Imaginaire reisverhalen
De imaginaire reisverhalen waren het dominante genre in de achttiende eeuw. In dit artikel zal worden ingegaan op de definitie en het doel van het reisverhaal, om vervolgens met het Robinson Crusoë van Daniel Defoe in het concrete te treden. Wat zijn imaginaire reisverhalen precies en wat was de functie van deze verhalen?
Imaginaire reisverhalen
In de eerste helft van de achttiende eeuw stond de literatuur sterk onder invloed van allerlei veranderingen op het maatschappelijk en technisch gebied. De verlichting had in deze tijd veel belangrijke invloeden. Zo toonde Isaac Newton met zijn gravitatiewetten aan dat de wereld een perfect functionerende machine is die voortgedreven wordt door een onophoudelijke zwaartekracht. Dit zorgde ervoor dat de mens als taak kreeg deze machine te verkennen en beschrijven. In samenhang met steeds toenemende handelsreizen en daarmee gepaarde ontdekkingen en berichten over vreemde werelddelen, veranderde het Europese zelfbewustzijn. Dit is te zien in het dominante genre in de achttiende-eeuwse literatuur, namelijk de imaginaire reisverhalen.
Definitie en doel
Een imaginair reisverhaal kan worden gedefinieerd als een verhaal gebaseerd op fictieve reizen naar verzonnen gebieden en volkeren. Hoewel de schrijver wel een waarheidsgetrouwe indruk probeert te geven, gaat het hem meer om de ideële boodschap in het verhaal dan om het beschrijven van gebeurtenissen (Buijnsters, 3). In imaginaire reisverhalen zijn de verlichtingsidealen eigenlijk de ideële boodschap. Eén van deze idealen is de maatschappij te verbeteren en te onderrichten. Dit zien we dan ook duidelijk terug in imaginaire reisverhalen, die vaak een utopie beschrijven waarin een perfecte maatschappij functioneert. Deze beschrijvingen kunnen vervolgens weer als spiegel aan de Europese maatschappij voorgehouden worden (Hanou, 76). Een ander veel voorkomend element in imaginaire reisverhalen is de vrijheid. In vroege imaginaire reizen is de uiteindelijke vrijheid voornamelijk iets als kennis of wijsheid. Later wordt de vrijheid meer praktisch, het gaat dan voornamelijk om de combinatie van vrijheid en verantwoordelijkheid voor de eigen maatschappij. In deze verhalen zien we voornamelijk de ontworpen maatschappijen (Hanou, 82).
Maatschappijkritiek
De imaginaire reisverhalen waren vooral kwantitatief erg dominant in de 18e eeuw, wat door perfectionering van de boekdrukkunst mogelijk was geworden. Maar het heeft het meeste te maken met de grote populariteit die de reisverhalen hadden, zowel voor schrijvers als voor lezers waren de imaginaire reisverhalen erg populair. Voor schrijvers was het een ideale manier om verhuld ideeën te kunnen uiten die erg maatschappijkritisch waren, en dus beter niet al te duidelijk openbaar konden worden gemaakt (Buijnsters, 6). Het was een veilige manier om verlichte ideeën omtrent opvoeding, religie, economie en staatsbestuur te kunnen uiten, zonder gevaar voor repercussies. De gekozen vorm maakte het voor het gezag namelijk erg moeilijk in te grijpen bij publicatie, omdat het als imaginair bestempeld was. Ook probeerde de schrijver een vorm te kiezen die het meest in smaak was bij het lezerspubliek. Omdat in de Verlichting de lezer het belangrijkst werd, moest de auteur innovatief zijn om de lezer te kunnen overtuigen, bekeren en onderrichten. Bij de lezers waren reisverhalen al erg populair, zij waren immers al gewend aan zestiende-eeuwse en zeventiende-eeuwse authentieke reisjournalen die een zekere populariteit hadden (Stouten 32). Rond het begin van de achttiende eeuw is het genre geleidelijk overgegaan naar imaginaire reisverhalen in plaats van authentieke verhalen. Omdat de lezer nooit verder geweest was dan eigen landsgrenzen had het niet de kennis om imaginaire reisverhalen van authentieke reisverhalen te kunnen onderscheiden. Juist de verandering naar het imaginaire maakte het zo populair omdat hierin veel meer kennismaking met vreemde, zelfs niet-bestaande culturen, mogelijk was. Die combinatie van een aantrekkelijk verhaal met zinvolle inhoud verklaart dat de 18e-eeuwse imaginaire reisverhalen zo graag gelezen werden (Buijnsters, 4 en 5).
Robinson Crusoë
Een goed voorbeeld van een imaginair reisverhaal dat in de achttiende eeuw graag gelezen werd is het verhaal over Robinson Crusoë van Daniel Defoe, geschreven in 1719. In dit boek wordt het leven beschreven van Robinson Crusoë, een zeeman die een groot deel van zijn leven door schipbreuk op een onbewoond eiland doorbrengt.
Deze thematiek wordt in andere werken nog erg vaak gebruikt, er zijn dan ook vele verschillende boeken geschreven en films gemaakt over de persoon Robinson Crusoë. Deze werken die het leven van één of meerdere personen op een wereldvreemd en afgelegen eiland beschrijven, worden Robinsonades genoemd (Buijnsters, 6/7). Binnen de Robinsonades zijn steeds terugkerende, stereotype motieven en figuraties te ontdekken. Atkinson, de grondlegger van de studie over imaginaire reisverhalen onderscheidt deze motieven (Buijnsters, 6). Allereerst is er het insula-motief: Het eiland (insula) is een eenzaam eiland dat afgezonderd is van de geciviliseerde mensenmaatschappij. Binnen dit motief is er een opsplitsing, enerzijds is er het eiland dat dienst moet doen als proefstation voor een nieuw en beter menstype. In het geval van Robinson Crusoë is het eiland een opgedrongen verblijfplaats waar hij door schipbreuk terecht is gekomen, zijn verblijf daar is onvrijwillig. Aan de andere kant kan het eiland een zelfgekozen, ideaal geluksoord zijn. In dit geval neemt de beschrijving vaak de vorm aan van een utopiebeschrijving, dit motief heet ‘insula amoena’ (Buijnsters 7). Er is in werkelijkheid ook een eiland dat het 'Robinson-eiland' heet (Oorspronkelijk heette het Más a Tierra en het wordt ook wel Juan Fernandez-eiland genoemd). Het ligt binnen de Juan Fernández-archipel in de Zuidelijke Grote Oceaan op 674 kilometer van Zuid-Ameria. Een ander motief dat vaak voorkomt in Robinsonades is de kennismaking met een wijze, kluizenaar of gids die inlichtingen geeft over het eiland en het onbekende. Deze gids is meestal in het bezit van kennis die teruggaat op voorchistelijk filosofisch erfgoed (Hanou 79).
Verlichtingsidealen bij Defoe
In het verhaal van Daniel Defoe zijn deze motieven en kenmerken ook sterk terug te zien. Het boek legt de conflicten van de tijd bloot, een voorbeeld is het conflict dat Robinson innerlijk heeft wanneer hij een man als slaaf wil verkopen. Hierin zien we het christelijk moraal tegenover de Laissez-faire gedachte. Het boek is een onderzoek naar deze conflicten en de tegenstrijdigheid van die tijd, toch geeft Defoe in zijn boek geen oplossingen voor de conflicten. Wat ook sterk terug te zien is in het boek zijn de verlichtingsidealen. Zo is de individualiteit van Robinson Crusoë erg belangrijk, hij is een man die feitelijk een samenleving op microformaat bouwt (Hanou 76). Hierin zien we het begrip 'vrijheid' terugkomen, Crusoe is namelijk het individu van de verlichting dat zijn eigen vrijheid ontwerpt. Het belangrijkste hieraan is de invloed die Crusoë op de natuur heeft. Hij past de natuur aan naar zijn hand, beïnvloedt deze en schept zijn eigen imperium waarin hij alleen met de natuur te maken heeft. Deze mens is los van alle conventies, zoals kerk en staat, die tussen mens en natuur in kunnen staan (Sengle, 132). Hierin zien we heel sterk de gedachte van de mens die zich in een natuurlijke staat bevindt, zoals dat door Rousseau werd gepredikt.