Cham, een verdwenen cultuur
Angkor en het Khmer-rijk zijn voor reizigers geen onbekende namen meer, maar heel wat minder mensen kennen de Cham-cultuur, een cultuur die nochtans in dezelfde periode bloeide. De Cham vochten heel wat oorlogen uit tegen hun twee machtiger buren, de Viets en de Khmer, tot hun grondgebied uiteindelijk in de 17de eeuw volledig werd opgeslokt door het uitbreidende Vietnam. Vandaag de dag kan de Vietnam-reiziger een aantal intrigerende sites van de Cham bezoeken.
De Cham in oorlog
Het
Cham-rijk ontstond in de 2de eeuw na Christus in de smalle landstrook die geklemd zit tussen enerzijds de Zuid-Chinese Zee ter hoogte van het huidige
Centraal-Vietnam en anderzijds het Truong Son gebergte dat de grens vormt tussen Vietnam en Laos. Het feit dat de landstrook hier heel smal is zorgde ervoor dat de Cham niet genoeg landbouwgrond hadden om in hun levensonderhoud te voorzien en al snel dienden ze andere oplossingen te zoeken. De Cham raakten dan ook al snel bekend als piraten die de Zuid-Chinese Zee uitkamden en schepen overvielen op zoek naar extra levensmiddelen voor henzelf. Ook op het land streefden de Cham vaak naar gebiedsuitbreiding om aan meer landbouwgrond te komen. Hun geschiedenis was er dan ook één van voortdurende strijd met de twee bekendere en machtiger buurvolken, namelijk de Viets in het noorden en de
Khmer in het oosten.
Het Cham-rijk verdwijnt
Tijdens een reeks opeenvolgende oorlogen konden de
Cham af en toe gebieden winnen op de
Khmer (van het toenmalige
Angkor-rijk) maar werden enige tijd later alweer onder de voet gelopen door diezelfde Khmer om uiteindelijk ook af en toe als vazalstaat in het Angkor-rijk te worden opgenomen. Met de noorderburen was het niet anders. Bevolkingsdruk in de delta van de Rode Rivier zorgde ervoor dat ook de Viets op zoek gingen naar nieuw territorium. Stukje bij beetje knabbelden zij op die manier aan het Cham-rijk en breidden het Viet-rijk uit tot wat nu Centraal-Vietnam is. De Cham werden iets verder naar het zuiden teruggedreven. Maar die confrontatie bleef groeien en de Viets trokken steeds verder zuidwaarts tot uiteindelijk het overgebleven gebied van de Cham in de 17de eeuw volledig in "Viet Nam" werd opgenomen. "
Viet Nam" betekent immers, de "Viet van het Zuiden" (de Viets die naar het zuiden getrokken waren, uitgeweken waren).
Verre relaties
Daarnaast leefden de Cham uiteraard ook van handel. Handel overzee was heel belangrijk en ze hadden contacten met heel wat veraf gelegen eilanden en volkeren, zover als de huidige Filippijnen en zelfs Java. Onder invloed van de toenmalige hindoe-koninkrijken op Java - waarmee de Cham heel intense contacten hadden - raakte de Cham-cultuur al snel geïndianiseerd. Rondreizende religieuzen en handelaars uit Java en zelfs uit India brachten de hindoe-religie tot bij de Cham, maar ook het Sanskriet, bepaalde architecturale elementen en heel veel mythologische figuren die een hoofdrol gingen spelen in de schitterende beeldhouwkunst van de Cham. Heel wat Cham-geleerden gingen zelfs in Java studeren.
Kunstzinnig volk
Die beeldhouwkunst alsook de bakstenen tempeltorens die de Cham maakten zijn vandaag de dag de belangrijkste reden om toch zeker even die Cham-cultuur te bekijken. De plaatsen waar dat kan gebeuren zijn bij voorkeur:
Danang (3de stad van Vietnam) met zijn prachtige Cham-museum, de site van
My Son (in de buurt van Hoi An) en de bakstenen Cham-torens van Po Nagar (in de buurt van Nha Trang) en Po Klong Garai (in de buurt van Phan Rang). Deze bezoekjes horen dus zeker thuis in een verkenning van Centraal-Vietnam.
Bakstenen tempeltorens of 'kalan'
De
Cham gebruikten geen graniet of zandsteen of kalksteen om hun tempels en bouwwerken op te richten, maar maakten ze uit baksteen. Net dat feit maakt hun bouwwerken vandaag zo typisch en zo herkenbaar (ook in het Angkor-rijk bouwde men initieel met baksteen tot men later overging op zandsteen en lateriet). De bakstenen werden gewoon zongedroogd en daarna op elkaar gestapeld tot de tempeltorens die we kennen. Daarna werden ze bewerkt (heel wat gebeeldhouwde figuren en decoratieve elementen sieren de torens), bestreken met een bepaald soort hars gewonnen uit een endemische boomsoort uit de regio en in situ gebakken door het aanleggen van grote vuren rondom de opeengestapelde bakstenen en binnenin het bouwwerk. Het hars deed hierbij dienst als een soort natuurlijke kleefstof die het bouwwerk stevig aaneen hechtte. Het feit dat er eerst werd gebouwd en pas daarna in situ gebeeldhouwd is duidelijk te zien aan het feit dat de grenzen van de bakstenen vaak door gezichten van de figuren lopen (en uiteraard ook aan het feit dat een paar beeldhouwwerken niet afgewerkt zijn). De
tempeltorens (kalan) zijn afgewerkt met versieringen aan vensters en deurstijlen (hiervoor gebruikte men vaak wel zandsteen) en op daken. Heel kenmerkend is ook het feit dat men de ruimtes binnenin ging overspannen met de zogenaamde valse boogconstructie. De echte boogconstructie kende men er immers niet. Men ging dus een dakconstructie maken door vanaf de twee zijmuren een volgende laag stenen telkens iets naar binnen toe te laten uitsteken. Uiteindelijk kwamen de twee muren zo bij elkaar en werden ze afgewerkt met een centrale deksteen. Het resultaat was een taps toelopende smalle ruimte die er als een toren uitzag. Ook dit architecturale kenmerk delen de Cham met hun vijanden, de
Khmer.
Heel wat van de torens deden dienst als ceremoniële plaatsen waar bepaalde rituelen werden uitgevoerd, andere functioneerden als bewaarruimtes voor ceremoniële en rituele objecten. Daarnaast vermoed men dat een aantal "kalans" (zoals de tempeltorens worden genoemd) misschien ook wel dienst deden als mausoleum voor overleden koningen.
Hindoeïstische Shiva-cultus
Het culturele bloeimoment van de Cham begon in de 4de eeuw na Christus, wanneer koning Bhadravarman de eerste tempel liet bouwen op de plaats die later uitgroeide tot het religieuze centrum van de Cham-cultuur, de plaats die we nu kennen als My Son (sinds 2000 een deel van Unesco's werelderfgoed). De plaats bleef bewoond en in gebruik tot in de 13de eeuw en maakt ze daarmee tot het monument in Zuidoost-Azië met de langste periode van bewoning. My Son wordt door historici - archeologen dan ook op gelijke hoogte geplaatst als de andere door India beïnvloede culturen uit de regio: Angkor in Cambodja, Bagan in Myanmar, Ayuthaya in Thailand en Borobodur op Java. De Vietnamees-Amerikaanse oorlog van de tweede helft van de 20ste eeuw zorgde echter voor heel wat vernietiging en beschadiging van deze site.
Tegelijk met het religieuze centrum My Son bestond toen ook Simhapura als politieke entiteit (resten hiervan zijn gevonden in het huidige stadje Tra Kieu). Koning Bhadravarman liet de eerste tempel die in My Son werd opgetrokken wijden aan Bhadresvara, een contractie van zijn eigen naam Bhadravarman en het achtervoegsel -esvara, wat betekent Shiva (één van de drie hoofdgoden van de hindoes).
Shiva was immers voor de Cham de belangrijkste godheid. In een eerste fase werd Shiva aanbeden in de vorm van een "linga", een gestileerde fallus. Pas later kregen we voorstellingen van Shiva in mensengedaante. In veel tempels echter vinden we de
"linga" terug, een afgeronde zandstenen cilinder die vaak geplaatst wordt op een andere figuur, de "yoni", dit keer een gestileerde afbeelding van het vrouwelijk geslachtsorgaan. Beide afbeeldingen staan symbool voor de vruchtbaarheid. Heel vaak werd tijdens rituelen water of melk over de linga uitgegoten, liep het via de kanaaltjes van de yoni-constructie naar een afvoer waar men het terug ging opvangen om dan over zichzelf heen te sprenkelen. Zodoende nam men de kracht van Shiva tot zich. In het Cham-museum van Danang, een prachtige collectie beeldhouwkunst, staan heel wat mooie voorbeelden van Shiva-afbeeldingen in mensengedaante en als linga. Soms bestaat de cilindervormige linga uit drie delen, een vierkant onderste deel (symbool voor Brahma, de Schepper), een octagonaal middengedeelte (symbool voor Vishnu, de Instandhouder) en een cilindervormig bovenstuk (symbool voor Shiva, de Vernietiger).
Veel van de "kalans", Cham-torens, zijn aldus gewijd aan overleden koningen, vaak verbonden of zelfs vereenzelvigd met één of andere hindoe-godheid, meestal Shiva, die immers gezien werd als de stichter en beschermer van de Cham-dynastieën. De verhalen van die koningen staan vaak gebeiteld in zandstenen stèles en zijn hier en daar verspreid over de site nog terug te vinden. De teksten zijn opgesteld in het Sanskriet.
De Cham herontdekken in Vietnam
Een bezoek aan My Son brengt u in een heel tropisch gebied, aan de voet van de Truong Son bergen, die de grens vormt met Laos. De wandeling naar de ruïnes doorheen de weelderig groene omgeving creëert dan ook een stukje de sfeer die hoort bij de ontdekking van een dergelijke plaats en van een verdwenen cultuur. Het isolement van de plaats trok echter in de jaren 60 ook de aandacht van de Viet Cong die in de bakstenen torens een perfecte schuilplaats zagen. Toen de Amerikanen dit te weten kwamen startten ze een reeks bombardementen op My Son, waardoor heel wat van de monumenten ernstig zijn beschadigd of helemaal met de grond werden gelijk gemaakt.
Na of voor het bezoek aan My Son kan men een kijkje nemen in het befaamde
Cham-museum van Danang. Dit museum herbergt een schat aan beeldhouwwerken die de artistieke verfijndheid van de Cham-meesters duidelijk maken. Kolossale beelden, bas-reliëfs, bewerkte altaren, linga's en yoni's, mythologische taferelen, enzovoort. Een schat aan informatie over de verdwenen Cham-cultuur maar ook een streling voor het kunstzinnige oog. Zeker een bezoek waard.
Wie verder zuidwaarts reist, kan het verhaal van de Cham afronden met een bezoekje aan de torens van Po Nagar, iets buiten de badplaats Nha Trang en de torens van Po Klong Garai, in de buurt van Phan Rang. Beide monumenten laten een aantal vergelijkbare torens zien als diegene die beschreven werden bij My Son, hoewel deze zuidelijker wonende Cham-mensen zich in een latere fase bekeerden tot de islam en de hindoe-tradities lieten verdwijnen. Een aantal afstammelingen van de Cham wonen tegenwoordig nog steeds in zuidelijk Vietnam en zijn nu allemaal moslim (ze belijden echter wel een aangepaste vorm van islam, veel minder strikt).