De geschiedenis van de Nederlandse taal
De Romeinse consul, historicus, schrijver en Redenaar Publius Cornelius Tacitus (ca. 56-117) vermeldde in 108 na Chr. in één van zijn werken de plaats Vada (het huidige Wadenoijen). Uit het Vada is het huidige Nederlandse woord wad afgeleid. Het woord wad is het oudste Nederlandse woord dat we nu kennen. De geschiedenis van het Nederlands is onder te verdelen in het Oudnederlands, Middelnederlands en het modern Nederlands.
Oudnederlands
Na de Germaanse volksverhuizingen zonderden verschillende volkeren zich van elkaar af, waardoor er zich in de 5e eeuw de voorlopers van het Nederlands samen met het Engels, Fries en Duits uit het West-Germaans ontwikkelden. In Bergakker in Gelderland staan de woorden haþuþȳwas ann kusjam logūns gekerfd. Het woordje ann zien we terug in het Middelnederlands (De taal van 1200-1500) wat nu gun betekent (ik gun).
Tussen 400 en 500 na Chr. vestigden de Franken zich in onder andere grote gebieden van het huidige Nederland. De Franken spraken Oudnederfrankisch of Oudnederlands. Er is helaas weinig van het Oudnederlands bekend. Er werd weinig geschreven in die tijd. Veel mensen waren analfabeet en konden geen Latijn. Geestelijken en geleerden schreven in het Latijn en literatuur uit die tijd was een vertellersliteratuur voor de gewone burger die niet lezen kon. Verhalen als koning Arthur, Walewein en Karel ende Elegast werden van generatie op generatie doorverteld zonder opgeschreven te worden. De Wachtendonckse Psalmen is het eerste Oudnederlandse geschrift dat bewaard is gebleven rond 900. Het geschrift stamt weliswaar niet af van het Nederlands dat we nu kennen, maar van een verwant dialect. De Wachtendonckse Psalmen zijn woord voor woord vertaald door een anonieme vertaler uit het Latijn waardoor er weinig over de zinsbouw van het Oudnederlands te zeggen is.
Uit weinige bronnen die gevonden zijn van het Oudnederlands is een online woordenboek gemaakt (www.onw.inl.nl) waar 4500 woorden in zijn opgenomen met woorden van verschillende varianten van het Nederlands.
Middelnederlands
Met de opkomst van de Vlaamse en Nederlandse steden in de dertiende eeuw zoals Brugge, Gent, Antwerpen, Brussel en Utrecht wordt er steeds meer in het Nederlands geschreven. De bevolking leert ook om te lezen en schrijven waardoor er een grotere vraag ontstaat naar Nederlandstalige literatuur in plaats van literatuur in het Latijn. Het Nederlands van ongeveer 1200 tot 1500 wordt Middelnederlands genoemd. Het Middelnederlands was een verzameling van streekgebonden talen zoals het Hollands, Vlaams en Brabants. De mensen schreven ook in hun eigen dialect. De Lage Landen vormden in deze tijd nog geen eenheid maar bestonden uit verschillende vorstendommen die pas in de 14e en 15e eeuw werden verenigd tot één rijk door de Bourgondiërs. Tussen 1300 en 1500 namen de contacten tussen de verschillende gebieden die later samen Nederland en België zijn toe. Er vormt een steeds meer groeiende onderlinge handel en een politieke eenheid. In deze periode wordt ook de boekdrukkunst uitgevonden, waardoor het vermenigvuldigen van boeken veel sneller gaat dan voorheen. Hierdoor ontstond ook meer behoefte naar een algemene taal.
Verschillen: Middelnederlands en modern Nederlands
Het Middelnederlands verschilt voornamelijk met het moderne Nederlands in de uitspraak, woordstructuur en grammatica. Zo wordt de ng in zingen bijvoorbeeld uitgesproken als in het Engelse woord finger. Bij de woorden als tusschen, wasschen en visch hoor je duidelijk de sch-klank. De ij werd uitgesproken als een i en ui klonk als uu (huus, muus, gebruken). In de loop van de tijd zijn veel sterke werkwoorden in het Middelnederlands vervangen door zwakke werkwoorden. Enkele voorbeelden zijn vinden - vant, binden - bant en climmen - clam. Voor het lidwoord en aanwijzend voornaamwoord werd alleen die (mannelijk en vrouwelijk) en dat (onzijdig) gebruikt. De woorden die en dat waren dus niet te onderscheiden als lidwoord of aanwijzend voornaamwoord. Het woord zich bestond ook niet in het Middelnederlands. Wederkerende en persoonlijke voornaamwoorden werden op dezelfde manier gebruikt: hem keren (zich omkeren), hem scamen (zich schamen). De persoonlijke voornaamwoorden lijken sterk op die van nu: ic, du, hi, wi, ghi en si. Du en ghi (beleefdheidsvorm voor één persoon) werden overigens steeds minder gebruikt. Wat verder opmerkelijk is aan het Middelnederlands is dat men vrijer was in de woordvolgorde van de zinnen. Zo kon een bezittelijk voornaamwoord of een bijvoeglijk voornaamwoord zowel vóór als achter het zelfstandig naamwoord staan.
De zeventiende en achttiende eeuw
In de zeventiende eeuw gaat de ontwikkeling van één schrijftaal door, maar één spreektaal komt er niet. Men werkt nu zelf eraan om de taal te veranderen. Zo worden er woordenboeken gemaakt en boeken over spelling gepubliceerd. Belangrijke personen die veel aan de Nederlandse taal hebben bijgedragen zijn P.C. Hooft, Christiaen van Heule, Joost van den Vondel, Simon Stevin en Hugo de Groot. Een belangrijk keerpunt voor de geschreven Nederlandse taal is de taal van de Statenbijbel. Het moest een Bijbelvertaling worden die door heel Nederland gebruikt en gelezen kon worden. In 1637 werd deze Statenbijbel gepubliceerd. De taal van de Statenbijbel werd gezien als een compromis van alle dialecten en ging functioneren als standaard in het (vooral geschreven) taalgebruik. Bij het spreken zijn er nog steeds veel dialectverschillen in Nederland en België. Grote verschillen in uitspraak zullen bestaan tot het einde van de negentiende eeuw. Van de Renaissance wordt op school geleerd dat het de cultuurstroming is waarin de mens centraal staat en alles zelf kan bepalen in plaats van God. Mensen realiseerden zich dat de taal niet door God is gegeven, maar ze het zelf in de hand hebben om de taal te veranderen. In deze periode komt er voor het eerst een officiële spelling. De overheid gaat zich ook met de spelling bemoeien. Door de publicatie van Siegenbeek, een Leidse hoogleraar: verhandeling over de Nederduitsche Spelling ter bevordering van eenparigheid in dezelve (1804) kon men er kennis van nemen. In 1863 maakten Matthijs de Vries en L.A. te Winkel een nieuwe spelling genaamd het Woordenboek der Nederlandse taal. Deze spelling werd in 1864 in België ingevoerd en werd in Nederland ook veel gebruikt.