Stephaan Blankaart en den Nederlandschen Herbarius
Stephen Blankaart, werd geboren te Middelburg in 1650. Hij volgde een opleiding in de schei- en de kruidkunde, promoveerde in de geneeskunde en wijsbegeerte en vestigde zich als geneesheer in Amsterdam, maar ondertussen was hij ook creatief actief in schilderkunst, dichtkunst en typisch voor die tijd, de knipselkunst.
Hij schreef verschillende boeken over geneeskunde, farmacie, plantkunde maar ook over letterkunde. Zijn ‘Nederlandsche Herbarius’ schreef hij in 1698, eerder als aanvulling op een geschrift over de werking van geneesmiddelen op het menselijk lichaam. In dit kruidenboek beschrijft Blankaart de meest bekende Nederlandse kruiden, bomen en mossen met hun geneeskrachtige werking en hun bereidingswijzen. Het boek was, zoals gebruikelijk in die tijd, geen zuiver botanisch werk, maar eerder een boek over de ‘grondstoffen voor medicijnbereiding’ en de ‘spijsbereidingen en konstwerken dienstig’. Dus ook een beetje een kookboek, waar venkeltaarten, marsepein, witte letters en andere lekkernijen bereid werden.
In de Nederlandse Koninklijke Bibliotheek is er nog een onafgewerkt handschrift aanwezig van de Blancardi herbarium, wat niet minder dan 2368 bladzijden beslaat. Het laatste deel noemt Fructus et Flores Indiae. Blankaart was dus van plan geweest om een veel uitgebreider werk over geneeskrachtige planten te schrijven. Dat hij pas zo laat zijn Herbarius uitbracht, terwijl hij er waarschijnlijk al in zijn jeugd materiaal voor verzamelde, ligt mogelijk aan het feit dat er toen al zoveel kruidenboeken op de markt waren. In 1670 was de Nederlandtse Herbarius of Kruydt-boeck van Petrus Nijlandt verschenen, een boek dat veel succes had en zelfs een soort privilege had voor 15 jaar.
Enkele kruiden uit Blankaarts Herbarius
Opvallend is dat van sommige medicinale planten, zoals van Vingerhoedskruid, de werking nog niet bekend was en dus alleen maar vermeld word om ‘ruikers en tuiltjes’ te maken. Ook de nu veel gebruikte leverplant ‘Carduus marianae ofte onser Vrouwendistel was alleen sierlijk om te zien’ al werd hij toch in potten voor apothekervensters gezet.
Valeriaan
Valeriaan was dan weer wel bekend, maar werd niet zozeer voor zijn kalmerende, maar eerder voor zijn ‘dunmakende, zweetdrijvende, pisdrijvende en stondenverwekkende’ werking gebruikt. Ook tegen de pest, zijdepijn, verstopping van de lever, de milt en andere ingewanden werd hij voorgeschreven. Er werden ook verschillende Valeriaansoorten vermeld, de grote tamme, de grote wilde en de kleine wilde. De tamme schrijft hij vind je alleen in de kruidhoven, maar de twee anderen vind je in het wild, langs de rivieren en slooten. En daar groeien ze nu ook nog steeds.
Knoflook
Bij knoflook word in de Herbarius al wel verwezen naar de bloedverdunnende werking ‘het maakt een snel loopend bloed en sappen’, maar de indicaties die daar uit volgen verwijzen dan niet naar de bloedvaten, maar ‘ dienstig in alle slijmige, loome, en trage scheurbuikige menschen’. Uitwendig wordt het terecht geadviseerd ‘ in pappen gedaan tegen beten en steken van venijnige dieren, het doet de hete gezwellen verdrijven, ofte vermurwen en tot etter werden’. Merkwaardig is ok de verwijzing naar ‘Walen en meer andere volkeren, die het gebruiken onder haar moes en hutspotten, ja selfs bijna in alle spyse’.
Sint-janskruid
Van een andere beroemd kruid van nu, namelijk het Sintjanskruid, zijn de uitwendige toepassing bij Blankaart bekend maar niet het gebruik tegen depressies. Of bestond die kwaal toen nog niet? Hij geeft ook een recept voor de klassieke sintjansolie. 'Als men de bloemetjes afplukt, en in olie van oliven doet, in de Sonne lang laat staan, of op een kachel, dan heeft men een innerlijke en uiterlijke wondbalsem. Soo men de de bloemetjes op olie van terpentijn zet, zo heeft men een bequame balsem tegen de zenuw en peeswonden'. Volgens hem zijn de bladeren en de bloemen ook dienstig om linnen en wol te verven.
Hagedoorn
Ook van de Meidoorn, die in die tijd Hagedoorn genoemd werd, waren voor Blankaart de bessen en bladeren ‘bequaam om alle vloeden enigszins te stoppen’. De stoppende, adstringerende werking van Meidoorn werd toen algemeen toegepast, maar de hartwerking werd pas een eeuw later bekend. Volgens de Herbarius werden er wel wandelstokken van gemaakt, en was het hout dienstig ‘om daar velerlei werk van te draeijen. De kromme takken dienden om peulvruchten aan te leiden, en men stak ze in ‘de hollen der mollen om haar te doden en te verdrijven’.
Vele andere vermeldingen
Vele planten worden vermeld die wij nu niet meer gebruiken. Is dat omdat ze niet werkzaam bleken of zijn wij het gewoon vergeten? Hij vermeld bijvoorbeeld Doorwas en zegt voorzichtig 'men meent dat het de kropzweren en de gescheurtheid geneest', over het nu zeldzaam akkeronkruid Naaldekervel schrijft hij: 'het is hier in geen gebruik, alhoewel het geoordeelt werd pis te drijven, en de splinters uit te halen, het welke ik geloof waar te zijn'. Zo te zien hebben we nog veel werk aan de winkel om al de beweringen in deze en vele andere oude kruidenboeken vermeld worden wetenschappelijk en praktisch uit te testen.
Den Nederlandschen Herbarius, de nieuwe druk, nu ja de nieuwe is wel van 1980, die in de reeks Librije der Geneeskonst is uitgekomen, is een kleine, dikke bijbelachtige uitgave van 600 bladzijden in een goed leesbaar Nederlands. Een boekje om als een missaal letterlijk tegen je hart te drukken.
© 2009 - 2024 Herborist, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Bronnen en referenties
- Stephaan Blankaart. Den Nederlandschen Herbarius. Librije der Geneeskonst 3. Stafleu uitgeverij 1980.