Het interbellum
Met het interbellum wordt de periode aangeduid tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Deze wordt opgedeeld in twee delen, gescheiden door de beurscrash van 1929 die een economische crisis veroorzaakte. De depressie werd veroorzaakt door de mechanismen van het industrieel en financieel kapitalisme, en had belangrijke politieke repercussies. De politieke tegenstellingen werden scherper en in de hele wereld kwam het democratische bestel onder druk te staan. Alternatieve maatschappelijke modellen, zowel autoritaire extreem-rechtse fascistische regimes (Duitsland, Italië) als autoritaire staten (Sovjet-Unie) maakten hun opmars. Ze vormden een bedreiging voor de Westerse democratieën. Na de Eerste Wereldoorlog was de democratie in België in de jaren twintig versterkt. Echter, niet iedereen was het daar mee eens, en na de beurscrash kregen de critici meer gehoor.
Koning Albert I wou fundamentele veranderingen na het beëindigen van WOI. Onmiddellijk na de wapenstilstand in 1918 riep hij de politieke wereld samen in Loppem om de krijtlijnen van de naoorlogse maatschappij uit te tekenen. Deze akkoorden hebben de burgerlijke democratie verruimd en verdiept.
Stemrecht
In Loppem werd het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen ingevoerd. In feite gebeurde dit op een onwettige manier: een grondwetsherziening was nodig en die kon enkel door het parlement bekrachtigd worden. De politieke elite wilden echter de eerstvolgende verkiezingen al volgens het nieuwe kiessysteem organiseren om ontevredenheid onder de bevolking te voorkomen. De grondwetsherziening kwam er pas begin 1921. Toen werd ook het vrouwenstemrecht ingevoerd, wat uiteindelijk pas na WOII van kracht kwam met een gewone wet. Dit had te maken met vertragingsmanoeuvres van de socialisten en de liberalen, die vreesden dat meer vrouwen voor de Katholieke Partij zouden stemmen. Tijdens het interbellum hadden vrouwen enkel stemrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen.
De AES was een belangrijke overwinning voor de BWP. Na hun medewerking aan de Union Sacrée kon men de BWP de invoering van het stemrecht niet meer ontzeggen. Alleen de conservatieve katholieke rechterzijde waren bewust niet uitgenodigd aan de onderhandelingstafel in Loppem, omdat zij het er niet mee eens waren.
Gevolgen van het AES
De BWP werd veel sterker en evenaarde bijna de Katholieke Partij. De liberale partij werd teruggewezen naar de derde plaats, ver achter katholieken en socialisten.
- Frontpartij: de eerste Vlaams-nationalistische partij, die een krachtenbundeling was van de tijdens de oorlog ontstane Frontbeweging en het activisme. Concurrentie voor de Katholieke Partij.
- Rex: de partij van Leon Degrelle, bestaande uit de ultra-conservatieven die buitengesloten waren bij de besprekingen van Loppem.
- Communistische Partij: volgde de politieke en ideologische partij van de Sovjet-Unie. Vooral de BWP verloor stemmen aan de KPB, die zichzelf als de enige echte erfgenaam van de revolutionaire ideologie zag. De BWP was te reformistisch.
De noodzaak van coalitieregeringen
Na de invoering van het AES kon de BWP haar stemmental zo optrekken dat geen enkele partij er nog in slaagde een parlementaire meerderheid te halen. De partijen waren genoodzaakt tot het vormen van coalitieregeringen en het sluiten van compromissen.
De tripartietes bestond uit de drie grote partijen (katholieken, liberalen en socialisten) en kan beschouwd worden als een voortzetting van de Union Sacrée. Na de oorlog waren er veel sociale problemen en door de BWP in de regeringen te laten zitten, hoopte men een communistische revolutie zoals in Rusland te voorkomen. Zodra de toestand verbeterde in 1921, werd de BWP weer naar de oppositie verwezen en gold er weer een liberaal-katholieke regering.
Sociale wetgeving
Op vlak van sociale wetgeving kwamen er ook een aantal wijzigingen. Afschaffing van de stakingsbeperkingen (impuls voor vakbonden), 8 urendag, verplicht wettelijk pensioen,… Dit waren allen belangrijke overwinningen voor de BWP, die er voor zorgden dat de arbeiders in het burgerlijk-kapitalistische systeem werden geïntegreerd.
Ondanks hun inzet in de oorlog, werden er geen toegevingen meer gedaan aan de Vlaamse beweging. Deze was erg verzwakt dankzij het slechte imago door collaboratie van de activisten. Daarnaast was de Vlaamse beweging verdeeld in een minimalistisch en een maximalistisch kamp. Het minimalisme werd vooral vertegenwoordigd door de Katholieke Vlaamse landsbond die de invoering eiste van het Minimumprogramma. Dit hield de volledige vernederlandsing van Vlaanderen in door middel van taalwetten. Het maximalisme waren Vlaams-nationalisten die zelfbestuur of onafhankelijkheid eisten. De eisen van het maximalisme werden volledig afgewezen door Belgische patriotten, die in de naam van het Frans ook de eisen van de minimalisten dwarsboomden en zo het anti-Belgische Vlaams-nationalisme aanwakkerden.