Etymologie van fietsen
Nederland is een fietsland! Volgens een onderzoek in 2011 waren er op dat moment ongeveer 19 miljoen bruikbare fietsen in Nederland. Dat betekent dat Nederland de hoogste fietsdichtheid van de wereld heeft. Leuk dat fietsen, maar waar komt nu eigenlijk dat woord vandaan: fietsen? Het woord bestaat nog niet zolang, maar toch is er geen eenduidig antwoord te geven op deze vraag.
Geschiedenis van ‘de fiets’
In 1817 werd door de Duitser Karl von Drais von Sauerbronn een houten, bestuurbare loopfiets uitgevonden. Deze loopfiets werd ‘draisine’ genoemd. Het woord vélocipède werd als synoniem voor de draisine gebruikt.
De Leidse hoogleraar Matthias de Vries deed in 1869 in het Leidsch Dagblad een oproep om een Nederlands woord te verzinnen voor het Franse woord vélocipède. Hij was namelijk bang dat er allerlei verbasteringen zouden optreden van het woord zoals vloospeet. Hij stelde in het artikel voor dat we het voertuig de 'wieler' zouden gaan noemen en de activiteit 'wieleren'. Echter was de jeugd rond die tijd het ‘wieleren’ al ‘fietsen’ gaan noemen.
Verklaringen voor het woord fiets
De herkomst van de woorden fiets en fietsen is onbekend. Er zijn echter wel verschillende mogelijke verklaringen te verzinnen voor het woord. Hieronder enkel verschillende verklaringen voor het woord fiets:
Vélocipède
Vélocipède is een frans woord, wat weer is ontstaan uit de twee Latijnse woorden ‘velox’ en ‘pes’, respectievelijk ‘snel’ en ‘voet’. Dit is een verwijzing naar de voorloper van de fiets, de loopfiets. Het woord vélocipède zou in de loop der tijd verbasterd kunnen zijn, via filesepee, fietseleepe, fiesselepee, fiesse naar fiets.
Oud werkwoord
Het woord fiets zou ook kunnen zijn ontstaan uit een Zuid-Limburgs dialect. In dit dialect bestond het werkwoord ‘vietse’ wat ‘hard lopen, zich snel voortbewegen, zich met lichte, vlugge bewegingen verplaatsen’ betekent. Dit werkwoord is waarschijnlijk gebaseerd op een Frans woord: ‘vite’ wat ‘snel’ betekent.
Viets
Aan de Hoogstraat 229 in Wageningen woonde in 1901 een ‘bondrijwielhersteller’ met de naam E.C. (Elie Cornelis) Viets. Het zou ook kunnen dat ‘fiets’ naar deze meneer is vernoemd. Dit is echter wel een zeer twijfelachtige verklaring.
Fietsclub ‘La Vitesse’
Leerlingen van een kostschool in Apeldoorn gebruikten als een van de eersten het woord ‘fiets’. Deze leerlingen waren lid van een en dezelfde fietsclub: ‘La Vitesse’, de snelheid. Het zou kunnen dat de naam Vitesse werd verbasterd tot het woord ‘fiets’.
Klanknabootsing
Een andere benadering is dat het woord fiets is ontstaan door klanknabootsing. Wanneer men op een vélocipède reed waarvan de assen niet goed gesmeerd waren, maakte de vélocipède een fiets- fiets-fiets geluid.
Fts
De vélocipède ging voor die tijd natuurlijk snel. Het zou daarom kunnen dat de fiets zijn naam heeft gekregen door zijn snelheid: ‘fts, en weg is hij’.
Plaatsvervangend paard
In 2012 kwamen twee hoogleraren van de universiteit van Gent met een nieuwe verklaring voor de herkomst van het woord fiets naar buiten. Ze zeiden dat het woord fiets een verbastering zou kunnen zijn van het Duitse Vice-Pferd of Vize-Pferd. Vice-Pferd moet je dan ook lezen als 'plaatsvervangend paard', net zoals vice-president de plaatsvervangende president is.
Lees verder