Nederlands: oudnederlands (900-1170) - verzameling dialecten
De oudste Nederlandse teksten zijn geschreven in een taal die we Oudnederlands noemen. Het Nederlands van voor 1170 was geen standaardtaal. Het was een verzameling plaatselijke dialecten. Die dialecten waren aan elkaar verwant en werden gesproken in het taalgebied waar later het algemeen Nederlands is ontstaan. Onzeker is wanneer het Oudnederlands voor het eerst werd geschreven. Teksten van voor de tiende eeuw kunnen verloren zijn gegaan. Bovendien werd het Oudnederlands wellicht al eerder gesproken. Taalkundigen kunnen bij hun onderzoek van het Oudnederlands slechts over enkele teksten beschikken.
Wanneer begint de geschiedenis van het Nederlands?
Begint de geschiedenis van het Nederlands omstreeks 900? Het lijkt vanzelfsprekend om die vraag bevestigend te beantwoorden, want de oudste bewaard gebleven teksten dateren immers uit die tijd. Er zijn echter goede redenen om vraagtekens te zetten bij het jaartal 900.
Er kan worden betwijfeld of het Oudnederlands wel Nederlands genoemd kan worden. De oudst bewaarde teksten zijn allemaal geschreven in een plaatselijk dialect. Een algemene taal die de dialecten overkoepelt, zoals het Nederlands van nu, bestond nog niet. Deze teksten worden tot het Nederlands gerekend, omdat ze geschreven zijn in dialecten die aan elkaar verwant zijn. Bovendien werden de dialecten gesproken in het taalgebied waar later het algemene Nederlands is ontstaan, boven of in de plaats van de plaatselijke dialecten.
Het is niet onmogelijk dat zich ergens in een kloosterbibliotheek of archief een nog niet ontdekt stuk perkament bevindt met een tekst die nog ouder is dan de teksten die nu bekend zijn. Bovendien werd er ongetwijfeld al Nederlands gesproken voordat iemand er iets van opschreef. Door het ontbreken van ouder schriftelijk materiaal is het echter onmogelijk om te bepalen wanneer het Nederlands is ontstaan (een taal ontstaat als die taal kenmerken heeft die duidelijk onderscheiden kunnen worden van de omringende talen).
Weinig Oudnederlandse teksten overgeleverd
Van het Oudnederlands (de taal van voor 1170) is veel minder bekend dan van het Middelnederlands (de taal van 1170-1500). Er zijn maar weinig teksten uit die periode bewaard gebleven. Taalkundigen zijn voor wat betreft het onderzoek van het begin van onze taalgeschiedenis afhankelijk van teksten die toevallig bewaard zijn gebleven in kloosterbibliotheken en in stadsarchieven. Dat er weinig Oudnederlandse teksten bewaard zijn gebleven is niet verwonderlijk, want er werd in de vroege middeleeuwen uitsluitend geschreven door monniken, die doorgaans niet schreven in taal van de gewone mens maar in het Latijn.
De overgeleverde teksten
De Wachtendonckse Psalmen
Het originele handschrift, met een vertaling in het Oudnederlands (een Oudoostnederfrankisch dialect) van de Latijnse versie van psalm 56 (57 in de huidige Bijbelvertalingen), werd geschreven in de tiende eeuw. De vertaler heeft onder elke Latijnse regel de vertaling geschreven. De vertaler hield daarbij de Latijnse woordvolgorde aan, zodat de tekst ook kon worden gebruik voor het onderwijs in het Latijn.
Dit handschrift was in de zestiende eeuw in het bezit van de Luikse kanunnik Arnold Wachtendonck. Het handschrift is later spoorloos verdwenen. We kennen toch een gedeelte van het handschrift. Dit is te danken aan de Brabantse humanist Justus Lipsius, die het originele handschrift onder ogen kreeg. Onder de indruk van het handschrift besloot hij om het handschrift volledig te laten overschrijven. Ook deze kopie ging verloren. Lipsius had echter een door hemzelf overgeschreven fragment naar een vriend gestuurd. Dat fragment is wel bewaard gebleven. Dat is het deel van de psalmen dat we nu kennen.
Een klein stukje Oudnederlands uit de abdij van Rochester
Omstreeks 1100 probeerden monniken uit de abdij van Rochester hun nieuwe uit vogelveren gesneden pennen uit. Een uit West-Vlaanderen afkomstige monnik schreef een kort versje in zijn West-Vlaamse dialect:
hebban alla vogala nestas begunnen
hinase hi(c) (e)nda thu
uu(at) unbida(n) uu(e) nu
Hij vermeldde de Latijnse vertaling erboven, om de tekst ook begrijpelijk te maken voor de andere monniken. In het Nederlands staat er: alle vogels zijn hun nestjes begonnen, behalve ik en jij. Waar wachten we nog op?
Dit kleine stukje Oudnederlandse tekst stond op een stuk perkament dat gebruikt werd om een boekband te verstevigen. Om die reden zijn in de middeleeuwen veel handschriften verknipt. Pas in 1932 werd de tekst bij toeval ontdekt in een bibliotheek in Oxford. de tekst was door de vervaagde inkt moeilijk leesbaar. Foto's, een blauw filter en een sterke lamp maakte het grootste gedeelte van de tekst zichtbaar. De letters tussen haakjes zijn reconstructies.
De Leidse Willeram
Een Hoogliedparafrase, omstreeks 1065 geschreven door Williram, abt van Ebensburg, staat nu bekend als de Leidse Willeram. Het is geschreven in een oostelijk Frankisch dialect. Een kopiist in de abdij van Egmond maakte in 1100 een kopie van de Leidse Willeram. De tekst werd aangepast aan zijn eigen dialect. Hoogduitse woorden werden vervangen door noordwestelijke Nederlandse woorden. Ook de voor- en achtervoegsels werden vernederlandst.
Verschillen tussen Oudnederlands en Middelnederlands
Door het Oudnederlands te vergelijken met de taal van het Middelnederlands kan worden aangetoond dat het Oudnederlands een aantal specifieke kenmerken heeft.
Psalm 56, vers 7 van de Wachtendonckse psalmen luidt als volgt:
Stric macodon fuoti mina, in boigedon sela mina
Gruouon furi antsciene min gruoua in fielon an thia
Er staat: 'n strik maakten zij voor mijne voeten en bogen mijne ziel. Zij groeven voor mijn aanschijn eene groeve en vielen in dezelve. Hetzelfde vers, aangetroffen in een Middelnederlands handschrift dat in Leningrad wordt bewaard luidt als volgt:
Si bereedden een strec minen voeten ende si crommeden mine ziele
Si dolven enen pit voor mijn ansichte ende viele daer in
Er staat: Zij spanden zich voor mijn schreden, ze bogen mijn ziel terneer, zij groeven een kuil voor mijn aangezicht, zij vielen daar middenin.
De Oudnederlandse tekst wordt beter leesbaar als men weet dat de c een k voorstelt, de uu tussen twee klinkers moet worden gelezen als v, en dat de f in het Nederlands van nu een v is.
Bestudering van de Oudnederlandse tekst maakt duidelijk dat zowel de handeling als de persoon wordt aangeduid met een werkwoord, bijvoorbeeld
macodon en
boigedon. In het Middelnederlands zijn daarvoor twee woorden nodig, bijvoorbeeld
si bereedden en
si crommeden.
Het bezittelijk voornaamwoord wordt in het Oudnederlands achter het zelfstandig naamwoord geplaatst. In het Middelnederlands wordt het bezittelijk voornaamwoord meestal voor het zelfstandig naamwoord geplaatst. Oudnederlands
sela mina wordt Middelnederlands
mine ziele en an, en Oudnederlands
entsciene mi wordt Middelnederlands
mijn ansichte.
Een ander kenmerk van het Oudnederlands is dat in de lettergrepen zonder klemtoon, waar in het Nederlands van nu vaak en stomme e staat (de tweede e van hebben is een stomme e), er in het Oudnederlands vaak een o of een u staat, bijvoorbeeld in:
boigedon en in fielon. Dat kenmerk wordt ook aangetroffen in de eerste regel van het eerder geciteerde versje van de Vlaamse kloosterling van de abdij in Rochester:
Hebban alla vogala nestas begunnen.
Hebban werd al in het Middelnederlands hebben, met een stomme e (taalkundigen spreken van een
sjwa) in de laatste lettergreep.
In de tweede regel van het eerder geciteerde versje staat:
hinase (h)ic (e)nda thu. Het Oudnederlands thu werd in het Middelnederlands
du (jij).
Lees verder