Het ontstaan van satire
Als genre werd de satire door de oude Romeinen ontwikkeld, vormgegeven en benoemd. Lucilius, Horatius en Juvenalis bakenden het af als een in hexameters geschreven gedicht over een aantal welbepaalde onderwerpen.
De oorspronkelijke betekenis
Varro hield zich aan de oorspronkelijke betekenis van de term saturae (een met allerlei vruchten gevulde schotel, een mengelmoes) en lag aan de basis van de Menippeïsche satire, een afwisselend in proza en poëzie geschreven stuk.
Het opbouwen van de inhoud
Toch waren het de Grieken die naar inhoud (het kritiek leveren op personen en toestanden met een belerende inslag) de eerste aanzetten gaven: aanvankelijk werd er veel geschimpt en gescholden op personen van wie men een afkeer had (Archilochus, Hipponax), de echte sociale functie van satire ontstond tegelijk met de opkomst van de Attische komedie, waarvan Aristofanes de eerste exponent was.
Vermits alle Latijnse dichters uit de republikeinse periode Grieks kenden, moeten ze de Griekse voorbeelden gekend hebben en door hen - bewust of niet bewust - beïnvloed zijn.
Als Quintilianus in zijn Institutio Oratoria (10,1,93) dus schrijft “de satire is geheel van ons” (Satira tota nostra est), betekent dat dat alleen de Romeinen de satire als genre op zich hebben gebruikt.
Mijn bedoeling
Uitgaande van de ontstaansgeschiedenis van het genre heb ik de intentie om de belangrijkste Latijnse en Griekse auteurs te bespreken: eerst de Latijnse daarna hun Griekse collega’s. Bedoeling is niet een oorspronkelijke visie op het ontstaan van de satire te onwikkelen, wel de schrijvers voor te stellen die aan de wieg van een genre hebben gestaan dat tot doel heeft menselijke zwakheden of maatschappelijke onvolkomenheden op humoristische wijze te hekelen.
Laat ons dus met het oude Rome van start gaan.
Ennius (°Rudiae 239 v.c. - + 169 v.c.)
Bij Ennius vinden we de term ‘Saturae’ voor het eerst terug als aanduiding van een bundeling van drie boeken poëzie.
Hij geeft een sarcastische beschrijving van een aantal zeden en gebruiken uit zijn tijd of neemt personen op de korrel zonder evenwel deze personen met naam en/of toenaam te vermelden:
“Als jij, vrij van alle zorgen, opgewekt en goed gewassen, aankomt, met gave tanden en fladderende handen, gezwinde tred, geheven hoofd, klaar om als een wolf andermans goed te verslinden, wat denkt de heer des huizes dan volgens jou? Ah! Natuurlijk is hij helemaal niet blij en wil tot elke prijs zijn diner redden dat jij, al lachend, opschrokt.” *
Soms levert hij kritiek op gebreken om een algemeen geldende waarheid te verkondigen (“Vergeet deze regel nooit: reken niet op je vrienden als je iets zelf kunt doen.”). Soms gebeurt dat a.h.v. een vertelsel of een fabel (b.v. de fabel van de visser die fluit speelde). Het merendeel van de stukken behandelt echter uiteenlopende onderwerpen in verschillende versmaten, ook de hexameter die later de uitsluitende uitdrukkingsvorm van de satire zal worden (zie ook Lucilius, Horatius, Juvenalis). We vinden literaire overwegingen terug, instructieve stukken over zeden en plichten, moraliteiten, anekdoten, enz.
Ofschoon Ennius’ werk helemaal verloren is gegaan, is de inhoud via anderen fragmentarisch overgeleverd. We weten bijvoorbeeld van Quintillianus dat hij een dialoog heeft geschreven waarin het leven en de dood met elkaar in de clinch gaan. Terentius gebruikte Ennius’ monoloog van een parasiet in zijn komedie ‘Phormo’ en Gellius vertaalde de fabel van de leeuwerik (naar Aesopus) in proza.
Ziehier nog een van zijn overwegingen die, zoals het toen bij sommige letterkundigen gebruikelijk was, overladen is met herhalingen:
“Wie moedwillig anderen bedriegt, maar daar niet in slaagt, bedriegt zichzelf als hij beweert te bedriegen; want zogauw diegene welke men meent te bedriegen voelt dat hij bedrogen wordt, wordt de bedrieger bedrogen, aangezien de andere niet bedrogen is.”
Na Ennius heeft niemand de volgende halve eeuw het genre ontwikkeld of uitgeprobeerd. Enkel Ennius’ neef Pauculus experimenteerde een beetje met de mengvorm, maar echte vernieuwing bracht hij niet.
* Alle citaten uit LAMARRE, C., ‘Histoire de la litérature latine’, Paris, 1901, Librairie Jules Lamarre
© 2009 - 2024 Vosje, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
In de naam van... MadeliefjeHet madeliefje is zowat de bekendste plant uit onze inheemse flora. En daarbij ook nog door velen, zeker door de kindere…