een bedrag van wel ƒ 10.000,- of meer hadden ingelegd verwachtten zij hier ook wel wat voor terug en in de jaren die volgden leidde dit regelmatig tot spanningen tussen de aandeelhouders en het bestuur van de VOC. Aangezien het toegestaan was om de inhoud van het octrooi aan te passen wanneer deze werd verlengd, werd er bij de verlenging in 1623 meer macht en zeggenschap toegekend aan de aandeelhouders. Zo werd er een drietal adviescommissies opgericht waarin de zogenaamde hoofd-aandeelhouders plaats mochten nemen. Om als hoofd-aandeelhouder te worden aangemerkt diende je in Amsterdam of Zeeland minstens ƒ 6.000,- te hebben ingelegd en bij de kleinere Kamers kreeg je deze status bij een inleg vanaf ƒ 3.000,-.
Overige financiële middelen
Naast de (zeer) succesvolle aandelen uitgifte bedacht de VOC in de jaren die volgden nog diverse andere manieren om kapitaal te vergaren. Zo was het vanaf 1622 mogelijk om obligaties (een schuldbewijs voor een kortlopende lening verstrekt aan de overheid of een overheidsinstantie) met een looptijd van zes maanden of een jaar aan te kopen. En weer enige jaren later werd het aankopen van zogenaamde anticipatiepenningen onder handelaren zeer populair. Door een anticipatiepenning aan te kopen kreeg de handelaar voorrang op de VOC-veiling en kreeg tevens een klein percentage rente uitgekeerd over het bedrag dat hij de VOC had 'geleend'. Ondanks de creatieve manieren om financiële middelen te vergaren waren de eerste tien jaren van de VOC alles behalve winstgevend. En toen de eerste tien jaar voorbij waren had de VOC simpelweg niet voldoende contanten in huis om de aandeelhouders - die dit wilden - hun inleg terug te betalen. Om te voorkomen dat de uitgifte van de aandelen de VOC haar kop zou kosten verbood de Staten-Generaal de aandeelhouders, voor nogmaals een periode van tien jaar, om hun geld terug te eisen en veel kleine aandeelhouders verkochten hun aandelen aan de grote ondernemingen of rijke kooplieden.