Vervoer in de Middeleeuwen: zeevaart in Noord-Europa
Tijdens de Middeleeuwen was zeevaart in de noordelijk helft van Europa een relatief beperkt verhaal. Er waren nog niet echt ontdekkingsreizen of roemruchte zeeslagen en er was geen wereldwijde bulkhandel. Dat kwam omdat de schepen door hun constructie nog niet al te groot waren. Desondanks maakte het middeleeuwse schip door de eeuwen heen een enorme ontwikkeling door van simpele huiden- of plankenboot tot adembenemende driemaster. Hieronder worden de verschillende fasen daarin besproken.
Artikelindeling (interne links)
Zeevaart in Noord-Europa in de vroege Middeleeuwen
Er is maar weinig bekend over de vroeg-middeleeuwse zeevaart in de noordelijke helft van Europa. Er zijn wel wat scheepswrakken opgegraven en er komen afbeeldingen voor van vroege schepen in latere manuscripten van tussen de 11de en 14de eeuw. Dat levert echter tamelijk summiere informatie op. Desalniettemin lijkt het aanemelijk dat nog heel wat vroege middeleeuwers zich met een bootje, hoe primitief ook, op zee hebben gewaagd, vanwege de volgende redenen:
- Al sinds de préhistorie hebben mensen schepen gehad om te vissen en goederen en mensen te vervoeren. Daar was niets aan veranderd.
- In de vroege Middeleeuwen vond de 'grote volksverhuizing' plaats, waarbij hele volkeren zichzelf verplaatsten naar nieuw woongebied. Daarbij zijn ook de nodige wateren, met name de Noordzee, overgestoken.
- De vikingen begonnen hun scheepvaart te ontwikkelen en lieten daar steeds meer andere volken kennis mee maken.
De meeste vroege scheepvaart zou zich aldus voordoen rond de Britse en Ierse eilanden en de Skandinavische gebieden. Omdat het vikingschip een heel eigen verhaal heeft, zal dat hier niet behandeld worden. Lees
hier meer over het vikingschip. Dit artikel concentreert zich op de overige scheepvaart in noordelijk Europa.
Uit grofweg de eerste helft van de Middeleeuwen (500-1000 v. Chr.) zijn onderstaande boten bekend:
Currach /
Bron: Simon Speed, Wikimedia Commons (Publiek domein)
De currach, een Keltisch vaartuig
Keltische volken deden al vroeg aan zeevaart. Dat was natuurlijk niet zo vreemd voor mensen die op een groot eiland woonden, omringd door talloze kleinere eilanden.
Het meest gangbare schip uit die tijd was de
currach. Dat was, net als veel vroege boten, een
huidenboot. Hij was banaanvormig en gemaakt van dierenhuiden die om een licht frame van wilgentenen waren gespannen. De huiden werden ingesmeerd met teer om waterdicht te blijven. De currach lijkt wellicht een kwetsbare en niet al te zeewaardige boot te zijn geweest. Dat viel mee. Hij was geschikt voor de visvangst en voor het transport van goederen naar Ierse eilanden uit de kust. Voor de open zee was deze boot inderdaad wat kwetsbaar, want waarschijnlijk niet bestand tegen zijwind.
Vanaf de 6de eeuw werd de currach echter toch gebruikt door
Ierse monniken die ermee op zee gingen. Zij wilden de wereld ontdekken en hoopten onderweg bovendien heidense volkeren te bekeren tot het Katholieke geloof. Voor hen was de relatieve onbestuurbaarheid van de currach op open zee geen probleem. Het was namelijk toch hun bedoeling om door 'de hand van God' geleid te worden. Vaak probeerden ze niet eens hun boot te besturen. Een aantal van deze monniken zijn nog steeds bekend om hun daden. Daaronder zijn
St. Brandaan wiens reizen mythische vormen hebben aangenomen,
Columba en de in Nederland goed bekende
Willibrord.
Vroege Angelsaksische schepen
Na de val van het Romeinse Rijk verdwenen de Romeinen uit Groot-Brittannië, maar kwamen daar verschillende nieuwe Germaanse volken voor in de plaats, zoals de
Angelen en de
Saksen. Dat was in lijn met de enorme mobiliteit en verplaatsing van volken die gedurende de 6de en 7de eeuw door heel Europa plaatsvond en die later wel is aangeduid als
'de grote volksverhuizing'. Hierbij maakten Germaanse stammen de oversteek naar de Britse eilanden in hun eigen boten. Dat leidde later tot een gevarieerde Angelsaksische scheepsbouw, waarin elementen uit de Germaanse, Skandinavische en Keltische scheepsbouw samenkwamen. Hierbij was doorgaans wel sprake van
plankenboten.
Een uit die tijd teruggevonden boot lijkt wel een voorloper van de succesvolle vikingschepen die zo'n 150 à 200 jaar later Europa zouden teisteren. De boot was van hout en
overnaads gebouwd. Dat wil zeggen dat de planken van de romp dakpansgewijs over elkaar heen lagen. Het was ook een lang schip met een gebogen voor- en achtersteven. Het overnaads gebouwde schip zou nog lang typisch blijven voor Noord-Europa. Ook zouden de Europese schepen bijna de gehele Middeleeuwen door een enkele mast met zeil blijven houden.
Scheepvaart rond het jaar 1000
Over scheepvaart uit de tweede helft van de Middeleeuwen (1000 -1500 na Chr.) is al meer bekend. Daarbij vormt de periode rondom het jaar 1000 een opmerkelijke. Noord-Europese schepen waren ondertussen duidelijk groter en van betere kwaliteit geworden, mogelijk of waarschijnlijk onder invloed van het vikingschip.
Zo werd er in Engeland een schip teruggevonden dat rond het jaar 1000 moet zijn gebouwd. Dit schip had een brede romp maar een smalle kiel, wat het tot een tamelijk platte boot maakte. Het had bovendien vrij grote spanten van binnen. Waarschijnlijk was het een handelsschip dat een lading van zo'n zeven ton kon vervoeren.
Normandische zeevaart
In de 10de eeuw kreeg een groep noormannen van de Franse koning een stuk land aangeboden in ruil voor het doen ophouden van de aanvallen op Frankrijk. Zo werd de streek Normandië geboren. Deze streek was voor de Normandiërs gunstig gelegen. Ze konden hem goed gebruiken als uitvalsbasis voor veroveringen elders. Dat leidde in 1060 bijvoorbeeld tot de verovering van Sicilië.
Tapijt van Bayeux: paardenboten (klik op afbeelding) /
Bron: Gabriel Seah, Wikimedia Commons (Publiek domein)
In 1066 kwam echter het grote klapstuk: de verovering van de Engelse troon door
Willem de Veroveraar. Dat gebeurde in de slag bij Hastings, waar een grote landingsactie op de Britse kust aan vooraf ging. De hele expeditie is in de tijd zelf vastgelegd op het
'Tapijt van Bayeux', dat bewaard is gebleven. Dit zeventig meter lange wandkleed is nu één van de belangrijkste bronnen op het gebied van Middeleeuwse zeevaart.
Opvallend is dat de Normandiërs beschikten over een enorme oorlogsvloot die een grote troepeninvasie (8.000 tot 10.000 personen) inclusief paarden (zo'n 2.000) aankon. De vloot van Willem de Veroveraar bestond uit zeker 700 boten die Het Kanaal zijn overgestoken. Het moge duidelijk zijn dat deze invasie zijn weerga niet kende in de Europese geschiedenis tot dan toe.
De schepen voor het vervoer van personen deden nog sterk denken aan de vikingschepen van de Normandische voorvaderen. Dat betekende dat het tamelijk platte boten waren, met een drakekop op de voorsteven en een enkele mast. De boten voor de paarden waren echter dieper en aangepast op het vervoer van dieren.
Een verschil met de vikingboten is de plaats van het schild. De noormannen hadden ronde schilden die ze buiten boord hingen. De Normandiërs hadden echter schilden in de vorm van een vlieger omdat ridders te paard daar beter mee overweg konden. Deze schilden pasten niet buitenboord en moesten dus in de boot worden gehangen. Dat klinkt misschien als een onbenullig verschil, maar de grote schilden namen relatief gezien veel plaats in beslag.
Tapijt van Bayeux: engelse boot /
Bron: Onbekend, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Engelse schepen
De tegenstanders van Willem, de Engelsen onder leiding van
Harold Godwinson, hadden ook Deense voorouders en bezaten dus eveneens schepen die sterk leken op het vikingschip en daarmee op het Normandische schip. Het belangrijkste verschil tussen beide typen was dat de Engelsen geen roeiers hadden in het midden van de boot en de Normandiërs wel.
De vroege hulk
Een ander traditioneel Noord-Europees schip dat al sinds de 8ste eeuw bestond was de
hulk. Het was een vrachtschip met een stevenloze romp van zware planken die overnaads waren bevestigd en, zoals gebruikelijk, een enkele mast hadden. De hulk had een sterk gebogen vorm die een
'zeeg' werd genoemd. Het schip had hierdoor geen kiel. Waarschijnlijk is de hulk een op oude Romeinse boten geïnspireerd Germaans schip. Het woord 'hulk' stamt ook uit het Grieks en verwees daarin ook naar een bepaald type boot.
Het stevenroer; een belangrijke vernieuwing
Tot aan de twaalfde eeuw werden boten bestuurd met behulp van een
stuurriem. Dat was een roeiriem die buitenboord hing aan de zijkant van de boot. Aan de stuurriem zat een
helmstok, waarmee de riem gemakkelijk gedraaid kon worden. De stuurriem had zijn draaipunt in het midden van de boot, wat maakte dat de krachten die er aan elke kant tegenaan duwde ongeveer gelijk waren. Hierdoor was de boot gemakkelijk te draaien. Een belangrijk nadeel aan de stuurriem was echter dat hij niet geschikt was voor de besturing van grotere boten. Door de stuurriem bleef de afmeting van de beschikbare schepen dus beperkt.
In de 12de eeuw kwam hier een belangrijke verandering in door de uitvinding van het
stevenroer. Dat was een roer dat met scharnieren vastzat aan de achtersteven van het schip. Dat stuurde gemakkelijker dan een stuurriem, maar het had ook nadelen. Het draaipunt van het stevenroer zit niet exact in het midden, waardoor het meer kracht vroeg om het geheel in evenwicht te houden. Toch won het stevenroer snel terrein. Dat kwam vooral omdat er een veel langere helmstok gebruikt kon worden, zodat er grotere schepen gebouwd konden worden.
Later kwamen er ook extra hulpmiddelen voor de roeren, zoals de
kolderstok (een verticale stok die op de helmstok zat, zodat deze gemakkelijker te bedienen viel) en het
stuurwiel.
Door het stevenroer zou het tot dan toe tamelijk beperkte volume van de scheepvaart beduidend toenemen. Lange tijd is gedacht dat ook het stuurwiel een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de middeleeuwse scheepsvaart, maar dat viel waarschijnlijk tegen. Dat kwam pas in de 16de eeuw echt op gang.
Scheepvaart in de late Middeleeuwen
Door de uitvinding van het stevenroer veranderde de Europese zeevaart vanaf de 12de eeuw aanzienlijk. Er kwamen andere boten of bestaande schepen veranderden.
Nagebouwde kogge uit Kampen /
Bron: Garitzko, Wikimedia Commons (Publiek domein)
De kogge
De uitvinding van het stevenroer ging gepaard met het ontstaan van het vrachtschip de
kogge. Dit zou het standaard handelsschip van Noord-Europa worden, met name veel gebruikt door de steden van het
Hanzeverbond. De grootste koggen konden vrachten van zo'n 200 ton vervoeren.
De kogge was nog steeds overnaads gebouwd, behalve niet het bovenste gedeelte van de romp. Dat had een zogeheten
karveelconstructie, wat wil zeggen dat de planken op een speciale manier glad op een raamwerk waren gespijkerd en later gebreeuwd om waterdicht te worden. Karveelbouw bracht de meest stevige constructie die men kon maken, maar het was ook een arbeidsintensief en gecompliceerd proces. Dat kwam omdat het raamwerk vooraf ontworpen moest worden. Dat lukte in de 12de eeuw nog niet voor een heel schip. Vandaar dat de kogge slechts gedeeltelijk karveelbouw had.
Koggen hadden verder één mast met een vierkant zeil. De voorsteven liep uit in een rondhout dat de
'boegspriet' werd genoemd. Deze diende om de
'boelijnen' naar voren te trekken die aan de uiteinde van het zeil vastzaten. Hierdoor kon de schipper het zeil goed naar de wind draaien. Vroege versies van de kogge hadden meestal een hoge voor- en achtersteven, maar bij latere typen was dit afgeplat. Dat de opkomst van de koggen synchroon liep met het stevenroer wilde niet zeggen dat ze er ook altijd eentje hadden. Koggen met een ouderwetse stuurriem kwamen ook nog voor.
De late hulk
Omdat een zeeg geen stevenroer toestaat, maakte de hulk nog lang gebruik van een stuurriem. In de 13de eeuw kwam daar toch verandering in. De vorm werd aangepast zodat het stevenroer mogelijk werd. Het gevolg hiervan was dat de hulk in de loop van 14de eeuw weer groter werd dan de kogge.
Oorlogsschepen
Ondanks de invasie van Normandië was de zeeslag tijdens de Middeleeuwen nog een zeldzaam verschijnsel in de Noord-Europese wateren. Toch waren er wel oorlogsschepen, meestal omgebouwde koggen. Er werd dan aan de top van de mast een houten platvorm bevestigd waarvandaan boogschutters en lansiers beter konden richten. De voor- en achtersteven kregen ook houten platvormen, maar met kantelen. Dat noemde men een
'kasteel'. Een schip had dan een 'voorkasteel' en een 'achterkasteel'. Deze kastelen zouden in de loop der tijd alsmaar groter en groter worden.
Handelswaar en verpakking
De handelswaar die werd veroerd betrof vaak bulkgoederen als graan, zout, vis, laken of wijn. Een belangrijk gedeelte hiervan bestond dus uit levensmiddelen.
De ideale manier om levensmiddelen per schip te vervoeren, met name als het vloeistoffen of bederfelijke waar betrof, was in een
houten ton of
vat. Vaten waren gemaakt van houten
duigen die door houten of ijzeren hoepels bij elkaar werden gehouden. De afmeting van de vaten was verschillend per product. De tonnen beschermden de waar goed tegen de lekkende ruimen van schepen en waren bovendien luchtdicht. Door ze rond te maken, konden ze gemakkelijk aan en van boord gerold worden.
Zeevaart tijdens de 15de eeuw
Tijdens de laatste eeuw van de Middeleeuwen brak een periode van vernieuwingen aan in de zeevaart en scheepsbouw. De fundamenten voor het tijdperk van de grote ontdekkingsreizen en het kolonialisme werden gelegd. Toch bracht dit de Middeleeuwen zelf nog niet veel. De eerste echt grote, belangwekkende expeditie, die welke Christoffel Columbus Amerika deed ontdekken, vond plaats in 1492.
Tijdens de 15de eeuw zelf werden de vernieuwingen nog maar op bescheiden schaal doorgevoerd en dat begon grotendeels in Zuid-Europa. Noord-Europa zou pas in de nieuwe tijd van de vernieuwingen profiteren. Daarom volstaat hier een korte opsomming. Belangrijke veranderingen waren:
- Karveelbouw. Deze vorm van scheepsbouw werd verder ontwikkeld, waardoor er steeds meer volwaardige karveelschepen kwamen.
- Driemasters. In Spanje ontstond de kraak, oftewel de eerste grote driemaster met drie masten met zowel vierkante als driehoekige zeilen. Dat maakte dat de omvang van schepen enorm kon toenemen.
- De buis. De buis was een nieuw type vissersboot, dat een belangrijke rol zou gaan spelen bij de haringvangst. Daarom wordt hij ook wel haringbuis genoemd. De buis was een voor zijn tijd extreem lange boot.
Volume van de Middeleeuwse zeevaart
De hierboven genoemde vernieuwingen kwamen te laat om de Middeleeuwen te voorzien van een daadwerkelijk bloeiende scheepvaart. Het volume was daarvoor te laag. Dat was het gevolg van het beperkte tonnage dat de schepen vanwege hun constructie konden vervoeren. Dat werd in de twaalfde eeuw wel beduidend beter door de kogge die tot 200 ton kon vervoeren, maar relatief gezien was dat nog steeds beperkt. Hoewel de Duitse hanzesteden een goede handel op de Oostzee konden opzetten door de kogge.
Dat neemt niet weg dat als men de currach uit de 6de eeuw vergelijkt met de driemasters die tegen het eind van de Middeleeuwen uit Spaanse havens vertrokken, het duidelijk is dat de scheepvaart gedurende die duizend jaar een enorme ontwikkeling heeft doorstaan.
Lees verder