De bende van de Zwartmakers
In mei 1707 werd voor het stadhuis in Rhenen de 22- jarige Anna Dirks opgehangen, waarna haar lijk tentoongesteld werd op het galgenveld. Anna was lid van de bende de Zwartmakers en had zich schuldig gemaakt aan tal van misdaden. Ze had deelgenomen aan inbraken in predikantswoningen tijdens de zondagmiddag dienst, kerken beroofd en haar eigen kind, dat ze ter wereld bracht toen ze veertien was, op een afschuwelijke manier om het leven gebracht.
De Zwartmakers vormden een criminele organisatie, die tussen 1691 en 1694 was ontstaan, en overvallen pleegde in Brabant en Gelderland. De Brabantse tak was de grootste en gewelddadigste. In hun hoogtijdagen oefenden de bendeleden een ware terreur uit op het platteland. In de eerste jaren na het ontstaan pleegden zij voornamelijk kleine inbraken en diefstallen. Ook hielden ze zich bezig met struikroverij en afpersing onder bedreiging van moord of brandstichting. Vaak vond dit plaats op klaarlichte dag, langs de openbare weg of bij een afgelegen boerderij. De leden ondernamen hun activiteiten alleen, met z’n tweeën of in een groepje van maximaal vier personen. Vanaf 1693 begonnen de Zwartmakers met grootscheepse, gewapende overvallen waaraan meer mensen meededen.
Kaarsvet
Meestal spraken de bendeleden met tien tot twintig man ’s avonds laat met elkaar af in de buurt van het huis dat ze wilden overvallen. Eerst maakten ze hun gezichten zwart met roet, buskruit of het vet van een koekenpan en daarna zetten ze wachtposten uit, meestal vrouwen en kinderen. Gewapend met een pistool of bajonet verschaften ze zich toegang tot de woning en dreigden de bewoners te vermoorden als ze zich verzetten. Vervolgens sloten ze de bewoners op in de kelder, nadat ze hen eerst met touwen vastgebonden hadden. Alles wat van hun gading was namen de bendeleden mee uit het huis. Bij een rivier of meertje wasten ze hun gezichten en nadat ze de buit verdeeld hadden, gingen ze uiteen.
Zo drong een aantal Zwartmakers in 1695 de slaapkamer van een oude boer en zijn vrouw binnen. Ze dreigden de boer in zijn buik te schieten als hij hun niet vertelde waar hij zijn geld bewaarde. De boer zei dat hij niets in huis had waarop de Zwartmakers zijn vrouw in de kelder opsloten en hem met een bijl bewerkten. Hij bleef volhouden dat hij geen geld had, maar de Zwartmakers geloofden hem niet en martelden hem door kaarsvet op zijn gezicht en zijn geslachtsdelen te laten druppelen. Uiteindelijk vertrokken ze. Voor ze weggingen drukten ze de boer op het hart dat hij niet moest proberen hen te volgen of de overval aan te geven.
Hinderlaag
Wanneer de Brabantse Zwartmakers geen overvallen pleegden, waren ze nauwelijks minder gewelddadig. In 1694 schoot een bendelid op straat een man neer die ‘Zwartmaker’ tegen hem had geroepen. En een of twee jaar later werden de beide hoofdaanvoerders van de Brabantse tak, Hendrick en Jacob van Bergeijck, door enkele bendeleden in een hinderlaag gelokt. Hendrick ontsnapte maar Jacob werd neergeschoten. Toen zijn belagers ontdekten dat Jacob nog leefde, sloegen zij hem net zo lang met de kolf van hun geweer tot hij stierf. Geweld was eigenlijk de manier van leven van de Zwartmakers. Geweld was ook het enige wat zij van de overheid konden verwachten als ze opgepakte werden.
Organisatie
De bendeleden kwamen uit lagere sociale groepen, die vaak een zwervend bestaan leidden, zoals marskramers, schoenlappers, stoelenmatters, muzikanten en bedelaars. Het grootste deel van het jaar waren zij onderweg, soms alleen, soms met hun gezin of een kleine groep. Zij kenden de streek heel goed. De meesten waren er geboren en opgegroeid en hadden er hun contacten. Wat opvalt is de sterke organisatiegraad van de Zwartmakers. Er was tijdens de roofovervallen een duidelijke gezagsstructuur die doet denken aan het leger.
Dat is niet vreemd, want de bende van de Zwartmakers, en dan vooral de Brabantse tak, telde veel ex-soldaten. Zij waren aan het einde van een oorlog ontslagen en zwierven rond, op zoek naar werk. Velen sloten zich aan bij de Zwartmakers en lieten hun invloed duidelijk gelden. Zo werd de aanvoerder steevast kapitein genoemd en ook de mannen die direct onder hem stonden, droegen militaire namen: luitenant, sergeant en korporaal. De bende werd ook wel een compagnie genoemd. Ook bepaalde zaken zoals het uitzetten van schildwachten en de bedrevenheid in het hanteren van vuurwapens duidden op militaire ervaring. Plannen voor overvallen maakten de bendeleden tijdens rouwmaaltijden bij de boeren op de Veluwe. Zij waren daar aanwezig als muzikant of bedelaar en zagen kans informatie uit te wisselen over op handen zijnde expedities. Naast de goede organisatie is het succes van de bende vooral te verklaren door de kennis van de streek bij de individuele leden en de contacten met de bevolking.
Straffen
Het spreekt vanzelf dat de plattelandsbevolking bang was voor de Zwartmakers. Er was nauwelijks bescherming voor bewoners van afgelegen huizen en boerderijen. Veldwachters waren nalatig in het vervolgen van de daders. Het was ook niet eenvoudig om ze te pakken te krijgen omdat de benden zich steeds verplaatsten. Omdat de provinciebesturen nauwelijks samenwerkten, liepen strafzaken vaak vertraging op en konden arrestanten de gelegenheid te baat nemen om uit de gevangenis te ontsnappen. Wanneer een bendelid opgepakt werd, riep de rechtbank getuigen op. Veel getuigen waren vaak echter zo bang om zelf slachtoffer te worden dat ze de waarheid verzwegen.
Bendeleden die opgepakt werden, kregen zware straffen. Wie uit de onderste lagen van de samenleving afkomstig was, en bovendien geen vast adres had, kon altijd rekenen op een hardvochtige behandeling. Hij kon sneller gearresteerd worden dan gerespecteerde burgers en kon meestal geen aanspraak maken op rechtsbijstand. Hij werd beschouwd als een tweederangs burger, wiens gedrag en levenswijze sterk afweek van de algemene norm. Veel mannen leefden ongehuwd samen met een vrouwelijk bendelid en verwekten kinderen bij haar. Daarnaast werd een vergrijp dat op het platteland gepleegd was zwaarder aangerekend dan in de stad, omdat de burgers minder bescherming genoten. De straffen bestonden uit geseling, brandmerken, opsluiting of verbanning. In het ergste geval kreeg een arrestant de doodstraf
Tuchthuis
De Gelderse tak pleegde voornamelijk goed georganiseerde overvallen op afgelegen boerderijen, herbergen en huizen van notabelen op het platteland van Gelderland en Utrecht. Vooral de grensgebieden waar het provinciale gezag gering was, waren populair, zoals de Gelderse Vallei en de veengebieden van noordwest Utrecht. De aanvoerder was Laurens Thijssen, een rondreizende muzikant. De Veluwe was voor de meesten van de leden de thuisbasis, een arme streek, die weinig mogelijkheden bood om in het levensonderhoud te voorzien. De grootste overvallen werden gepleegd in de jaren 1692 en 1693. Zo overviel de bende onder meer het Veerhuis van Wijk bij Duurstede en herberg De Romer bij Arnhem.
Een van de schildwachten bij deze overvallen was Dirk Arisz, een schoenlapper uit Veenendaal, die de bijnamen Metten Dirk en Room in de Pap had. Hij werd geassisteerd door Metje Peters, de vrouw waarmee hij samenleefde. Dirk en Metje hadden jarenlang rondgezworven met hun vier kinderen en geleefd van bedelarij en diefstal. Dirk en Metje werden beiden opgepakt en gevangen gezet. Omdat Dirk niet direct wilde bekennen, werd hij gemarteld. Tijdens het martelen bekende hij, waarna hij werd opgehangen. Metje kwam er beter af. Zij ontkwam aan de doodstraf, omdat ze bereid was inlichtingen te geven over andere bendeleden, waarna die gearresteerd konden worden. Metje werd gegeseld en daarna voor 30 jaar opgesloten in een tuchthuis.
Kinderhandje
De doodstraf werd ook gegeven aan de hierboven al genoemde Anna Dirks, haar haar moeder Aaltje Cornelis (48) en haar tante Hilletje Cornelis (41). Deze vrouwen, die de bijnaam Pirlapomp hadden, namen een belangrijke plaats in bij Gelderse tak van de Zwartmakers omdat ze over magische krachten zouden beschikken. Anna nam tijdens de rooftochten namelijk altijd een kinderhandje mee, dat ze ophing aan de ketelhaak in de schouw. Zij en haar collega’s geloofden dat de bewoners daardoor bleven slapen en dat zij die wakker geworden waren niet meer zouden kunnen praten. Dit bijgeloof kwam vaker voor. Zo nam de bende van Hees, die ook in de provincies Gelderland en Utrecht actief was, tijdens inbraken de hand van een dode man mee, die ze ‘op’ het vuur legden om te voorkomen dat de bewoners zouden ontwaken.
Hoe kwam Anna aan het kinderhandje? Waarschijnlijk was het van haar eigen kind, dat in 1699 geboren was. Ze had het samen met haar moeder en haar tante op een zeer gewelddadige manier gedood en vermoedelijk daarna het handje afgehakt. De vrouwen hadden het lijkje in een doek gewikkeld en, verzwaard met twee bakstenen, in de Grift gegooid. Voor hun aandeel in de moord en hun activiteiten als bendelid werden Aaltje en Hilletje veroordeeld tot de dood ‘aen een paal, met een pop boven haar hooft gestelt’. Omdat Anna opnieuw zwanger was, werd de voltrekking van haar vonnis uitgesteld. Op 9 april 1707 beviel zij van een dochter. Ruim een maand later liet ook Anna het leven aan de galg voor het stadhuis van Rhenen. De bende van de Zwartmakers bestond toen al niet meer. In 1699 waren zoveel leden opgepakt en veroordeeld dat de bende had opgehouden te bestaan.