Geschiedenis: het onderwijs in de negentiende eeuw
In de loop van de negentiende eeuw nam het aantal lezers gestaag toe. Het leespubliek bestond niet alleen uit mensen die behoorden tot de hogere klassen. Ook door mensen uit de middenklasse en de lagere standen werd gelezen. Iedere stand werd door de markt bediend. Zo verschenen er voor de lagere standen centsprenten en keukenmeidenromans op de markt. Kennelijk hadden ook veel mensen uit de lagere stand leren lezen. Hoe was onderwijs in de negentiende eeuw georganiseerd?
Alfabetiseringspercentages in Nederland
Het is niet mogelijk om het aantal mogelijke lezers exact te bepalen. Het tellen van handtekeningen onder trouwakten is een mogelijke (onbetrouwbare) bron. Wellicht hadden mensen geoefend in het schrijven van hun naam, maar waren ze verder analfabeet. Of wellicht konden ze niet schrijven, maar wel lezen (het lezen werd toentertijd het eerste aangeleerd). Een andere bron is de handtekening van rekruten die in dienst gingen. In de periode 1846-1849 kon 24 procent van de rekruten geen handtekening zetten. Voor de rekruten uit België was dit percentage in 1843 liefst 51 procent.
De alfabetisering in Nederland is mede te danken aan het protestantisme. Het lezen van de bijbel heeft het leren lezen ongetwijfeld bevorderd. Bovendien is het onderwijs in de loop van de negentiende eeuw sterk verbeterd.
Het onderwijs in de achttiende eeuw
Lagere scholen waren in de achttiende per stand geregeld. Kinderen uit de hoogste klasse kregen huisonderwijs van een gouverneur, of ze bezochten een goede kostschool. Voor kinderen uit de burgerklasse waren er eenmansscholen. Kinderen van alle niveaus en leeftijden zaten in één lokaal. Dit lokaal was vaak in het huis van de meester. Zo nodig tikte hij leerlingen die niet braaf waren op de vingers met de plak (een stok met een platte schijf). De leerlingen hadden alleen een griffel en een lei. De ouders moesten schoolgeld betalen. Voor de armsten was er geen onderwijs.
Het lager onderwijs in de Franse Tijd (1795-1813)
Een van de ideeën van de Franse revolutie was dat het onderwijs een zaak van de staat moest worden. Er moesten scholen van goed niveau komen die voor iedereen toegankelijk moesten zijn.
In de Franse Tijd werd onderzocht wat er moest veranderen. Onderwijs moest voortaan gefinancierd worden door de staat. Er kwam een (verplichte) opleiding voor onderwijzers. Voor de leerlingen moesten er aangepaste ;leermiddelen komen. Inspecteurs zouden het functioneren van lagere scholen moeten gaan controleren Iedereen zou lager onderwijs moeten kunnen volgen. Voortaan moeten ook de kinderen uit de laagste standen leren lezen, schrijven en rekenen.
In 1798 werd het 'agentschap voor nationale opvoeding' opgericht. Dit ministerie van onderwijs wist diverse verbeteringen te realiseren: invoering van het klassikale systeem, een staatsexamen voor onderwijzers, het afschaffen van lijfstraffen, het gelijktijdig leren lezen en schrijven, nieuwe schoolboekjes en nieuwe leesmethoden. Kinderen leerden niet langer lezen uit ABC-boeken. In die boeken stonden losse letters, een aantal niet samenhangende woorden, een berijmd alfabet en een niet aan de kinderen aangepaste woordenschat. In de nieuwe boekjes om te leren lezen was iedere nieuw te leren letter voorzien van een voor kinderen begrijpelijk plaatje en tekst.
Plezierig was het toentertijd niet op de lagere school. Het aantal leerlingen nam in de loop van de negentiende eeuw steeds verder toe, dus ook het aantal leerlingen per klas. Tachtig leerlingen in een klas kwam geregeld voor. In het hele land was het schoolverzuim hoog. Ouders lieten hun kinderen meehelpen bij de oogst of werken in de fabriek. Er was nog geen leerplicht.
Het onderwijs na de lagere school
De Franse school
Wie na de lagere school hogerop wilde komen, kon de Franse school volgen. Er werd lesgegeven in de moderne talen, aardrijkskunde, geschiedenis, boekhouden en wiskunde. De school was bestemd voor kinderen van kooplieden, winkeliers en ambachtsmeesters. Meisjes werden ook toegelaten.
De Latijnse school
Jongens uit de hogere kringen gingen naar de Latijnse school. Dit was een soort gymnasium, een voorbereiding op de universiteit. Latijn en Grieks waren de belangrijkste vakken. Er werd meestal ook aandacht geschonken aan exacte vakken en literatuur. Het aantal leerlingen was gering. In 1836 telden de 68 Latijnse scholen in het totaal 1260 leerlingen. Meisjes uit de hogere kringen werden niet toegelaten. Zij bezochten doorgaans een kostschool, waar ze goede manieren en handwerken leerden.
De HBS
De oprichting van de Hogere Burger School (HBS) in 1863 leidt tot een sterke toename van het aantal leerlingen. In 1870 waren er 4217 leerlingen op de middelbare school, waarvan 3089 HBS-leerlingen. Nederlandse taal- en letterkunde werd een verplicht vak.
De MMS
Meisjes kregen door de komst van de MMS (Middelbare Meisjes School) ook toegang tot het middelbaar onderwijs.
De universiteit
Groningen, Utrecht en Leiden waren de steden met een universiteit. Studenten bekwaamden zich daar niet alleen in de letteren, maar ze volgden ook ook colleges in de rechten of theologie. Veel letterenstudenten waren er overigens niet. De studies medicijnen en rechten trokken de meeste belangstelling. De colleges werden tot ver in de negentiende eeuw in het Latijn gegeven. Scripties en dissertaties moesten in het Latijn gesteld zijn. Het aantal studenten was gering. In 1880 was nog maar 0,26 procent van de bevolking student.
Lees verder