Handelsposten van de VOC in Perzië
Het gebied dat in de zeventiende eeuw Perzië werd genoemd staat vandaag de dag bekend als het land Iran, al kreeg het land deze naam pas officieel in het jaar 1935. In het noorden grenst Iran deels aan Turkije en deels aan de Kaspische Zee en in het oosten zijn de landen Turkmenistan, Afghanistan en Pakistan gelegen. De zuidelijke grens van Iran wordt gevormd door de Perzische Golf en de Golf van Oman welke overlopen in de Arabische Zee en in het westen is het land Irak gelegen. Het voormalig Perzië werd in de loop van de zeventiende eeuw belangrijk voor de Nederlandse handel in zijde en tot en met het jaar 1766 was de VOC er dan ook actief betrokken bij de handel.
Inhoud
Overzicht van de handelsposten
Met de stijgende welvaart aan het begin van de zeventiende eeuw nam de vraag naar luxe goederen in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden toe en de VOC besloot een poging te doen toegang te krijgen tot de handel in zijde. Aangezien de Nederlanders geen voet aan de grond kregen in China bracht de zoektocht naar zijde ze naar Perzië en in de jaren die volgden werden er in totaal tien Nederlandse handelsposten in het gebied geopend.
Hoofdcomptoir Spahan
Na aankomst in Perzië in het jaar 1623 besloot de VOC direct om een drietal handelsposten te openen welke waren gelegen in de plaatsen Spahan, Gamron en Sjiraas. De handelspost in de centraal gelegen stad Spahan (vandaag de dag Isfahan genoemd) werd hierbij aangewezen als hoofdcomptoir en bood tot het jaar 1637 onderdak aan de directeur en de directie van Perzië. Het comptoir was tot aan het jaar 1747 actief en had naast een bestuursfunctie ook een belangrijke functie in de aan- en verkoop van ruwe zijde.
Comptoir Gamron
De eer van de eerste Nederlandse handelspost in Perzië ging overigens niet naar het hoofdcomptoir in Spahan, maar naar de handelspost in de plaats Gamron (vandaag de dag Bandar Abbas genoemd), aangezien deze als eerste was voltooid. Vanaf haar opening was het comptoir belangrijk voor de handel in zijde, rozenolie en wol. In 1638 nam het comptoir de functie van hoofdcomptoir over van de handelspost in Spahan. Met het teruglopen van de handel halverwege de achttiende eeuw werd het comptoir in 1755 gesloten.
Logement Sjiraas
Aangezien de handelsposten in Spahan en Gamron op ruim 900 kilometer afstand van elkaar waren gelegen besloot de VOC om direct een logement aan te kopen in de plaats Sjiraas (vandaag de dag Shiraz genoemd). De kleine woning diende de eerste jaren vooral al tussenstation en verversingspost voor de Nederlandse handelaren die heen en weer reisden tussen de Nederlandse handelsposten, maar werd in de loop der jaren ook belangrijk bij de inkoop van wijn en rozenwater. Vermoedelijk was het logement tot het jaar 1730 in gebruik.
Verversingspost Lar
Ondanks het logement in Sjiraas waren de afstanden tussen de handelsposten nog steeds enorm en vermoedelijk opende de VOC rond het jaar 1631 een verversingspost in de oase-plaats Lar. Over de verversingspost zelf waren weinig gegevens bekend en het was dan ook niet duidelijk tot welk jaar de post in gebruik was.
Fort Kismus
In 1645 lukte het de VOC eindelijk om Fort Kismus, gelegen op het eiland Qishm (ook wel geschreven als Qeshm) te veroveren. De VOC had haar zinnen op het eiland gezet omdat Qishm zeer belangrijk was voor de aanvoer van graan naar de stad Gamron. Al snel na de verovering besloot de VOC echter om Fort Kismus al weer te verlaten om hun geluk te beproeven op het eiland Kharg (door de Nederlanders toentertijd Kareek genoemd).
Comptoir Congo
Al sinds het jaar 1653 kocht de VOC met enige regelmaat parels in in de plaats Congo (vandaag de dag Bander-e-Kong genoemd), maar aangezien de Portugezen in het gebied aan de macht waren opende ze er aanvankelijk geen handelspost. Gezien de winst die de VOC maakte op de verkoop van parels, veranderde ze in 1690 van gedachten en ging de strijd met de Portugezen aan. Helaas wisten de Portugezen de Nederlandse handel met succes te blokkeren en enkele maanden na opening van de Nederlandse handelspost werd de VOC gedwongen deze al weer te sluiten.
Comptoir Kirman
Sinds 1658 kocht de VOC wol in die afkomstig was uit de, 400 kilometer landinwaarts gelegen, stad Kirman (vandaag de dag Kerman genoemd). Gezien de kwaliteit van de wol besloot de VOC in 1690 een handelspost in de plaats te openen, maar wegens tegenvallende resultaten werd de post in 1725 alweer gesloten. In 1732 deed de VOC een tweede poging de handel in Kirman nieuw leven in te blazen maar toen de VOC goede wol kon inkopen via haar comptoir in Gamron, sloot het comptoir in Kirman in 1740 haar deuren.
Comptoir Bushehr
In november 1737 opende de VOC een handelspost in de kustplaats Busherh, welke in 1753 al weer werd gesloten en vervangen door een nieuwe handelspost op het eiland Kareek.
Comptoir Kareek
Halverwege de achttiende eeuw begon de winst van de handel in Perzië in hoog tempo terug te lopen en in een laatste (wanhopige) poging de handel nieuw leven in te blazen opende de VOC in 1753 een handelspost op het eiland Kareek (vandaag de dag Kharg genoemd). Om de mislukking compleet te maken werd er zelfs een geheel nieuw fort gebouw, Fort Mosselstein, en ondanks dat de post zich in de eerste jaren aardig wist te redden met de verkoop van suiker en textiel werd ze in 1766 gesloten wegens tegenvallende winst.
Comptoir Basrah
De Nederlandse handelspost in de plaats Basrah (vandaag de dag Al Basrah genoemd) was gelegen in het huidige Irak. Over de handelspost zelf was weinig bekend, zo was niet duidelijk wanneer ze werd geopend, in welke goederen er werd gehandeld en tot welk jaar het comptoir in bedrijf was.
Het Perzische Rijk
Het gebied dat vandaag de dag bekend staat als het land Iran vormde van de zestiende tot en met de achttiende eeuw de kern van het Perzische Rijk en werd ook wel kortweg Perzië genoemd. Gezien de strategische ligging van Perzië en het feit dat de toenmalige Sjah, Abbas I de Grote (1557-1628), zeer positief stond tegenover de komst van buitenlandse handelaren naar zijn gebied waren handelaren uit Armenië, China, Japan, Laos, Maleisië en Portugal dan ook graag geziene gasten. Toen het de VOC aan het begin van de zeventiende eeuw maar niet lukte om voet aan de grond te krijgen in de zijdehandel in China besloot ze uit te wijken naar Perzië in de hoop daar een ingang in de zijdehandel te vinden. De komst van de Nederlanders naar het gebied was overigens zeer tegen de wil van de Portugezen die al geruime tijd een handelspost hadden in de stad Gamron.
Handelsovereenkomst
In 1623 bezocht opperkoopman Huybert Visnich (geboorte en overlijdensdatum onbekend) namens de VOC de Perzische stad Spahan en legde contact met diverse Perzische handelaren. De opperkoopman wist bij één van hen een uitnodiging los te peuteren voor een handelsmissie naar China, maar toen de reis op het laatste moment werd afgeblazen besloot Visnich het hogerop te zoeken. Na een goed gesprek met Sjah Abbas I wist Visnich een handelsovereenkomst te sluiten waarbij de VOC het recht kreeg belastingvrij zijde in te kopen bij de Sjah van Perzië in eigen persoon. Om zijn goede wil te tonen verdreef de Sjah de Portugezen die waren gevestigd in de centraal gelegen stad Spahan en droeg de stad vervolgens over aan de Nederlanders. In 1623 begon de VOC direct met de bouw van een handelspost in Spahan en nadat de bouw was voltooid werd de handelspost bestempeld als hoofdcomptoir en Huybert Visnich kreeg de eer om de eerste directeur van het hoofdcomptoir te worden.
Uitbreidingen
Aangezien directeur Visnich toestemming van de Sjah in eigen persoon had om handel te drijven ging hij direct op zoek naar andere plaatsen om handelsposten te openen en zijn oog viel al snel op de zuidelijk gelegen stad Gamron. Gamron was zeer gunstig gelegen aan de overgang van de Perzische Golf naar de Golf van Oman, maar helaas ook in handen van de Portugezen. De VOC wist de stad in 1623 definitief te veroveren op de Portugezen en opende meteen een handelspost in de stad. Gezien de enorme afstand tussen Spahan en Gamron, ging Visnich ook meteen op zoek naar een 'tussenstation'. Deze tussenstations werden gevonden in de plaatsen Sjiraas en Lar en dienden als uitvalbasis voor de Nederlandse handelaren die heen en weer reisden tussen de handelsposten in Spahan en Gamron.
Brazielhout, ook wel roodhout genoemd, was één van de houtsoorten die door de VOC werd ingekocht als verfhout /
Bron: Daderot, Wikimedia Commons (Publiek domein)Ruzie om zijde
Begin zeventiende eeuw draaide de economie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op volle toeren en het land ging een periode in die de Gouden Eeuw werd genoemd. Met het stijgen van de welvaart in de Nederlanden nam ook de vraag naar luxe goederen toe en voor de Nederlandse handelaren in Perzië braken gouden tijden aan. Met name de vraag naar zijde steeg explosief, maar helaas bleek de nieuwe Sjah van Perzië, Safi I (geboorte- en overlijdensdatum onbekend), niet aan de enorme vraag te kunnen voldoen. Ondanks dat in de handelsovereenkomst was bepaald dat de Nederlanders alleen zijde bij de Sjah mochten inkopen wilden zij deze kans niet mislopen en besloten dan ook om zijde te gaan inkopen bij lokale handelaren. Sjah Safi I besloot de Nederlanders op zijn beurt hun gang te laten gaan maar eiste wel dat zij belasting betaalden over de aangekochte zijde. Toen de Nederlanders dit weigerden, de Sjah kon immers niet aan de vraag voldoen dus waren zij gedwongen hun zijde elders in te kopen, kwam de relatie tussen de Sjah en VOC flink onder druk te staan.
Problemen
Toen Sjah Safi in 1637 besloot de achterstallige belasting met geweld te innen, kwamen de Nederlanders in opstand. Helaas voor hen was de Sjah totaal niet onder de indruk en hij liet de VOC dan ook weten dat ze zoveel zijde kon inkopen als hij van plan was aan hen te leveren en daarmee was de kous af. De VOC besloot zich echter niet neer te leggen bij het besluit en de strijd bleef voortduren tot de Nederlandse Gouverneur-Generaal zich er in 1644 besloot mee te bemoeien. Om Sjah Safi tot rede te brengen werden er zeven Nederlandse schepen naar Perzië gestuurd om de havens van Gamron en de omliggende gebieden te blokkeren. Toen er vervolgens ook nog zes Perzische schepen door de Nederlanders werden gekaapt zag Sjah Safi in dat hij aan de verliezende hand was en draaide bij. Hij bleef bepalen hoeveel zijde de VOC mocht inkopen maar rekende voortaan wel marktconforme prijzen.
Terugloop zijde handel
De strijd om de zijdehandel met de Sjah van Perzië had de VOC flink wat geld gekost en voor ze de kans kreeg dit terug te verdienen begon de vraag naar zijde terug te lopen. Om het hoofd boven water te houden en de handelsposten winstgevend, richtten de Nederlandse koopmannen zich naast de inkoop van zijde ook op het inkopen van andere producten. Gezien de ligging van Perzië werden de markten in het gebied bezocht door vele internationale handelaren en er waren dan ook volop goederen zoals sappanhout (ook wel verfhout genoemd), ivoor (in de vorm van slagtanden) en dierenvellen en huiden te verkrijgen. In plaats van het veroveren van het handelsmonopolie in de zijde besloot de VOC zich in de jaren die volgden te richten op het opbouwen van een solide handelsnetwerk en opende een aantal nieuwe handelsposten in verschillende delen van Perzië om dit mogelijk te maken.
De Nederlandse Gouverneur-Generaal Jacob Mossel /
Bron: Rijksmuseum Amsterdam, Wikimedia Commons (Publiek domein)Neergang
Met het naderen van de achttiende eeuw begon ook de onrust in het Perzische Rijk toe te nemen toen de Afghanen Shah Soltan Hoseyn en de Safaviden-dynastie (zijn familie en opvolgers) bedreigden. In de jaren die volgden deden de Afghanen diverse pogingen Sjah Soltan ten val te brengen, maar alle pogingen waren een tijdlang zonder resultaat. Naast de Sjah en de bevolking van de gebieden die werden belegerd had ook de handel in Perzië ernstig te leiden onder de onrust en de winst op de Nederlandse handelsposten liep in hoog tempo terug. In 1722 kon Sjah Soltan de Afghanen niet langer buiten de deur houden en de toenmalige hoofdstad van Perzië, Spahan, kwam in Afghaanse handen. Gezien de dreiging die er van de Afghanen uitging besloot de VOC haar activiteiten in Spahan op een laag pitje te zetten en een groot deel van de taken werd in de loop der jaren overgedragen aan het comptoir in Gamron.
Laatste poging
Ondanks dat de Sjah van Perzië ten val was gebracht bleef de onrust in het land maar voortduren aangezien de opvolgers van de Sjah zich weigerden neer te leggen bij zijn verlies. Aangezien de winsten van de Nederlandse handelsposten bedroevend laag waren besloten de Heeren XVII in 1750 een einde te maken aan het avontuur in het Perzische Rijk. Toen toenmalig Gouverneur-Generaal Jacob Mossel (1704-1761) de instructie ontving de handelsposten in Perzië te sluiten wist hij de Heeren XVII er van te overtuigen nog één laatste poging te wagen. Gouverneur-Generaal Mossel was er namelijk heilig van overtuigd dat de handel in het gebied wel degelijk winstgevend kon zijn. In 1753 werd er onder leiding van Mossel een handelspost gebouwd op het eiland Kareek en om te laten zien dat het hem ernst was liet de Mossel ook nog een fort bouwen, dat naar hem werd vernoemd; Fort Mosselstein.
Afgang
Om er voor te zorgen dat de handelspost in Kareek een succes werd sloot de Gouverneur-Generaal de nog resterende Nederlandse handelsposten in Perzië, op het comptoir in Gamron na, zodat alle handel via het nieuwe comptoir zou verlopen. In de eerste jaren na haar opening wist het comptoir in Kareek zich aardig te redden door suiker te importeren vanaf Java en textiel uit India, maar uiteindelijk bleek ook deze handelspost niet winstgevend. Toen de Heeren XVII in 1766 opnieuw de balans opmaakten voor de Nederlandse handelsposten in Perzië stond zowel de handelspost in Gamron als die in Kareek diep in de rode cijfers en de Heeren besloten de stekker eruit te trekken. Nog hetzelfde jaar werden beide handelsposten gesloten en ontruimd waarmee het Nederlandse avontuur in Perzië ten einde kwam.