Literaire wintergedichten uit Nederland en Vlaanderen
De wisseling van de jaargetijden inspireerde in de loop der jaren wereldwijd velen tot het schrijven van mooie poëzie. Het seizoen waarover de meeste dichters schreven is waarschijnlijk de lente, het seizoen van de hoop. Maar ook de winter inspireerde velen tot prachtige poëzie. In Nederland en Vlaanderen werden er klassieke gedichten over de winter geschreven door meer Jacqueline E. van der Waals, Richard Minne en Jacob van Lennep
Mondiaal: winter als literaire inspiratiebron
De winter was in de oudheid al het onderwerp van veel verhalen en gedichten. Met name in het noordelijke deel van Europa, waar men veel last had van zware winters, was dit jaargetijde een belangrijk thema.
De Wolf Fenrir
In oude Germaanse een Noorse verhalen gaat het vaak over de wolf Fenrir. In de herfst en de winter viel die wolf vaak de zon aan. Dit monsterlijke wezen at dan zelfs grote stukken van de zon op. Vooral in de maanden november en december deed hij dat erg vaak, zodat de zon in die periode steeds minder en minder ging schijnen.
Wodan
Gelukkig was er nog de oppergod Wodan (of Odin), die elk jaar in december naar de regionen van de zon afreisde, om daar de wolf Fenrir te verjagen. Dat koste Wodan vaak heel wat moeite, maar uiteindelijk slaagde hij er doorgaans rond 21 december toch in. En zo was de zon weer gered en kon die weer aangroeien, zodat er in de daaropvolgende maanden weer meer zonneschijn op aarde was. In de periode rond 21 december vierden de Germanen hun joelfeesten. Daarbij blies men massaal op hoorns, om zo de oppergod Wodan aan te moedigen bij zijn jacht. Ook zong men in die periode vaak lofliederen voor Wodan. Zoals in de 21e eeuw voetbalsupporters tijdens wedstrijden hun favoriete club luid aanmoedigen met heel hun hart en ziel, zo moedigde men in de oudheid in Germaanse gebieden hun god Wodan aan tijdens de jacht op de wolf Fenrir. Ook in allerlei andere delen van de wereld bestonden in de oudheid al gedichten en verhalen over goden, waaraan men dankte dat het na de winter weer voorjaar en zomer werd. Een godheid die zo'n rol speelde in onder meer de Romeinse en Perzische literatuur was Mithra, de God van Licht.
Nederland en Vlaanderen: poëzie over de winter
Ook in de moderne literatuur van Nederland en Vlaanderen speelt de winter natuurlijk vaak een rol. De winter inspireerde onder meer Jacqueline E. van der Waals, Richard Minne en Jacob van Lennep. Zij schreven klassiek geworden gedicht over dit jaargetijde. Alle drie bekeken ze dit seizoen in hun gedichten op een andere manier. Van der Waals zag de winter als een wonder. Richard Minne schreef over zijn grote haat tegen de winter. Van Lennep beschreef een winternacht op prachtige wijze, met een slotregel vol heerlijke ironie.
Jacqueline E. van der Waals: de winter als wonder
Jacqueline Elisabeth van der Waals werd op 26 juni 1868 geboren in Den Haag. Zij was een dochter van de beroemde wetenschapper J.D. van der Waals, die in 1910 de Nobelprijs voor Natuurkunde zou winnen. Jacqueline was lerares geschiedenis. Ze gaf les op middelbare scholen in Amsterdam, Doorn en Bloemendaal. Naast haar werk als docente, was ze ook actief als vertaler (onder meer van Kierkegaard) en als dichteres. Ze debuteerde in 1900 met de bundel Verzen. Daarna volgden nog de bundel Nieuwe Verzen (1910), Iris (1918) en het postuum verschenen Laatste Verzen (1923).
Belangrijke thema's in het poëtische oeuvre van Van der Waals zijn onder meer de natuur, de dood en God. Door die belangrijke rol die God in haar werk speelt, is haar werk in de loop der tijd buitengewoon populair geworden in christelijke kringen. Heden ten dage staan er nog steeds veel gedichten van haar in het Liedboek voor de kerken. Jacqueline E. van der Waals overleed op 29 april 1922 aan maagkanker.
Klassiekers
Van der Waals heeft veel gedichten geschreven die klassiekers zijn geworden. Daartoe behoort ook zeker het gedicht Winterstilte, uit de bundel Nieuwe Verzen. Dit is één van de mooiste en bekendste gedichten die door een Nederlandse dichter over de winter zijn geschreven. Het is een gedicht dat zeer typerend is voor het oeuvre van Van der Waals. Het begint met een prachtige natuurbeschrijving en eindigt religieus: 'Ik vouw de handen en aanbid / Dit grootsche, stille wonder.'
Winterstilte
De grond is wit, de nevel wit,
De wolken, waar nog sneeuw in zit,
Zijn wit, dat zacht vergrijzelt.
Het fijngetakt geboomte zit
Met witten rijp beijzeld.
De boom houdt zich behoedzaam stil,
Dat niet het minste takgetril
't Kristallen kunstwerk breke,
De klank zelfs van mijn schreden wil
Zich in de sneeuw versteken.
De grond is wit, de nevel wit,
Wat zwijgend tooverland is dit?
Wat hemel loop ik onder?
Ik vouw de handen en aanbid
Dit grootsche, stille wonder.
Richard Minne: poëzie over haat tegen de winter
't Fonteintje
Richard Minne werd op 30 november 1891 geboren in Gent. Hij overleed op 1 juni 1965 in Sint-Martens-Latem. Rond zijn twintigste was hij een fanatieke linkse activist. Hij schreef in die tijd gedichten en verhalen vol vuur en hoop. Na enige jaren raakte hij echter ontgoocheld in zijn idealen. Het werk dat hij daarna schreef was duidelijk totaal anders van toon: er zat vaak een diepe melancholie in en daarnaast vaak veel ironie. Samen met onder meer Raymond Herreman, Karel Leroux en Maurice Roelants, behoorde Minne in de jaren twintig van de twintigste eeuw tot de groep dichters rond het tijdschrift 't Fonteintje. Richard Minne was van die groep duidelijk de meeste getalenteerde dichter, maar zeker niet de meest ambitieuze. Hij had vaak zelfs weinig trek om zijn poëzie te publiceren. Meestal deed hij dat pas na lang aanmoedigen van zijn literaire vrienden.
Poëzie over haat tegen de winter
Veel gedichten van Minne die later bekend werden, waren oorspronkelijk ook helemaal niet bedoeld om te publiceren. De brieven die Minne aan zijn vrienden schreef waren vaak doorspekt met korte gedichtjes van hem. Die vrienden vonden die gedichten vaak geweldig en zorgden ervoor dat ze alsnog in de openbaarheid kwamen. Richard Minne was een groot liefhebber van zonnig weer en had een pesthekel aan de troosteloze herfst- en wintermaanden, zo wordt duidelijk in veel gedichten van hem. Tot de mooiste en leukste wintergedichten van Minne behoort het onderstaande gedicht. Hierin waarschuwt hij de lezer voor de winter, maar nog veel meer voor iets waar de vrijzinnige, linkse Minne een nog grotere hekel aan had dan aan de winter: het literaire werk van de zeer katholieke, conservatieve Urbain van de Voorde.
Verordening
Neem u in acht: daar is de Winter weer,
de naakte boom, de vogel zonder eten,
de noodklok aan het toegevroren veer,
de grauwe waakhond bibbrend aan zijn keten.
Spreek in uw linnenkast het breigoed aan,
bevecht met aspirien den greep van 't Noorden,
want wee u, 't ergste komt nog achteraan:
een bundel van Urbanus van de Voorde.
Jacob van Lennep
Jacob van Lennep werd op 24 maart 1802 geboren in Amsterdam en overleed op 25 augustus 1868 in Oosterbeek. Hij was onder meer actief als schrijver, politicus en rijksadvocaat. De meeste faam dankt hij echter aan zijn werk als uitgever. Twee van de bekendste literaire meesterwerken uit de 19e eeuw werden door hem uitgegeven: de Gedichten van de Schoolmeester (Gerrit van de Linde) en Max Havelaar van Multatuli. Multatuli was overigens hoogst ontevreden over het werk van Van Lennep als uitgever. Multatuli wilde met zijn boek snel een groot publiek bereiken (vanwege de politieke aanklacht erin) en daarom wilde hij dat zijn boek betaalbaar zou zijn voor de massa. Tot grote ergernis van Multatuli koos Van Lennep er juist voor om er een duur en luxe boek van te maken. Van Lennep wordt dus door de meeste literatuurhistorici veel meer beschouwd als een belangrijke uitgever, dan als een belangrijke schrijver. Toch heeft hij een behoorlijk aantal (heden ten dage nog altijd zeer genietbare) bundels poëzie en historische romans geschreven.
Een gedicht over een winternacht
Een mooi voorbeeld van zijn poëtische werk is het onderstaande gedicht, dat tot de mooiere en leukere Nederlandse gedichten over de winter gaat. In de eerste regel van dit gedicht heeft Van Lennep het over een "windenheir'. Het woord heir is tegenwoordig tamelijk in onbruik geraakt, het betekent: leger of bende. Van Lennep heeft het in die eerste zin dus over een bulderende leger van windvlagen, of een bulderende bende windvlagen. Het mooie aan dit 12-regelige gedicht is, dat de eerste elf regels een prachtige heroïsche beschrijving bevatten, die echter gevolgd wordt door een geweldige ironie slotzin.
Winternacht.
Als 't buldrend windenheir, ontslagen van zijn banden,
Het zeevlak overgiert bij duistren winternacht,
En 't hulploos vaartuig zweept naar de ongastvrije stranden,
Waar slechts verderf en dood de veege manschap wacht:
Wanneer met elken stond de nood al hooger steigert,
En, bruisend, golf bij golf in 't lekke scheepshol dringt,
De mast verbrijzeld stort, de pomp haar diensten weigert,
En alles kermt en bidt en handenwringt, -
Dan is het grootsch en schoon voor fier gestemde harten,
Gelaten, onvervaard bij 't woeden der natuur,
En dood en doodsgevaar op d'Oceaan te tarten....
Maar ik zit liever thuis bij 't vuur.