Woorden die we leenden uit andere talen
Het Nederlands telt bijna 400.000 woorden. Ieder tijdperk zorgt voor nieuwe woorden die we creëren en lenen uit andere talen. Vaak vindt men dat vreemde woorden deftiger of moderner klinken. Ontleningen verrijken een taal, als ze daar iets aan toevoegen. Puristen zijn er niet altijd blij mee, maar een taal gaat niet met de tijd mee als het niet evolueert en daar horen leenwoorden ook bij. Bovendien hebben we niet voor alles een woord en een juiste creëren is ook niet altijd mogelijk.
Spaans en Indiaans in het Nederlands
In de vijftiende eeuw waren de Nederlanden samen met Spanje een deel van het Habsburgse rijk. Onze Republiek zou er tot de tweede helft van de zestiende eeuw bij horen. We kregen woorden voor handel, zeevaart en danskunst uit zowel het Spaans als het Portugees. Een aantal daarvan zijn:
- galeón - galjoen
- embargo – embargo
- tornado – tornado
Via het Spaans kwamen ook Midden- en Zuid-Amerikaanse woorden van de Indianen, zoals cacao, in onze taal:
- tomaat komt van de Azteken, Nahuatl, ‘tomatl’, in het Spaans werd dat ‘tomate’
- chocola komt van het Azteekse ‘chocolatl’, ‘latl’ is water, in het Spaanse werd dat chocolate
Andere Spaanse woorden in het Nederlands zijn:
- hangmat, van ‘hamaca’ dat eigenlijk schommelstoel betekent
- kannibaal, van ‘canibal’, dat komt eigenlijk van ‘Caribal’, zo noemde Columbus ooit de Indianen van de Caraïben, in het Spaans werd dit door associatie met ‘can’, dat ‘hond betekent, ‘canibal’
- alligator, van ‘el lagarto’ voor hagedis, ‘el’ werd niet herkend als lidwoord en versmolt in het Nederlands met het zelfstandig naamwoord
- gitaar, van ‘guitarra’, ontleend via het Grieks en het Arabisch aan het Perzisch, via de Perzen kregen we ditzelfde woord nog eens in het Nederlands; van het Griekse ‘kithara’, het Latijnse ‘cithara’ en het Franse ‘cithare’ werd het in het Nederlands ‘citer’.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog ontstonden negatieve Spaanse woorden en uitdrukkingen. Zo kregen we ‘Spaanse pokken’ voor ‘syfilis’. Of ‘het Spaans benauwd hebben’ en ‘marana’, een vroegere scheldwoord voor Spanjaarden dat varken betekent. Oorspronkelijk komt het uit het Arabisch; ‘mahram’, dat is ‘het onreine’. Spanjaarden zelf gebruikten ‘marana’ ook al. Zij scholden daar weer Islamieten en Katholieke Joden mee uit.
Picobello, oftewel ‘kleinmooi’
In de zestiende en zeventiende eeuw was het Italiaans voor Nederlanders de taal van handel en kunst. Het was toen gebruikelijk dat de zonen van aanzienlijke kooplieden ervaring opdeden in Noord-Italiaanse handelssteden. Handelscontacten gaven ons woorden als ‘bankroet’ van het Italiaanse ‘bancarotta’ uit het Franse ‘banquerout’. Andere woorden zijn:
- netto
- tarra
- bruto
- franco
- valuta
- saldo
- deposito
Ook de Italiaanse schilder- en beeldhouwkunst, muziek en literatuur fascineerden Nederlandse kunstenaars. Daar namen we ook woorden van over, zoals:
- mezzo
- fuga
- opera
- sonate (van sonata)
- fresco
- model (van modello)
- novelle (van novella)
In onze tijd hebben we woorden overgenomen van Italiaanse voedsel, zoals ‘lasagne’ en ‘mascarpone’, naast het Italiaanse woord voor georganiseerde misdaad, ‘mafia’. Een woord als ‘picobello’ is weer niet echt Italiaans. ‘Pico’ betekent ‘klein’, ‘bello’ is ‘mooi’, maar als je ze samen gebruikt, is het eigenlijk een veritalianisering van ‘piekfijn’.
Ontleningen uit het Arabisch, Perzisch en Turks
Vanaf de tijd van de kruistochten, waren er veel contacten met het Middellandse-Zeegebied. Gevolg was dat Arabische, Perzische en Turkse woorden een plaats in het Nederlands kregen. Perzische en Turkse woorden kwamen niet alleen rechtstreeks in het Nederlands terecht, maar ook via het Arabisch. Arabische woorden kwamen op hun beurt soms via het Middeleeuwse Latijn of het Frans in onze taal:
- Algebra, via het middeleeuws Latijns dat het ontleende aan de boektitel ‘Al Jabr W’al Muqābla’ (De hergroepering en de tegenstelling), lidwoord ‘al’ zag men ook hier aan voor een deel van het woord (wiskundige x is ook geleend uit het Arabisch)
- Alchemie, via het middeleeuws Latijnse ‘alchimie’, van het Arabische ‘al kīmiyā’(de chemie), die ontleende het van het Byzantijnse Griekse ‘chem(e)ia’ (de kunst van Egypte), daar kwam het weer terecht door het Koptische ‘kēmi’ dan wel het Egyptische ‘chem/cham’, dat betekent ‘zwart' of ‘zwart land’ (‘Cham’ was Noach’s jongste zoon die het naakte lichaam van zijn vader zag die net wijn had ontdekt en hem vervloekte, hij kreeg een zwarte huid volgens het verhaal en werd oervader van de negers)
De Perzen en Turken gaven het Nederlands ook woorden, bijvoorbeeld:
- jakhals, via het Franse ‘chacal’ was het in het Turks ‘çakal’ en in het Perzisch ‘shagāl’
- schaakmat, ‘schaak’ komt van het Perzische ‘shah’ voor ‘koning’, ‘shah’ kwam in het Arabisch terecht waar het met ‘māt’ een nieuwe term werd; ‘shah māt, dat betekent ‘de koning van het spel is dood’
- kiosk, dat kwam in het Nederlands via het Franse ‘kiosque’, oorspronkelijk was het een Perzisch woord voor paleis, ‘kūshk’, nadat het in het Turks terechtkwam, betekende het paviljoen voordat de Fransen het gebruikten als ‘kiosque’
Latijnse en Germaanse woorden
Germanen namen van de Romeinen veel nieuwe woorden over. Een hoop had te maken met nieuwe gewoonten en producten die meekwamen. Het prehistorisch Nederlands ontleende al woorden aan het Klassieke Latijn. In de eerste eeuwen na het begin van de jaartelling ontstond uit het Klassieke Latijn de Volkslatijn, ook wel Vulgair Latijn genoemd. Ook daar bleven woorden van komen in het Nederlands. Latijnse woorden waren vaak weer ontleend aan het Grieks, het Volksgrieks, de taal van het Nieuwe Testament. Het Latijn kwam in drie golven in de Nederlanden:
- met de Romeinse legioenen in de eerste eeuwen van onze jaartelling
- met de verspreiding van het christendom
- in de 15de eeuw, de tijd van de humanisten
Woorden die Germanen van Romeinen kregen zijn onder meer:
- villa, die we ook leerden bouwen
- poort (porta)
- muur (murus)
- kelder (cellarium, oorspronkelijk voorraadkamer)
- vork (furca, samen met tafel een nieuwe huisraad)
- tafel (tabula)
- wijn (nieuw product voor ons)
- kersen (cerasium, ook nieuw product)
- peren (pirum, in Vulgair Latijn waarschijnlijk ‘pera’, dat was de omgangstaal in het Romeinse Rijk)
- markt (mercatus)
- munten (moneta)
- keizer (Caesar)
Germaanse woorden werden soms vervangen door Latijnse. ‘Ros’ is Germaans, het bestaat nog wel en komt ook terug in het woord ‘roskammen’, maar ‘paard’ is meer een deel van het dagelijks taalgebruik, het komt van het Latijnse ‘paraveredus’. Dat was oorspronkelijk een wisselpaard bij het vervoer van post.
Uit de tijd van de kerstening kregen we:
- priester (presbyter)
- monnik (monnachus, Grieks ‘monachos’ is ‘op zichzelf’)
- kerk (Grieks ‘kuriakon’, het huis van de Heer, afgeleid van ‘kurios’ voor ‘heer’)
- duivel (diabolus, Grieks ‘diabolos’ oftewel ‘lasteraar’)
- engel (angelus, Grieks ‘aggelos’ voor ‘bode’)
Andere woorden waren:
- fundament (fundamentum)
- hymne (hymnus, Grieks ‘hymnos’ is feestlied)
- substantie (substantia, ‘het wezen’)
- letter (littera, ‘letter, brief’)
- [papier (papyrus, Grieks ‘papuros’, dat komt weer uit het Egyptisch waar het ‘dat wat van de vorst is’ betekende, want de monopolie van de papyrusfabricage was van de farao)
Dankzij het humanisme kwamen de volgende woorden:
- drama (Grieks voor ‘handeling, toneelstuk’)
- poëzie (poësis, Grieks ‘poièsis)
- proza (prosa, verkorting van ‘oratio prosa’ dat ‘de rede die rechtuit gaat’ betekent, dus ‘niet rijmt’)
Veel woorden van Latijns-Griekse oorsprong eindigen op:
- scoop
- pathie
- manie
- itis
- gram
- ist (wordt ook wel geplakt aan inheemse woorden zoals bloemist)
Halverwege het eerste millennium had het Oudfrans zich ontwikkeld uit het Vulgair Latijn. Soms is het moeilijk te bepalen of een woord uit het Vulgair Latijn komt of uit het Oudfrans. Ook werd een woord dat uit het Oudfrans was overgenomen, later wel eens gelatiniseerd. Hetzelfde Latijns kon ook twee keer ontleend worden: pilare, volgens klankwetten veranderde dat in ‘pijler’, in het Middelnederlands nog ‘piler’ of ‘pilere’, tijdens de tweede ontlening werd het ‘pilaar’.
Franse leenwoorden
In de dertiende eeuw waren edellieden en patriciërs al vertrouwd met Franse woorden. Toen al kwamen er honderden in het Nederlands, enkelen daarvan waren:
- tapijt (tapiz)
- fazant (faisan)
- taarten (tarte)
- citroenen (citron)
- toernooi (tournoi)
- meubel (meuble)
- fijn (fine)
- spijt (despit)
In de overgangsfase van het Latijn naar de Nederlandse volkstaal, was Frans een tijdje de officiële schrijftaal in veel plaatsen. Tijdens de veertiende eeuw regeerden Franstalige vorsten uit het Henegouwse en in de vijftiende eeuw uit het Bourgondische huis. Uit deze periode komen Franse leenwoorden als 'idee, rubriek, theater, blazoen, klavier, gouverneur'. ‘Klant’ kwam van ‘chaland’, dat is iemand die ‘sterk geïnteresseerd’ is. Nog steeds is het woord voor iemand die dat niet is: nonchalant.
Tijdens de volgende eeuwen bleef men ook woorden ontlenen aan het Frans. Tot aan het einde van de negentiende eeuw ging dit door. Men denkt zelfs dat de naam van de Jordaan in Amsterdam afkomstig is van het Franse ‘jardin’ voor tuin. Ook in de lagere standen was het Frans doorgedrongen. In de omgangstaal kwamen woorden als, 'saggerijnig' (chagrin), ‘bezjoer’ (bonjour) en ‘treiteren’ (traiter). Ook namen we Franse termen letterlijk over:
- kleinzoon (petit-fils)
- schoondochter (belle-fille)
- ijzeren spoorweg (chemin de fer)
Meer Nederlandse woorden uit het Frans:
- feit (fait)
- schaak (eschat)
- punt (point)
- monteren (monter)
- kosten (coster)
Vanaf de negentiende eeuw probeerde men het Frans te weren door hun bezetting van de Nederlanden. Gevoelens voor de nationale taal in het noorden werden sterker. Men wilde het Nederlands zuiveren van vreemde smetten. Zoiets gebeurde ook in de Tweede Wereldoorlog, het Nederlands nam toen amper nog germanismen op.
Duitse invloeden
We hebben minder Duitse woorden, dan uit het Frans en het Latijn. Toch waren er al in de Middeleeuwen contacten met onze oosterburen. In de tijd van de Habsburgers kreeg het Nederlands woorden als 'grens' (Nederduits ‘Grenicze’), 'krans' (Middelhoogduits ‘Kranz’), 'vaandrig' (‘Fähnrich’) en 'smullen' (Nederduits ‘smullen’).
De Lutherse Bijbelvertaling uit 1562 had veel invloed tot aan het verschijnen van de Statenbijbel in 1637. Het Duits en het Nederlands lijken echter zoveel op elkaar, dat het niet altijd goed mogelijk is om een onderscheid te maken tussen een ontlening en een leenvertaling. Ook zijn niet alle woorden die sterk op elkaar lijken geleend, want het Duits en het Nederlands hebben veel woorden gemeen omdat ze nauw verwant zijn. In de zeventiende eeuw leenden geletterden graag Duitse woorden om de Franse invloed te stoppen. Hooft gebruikte bijvoorbeeld opzettelijk Germanismen als ‘afvaardigen, beroemd, bezoldigen, gemaal’ en ‘manhaftig’, terwijl Vondel ‘armzalig, bars, onstuimig’ en ‘noodwendig’ gebruikte. Bredero paste ‘mof’ en ‘schransen’ toe. Cats schreef ‘eenzaam’ en ‘spitsvondig’.
Sinds eind achttiende eeuw namen culturele contacten met het Duitse taalgebied toe. Nederlandse letterkunde raakte in de ban van Duitse romantici als Goethe en Novalis. Duitse filosofische en pedagogische werken kregen een grote invloed in de Nederlanden. Vanaf de negentiende eeuw oriënteerde onze handel zich steeds meer op Duitsland. Dat gaf nog meer leenwoorden, maar ook veel verzet ertegen. Nicolaas Beets rijmde:
‘dat gij mij door ’t oor boort
Met uw afgrijslijk voorwoord’
‘Voorwoord’ was voor hem nog een Duits insluipsel. Meer Duitse woorden werden bestreden, maar tevergeefs. Zo kwamen we bijvoorbeeld aan:
- afzet
- bijval
- indelen
- overigens
- voorliefde
- vrijgevig
Tot in de twintigste eeuw zijn we woorden blijven ontlenen aan het Duits. Denk bijvoorbeeld aan:
- ontwikkeling
- opvallend
- kunstzinnig
- bewonderen
- argwaan
- leedvermaak
- warenhuis
- jaargang
- voorlopig
- ontwikkeling
- tijdschrift
- bijval
- gehalte
- smaakvol
- aanleg
waarbij bepaalde Duitse woorden hun klankvorm hebben behouden:
Het Engels in het Nederlands
Het Engels is tegenwoordig een internationale voertaal. Er was ooit een tijd dat buiten dat land om, amper iemand het sprak. Engelse diplomaten leerden in de 16de eeuw juist het Nederlands. Er verschenen zelfs Nederlandse leerboeken en grammatica’s in het Engels. Nederlandse en Engelse zeevaarders en vissers kwamen met elkaar in aanraking. Woorden gingen over en weer tussen beide talen. Enkele Engelse woorden die toen het Nederlands binnendrongen waren:
- boot (Middelengels ‘boot’)
- loodsman (lodesman)
- dreg (drag)
In de achttiende eeuw was Engeland in politiek en cultureel opzicht de Republiek vooruit. Engelse werken werden vertaald en hun periodieken, voorlopers van moderne opinieweekbladen, werden nagevolgd. Voor het eerst werden ook Engelse gewoonten overgenomen en dat bracht ook allemaal nieuwe woorden mee voor het Nederlands. Men begon pudding of ‘podding’ en rosbief (roast beef) te eten, koffiehuizen werden bezocht. De bron ‘coffeehouse’ zou later verdwijnen uit de Engelse taal. Het woord ‘nonsens’ werd populair in de Nederlanden.
In de eerste helft van de negentiende eeuw waren romanciers als Walter Scott en dichters als Byron erg populair in de Lage Landen. Nieuwe leenwoorden kwamen erbij:
- blunder
- dandy
- fit
- plenty
- puzzel
- sneer
- snob
De tweede helft van de negentiende eeuw en helemaal de twintigste eeuw, bracht veel meer Engelse woorden door de politieke, economische en culturele suprematie van de Engelstalige wereld, eerst Groot-Brittannië en na de Eerste Wereldoorlog de Verenigde Staten. In deze periode werd het Engels de meest gebruikte wereldtaal. Het ontlenen van Engelse woorden is nog steeds in gang:
- goal
- tram
- long-drink
- shoppen
- liften
- timen
- starten
- freak
Een apart geval was het Engelse woord ‘snack’. Dat kwam eigenlijk uit het Nederlands. 'Snacken' betekende oorspronkelijk ‘met grote gretigheid naar iets happen’. In Nederland verdween dit werkwoord, maar de Engelsen hadden het nog. Later kwam het terug in het Nederlands als ‘snack’ en ‘snackbar’, nu allemaal op z’n Engels uitgesproken. Het is een van de weinige leenwoorden die na een tijd weer terug werden gegeven aan de donortaal.
En dan nog deze paar
Het Scandinavisch gaf ons het woord 'ombudsman', ons eigen Fries 'klunen', het Bulgaars 'yoghurt', het Fins 'sauna', het Indisch 'yoga' en uit het Maleis kregen we 'nasi', 'soebatten' en 'bakkeleien'. Via het Engels kregen we het Polynesische woord 'taboe'. Nederlandse zeelui namen uit Rusland het woord ‘pierewaaien’ mee terug. Het kwam van ‘pirovatî’ dat ‘feesten’ betekent en natuurlijk gaven de Russen ons ook 'wodka'.
Bezwaar van puristen
Puristen hebben door de eeuwen heen bezwaar gehad tegen leenwoorden. Ze vinden dat die het karakter van de Nederlandse taal aantasten. Zo schreef Pontus de Heuiter (1535-1602) in zijn 'Nederduitse Orthographie' uit 1581 Nederlandse woorden waar hij de voorkeur aan gaf, naast hun ontleende synoniemen. Een aantal daarvan zijn:
- gezant voor ambassadeur
- reht (recht) voor iusticie (justitie)
- gelegentheit (gelegenheid) voor occasie
- onwetenheit voor ignorancie
- missen voor feilen
- vertrouwen voor betrouwen
Sommige puristen beweren dat het Nederlands zelfs geheel verdwijnt als dit zo doorgaat. In feite verandert onze taal niet wezenlijk, we hebben meer inheemse Nederlandse woorden dan er nieuwe bij komen. Leenwoorden komen bovendien tegemoet aan de behoeften van onze beschaving dat immers ook deel is van een groter cultureel verband. Bovendien zou het moeilijk zijn om die woorden zelf te maken. Het kan leiden tot taalverarming.