Geschiedenis: Batavia, handelsplaats van de VOC in Azië
Met de bouw van Batavia werd in 1619 begonnen. Het was de hoofdplaats van het handelsgebied van de VOC in Azië. De grachten deden aan een Nederlandse stad denken. Batavia was echter geen Nederlandse stad, hoewel dat wel de bedoeling was van de stichters. In Batavia woonden bevolkingsgroepen van zeer diverse herkomst. Door verbintenissen van VOC-personeel met Aziatische vrouwen ontstond een eigen mengcultuur.
De stichting van Batavia
De stad Jacarta was een kleine handelsstad in het westen van Java, gelegen aan de rivier Cliwang. Op die plaats vestigde de VOC in 1610 een bescheiden handelskantoor. In 1618 werd de handelsplaats versterkt, door de bouw van een klein fort. Die expansiedrift leidde tot een conflict met de plaatselijke vorst, de Bantammers (inwoners sultanaat Bantam) en de Engelsen, die besloten om het fort te belegeren. Tijdens die langdurige belegering, van december 1618 tot mei 1619, hield de bezetting van het VOC-fort stand. Jan Pieterszoon Coen, in mei 1619 met versterkingen gearriveerd uit de Molukken, wist de vijanden te verslaan. Het inheemse Jacarta werd verwoest. Het fort werd voortaan Batavia genoemd.
1650, Gezicht op Batavia met kasteel
De bouw van de stad
Na de verdrijving van de vijand besloot men tot de bouw van een nieuw, sterker en groter fort, gelegen aan de oostzijde van de rivier de Cliwang. Hier bevonden zich de bestuursgebouwen, pakhuizen, werkplaatsen en woonhuizen van het personeel van de VOC. Het nieuwe fort was een vierkant kasteel met uitspringende bastions (uitspringend gedeelte van vestingwal) op de hoeken. Deze bastions maakten het schootsveld van de kanonnen zo groot mogelijk.
Ten zuiden van het kasteel bouwde men een kleine ommuurde stad. Nadat de bouw van de stad in 1628 en 1629 was onderbroken door de belegering van Batavia door de legers van Mataran (een Javaans koninkrijk), hervatte men de bouw van de stad. De rivier de Cliwang werd gekanaliseerd. De buitenmuur van de stad werd verplaatst. Na verplaatsing liep hij evenwijdig aan de Cliwang. In de stad werden grachten en straten aangelegd. Ze kruisten elkaar in een 'schaakbordpatroon'. Na voltooiing van dit stadsdeel werd de linkeroever van de Cliwang uitgelegd (stadsuitbreiding aan de linkeroever van de rivier).
De aanleg van de grachten was een typisch 'Hollands' element. Overbodig waren de grachten zeker niet. Batavia lag in een laaggelegen moerassig gebied. Aanleg van de grachten maakte het mogelijk om de grond van het moerassige gebied op te hogen. Bovendien dienden de grachten voor de afwatering.
Voltooiing van het fort en de stad nam tientallen jaren in beslag. De stad vulde zich langzaam met inwoners. In 1667 waren bamboehuizen binnen de stadsmuren verboden. Alle huizen moesten voortaan gebouwd zijn met stenen en bedekt zijn met dakpannen (niet langer met palmbladeren). Ook het houden van vee in de stad werd verboden.
Uitbreiding van Batavia buiten de stadsmuren
Bewoning buiten de stadsmuren was nog lange tijd niet zonder risico. Er was een constante dreiging van aanvallen, door Bantam of door Mataram. Pas nadat de VOC in 1684 vrede sloot met Bantam kon echt worden begonnen met de ontginning van de ommelanden (het buiten de stadsmuren gelegen gebied). Steeds meer bewoners waagden zich buiten de stadsmuren. De regering legde aan de oostzijde (en niet veel later ook aan de westzijde) grachten aan. Zo ontstond direct buiten de stadsmuren een verstedelijkt gebied, dat vooral bewoond werd door de arme bewoners van de stad.
Ontginning van het land rondom Batavia
Ook het verderaf van de stad gelegen land werd in cultuur gebracht. Er werden tuinen aangelegd. De daarop gebouwde primitieve onderkomens werden later verbouwd tot grote buitenhuizen, geschikt voor permanente bewoning.
Er werd begonnen met landbouw. De in het gebied wonende Chinezen verbouwden suikerriet. Het suikerriet werd in molens uitgeperst. Van het vocht werd suiker geraffineerd, of men stookte arak (een soort brandewijn). Onder het VOC-bestuur werd de suikerindustrie tot grote omvang uitgebouwd. Het was een belangrijke winstgevende activiteit. In het begin van de achttiende eeuw waren er 130 molens in bedrijf. Hoewel het na 1720 bergaf ging met de suikerbouw, bleef de suikerbouw tot het einde van de achttiende eeuw van belang voor de economie.
De activiteiten in het gebied leidden tot en verandering van het landschap. Er was veel hout nodig als brandstof voor de suikerrietraffinage. Ontbossing was het gevolg. Ter verdediging van het gebied werd rondom de stad een ring van forten gebouwd. Er werden wegen aangelegd en kanalen gegraven. De kanalen werden gebruikt om hout en landbouwproducten te vervoeren naar de stad.
De ontbossing van het gebied bleef niet zonder gevolgen. Sterke erosie zorgde voor 'losgeraakte' grond, die stroomafwaarts werd gevoerd met de rivieren. Gevolg was dat de grachten in de stad dichtslibden. Baggeren bracht geen oplossing. De grachten werden stinkende modderpoelen en broedplaatsen voor de malariamug. Een verblijf in de binnenstad was niet langer aangenaam. De uittocht uit de stad nam een aanvang.
Bevolking
Nederlandse stad
Aanvankelijk wilde de VOC een Nederlandse stad stichten. VOC-personeel werd na het uitdienen van hun contract gevraagd om zich als 'vrijburgers' in Batavia te vestigen. Uit de Republiek werden door de VOC alleenstaande vrouwen (vaak weesmeisjes, die Compagniedochters werden genoemd) naar Batavia gestuurd, om te kunnen trouwen met de 'vrijburgers'. Het plan was echter weinig succesvol. Ook de migratie van Nederlandse gezinnen (om zich in Batavia te vestigen) verliep niet vlot.
Gemengde samenleving
Na 1632 trachtten gouverneur-generaal Brouwer en zijn opvolgers een samenleving tot stand brengen van Nederlandse mannen (VOC-personeel) en Aziatische vrouwen. Het aantal 'vrijburgers' in Batavia bleef klein, ook omdat de bewindhebbers hen in 1651 het recht ontnam om vrijelijk handel te drijven (handel die mogelijk ten koste ging van de winsten van de VOC). VOC-personeel (gehuwden en hogeren in rang) woonden in Batavia. Het overgrote deel van de bevolking was echter van Aziatische afkomst.
Slaven
Er waren veel arbeidskrachten nodig om het nieuwe fort te bouwen en de stad uit te breiden. De 'Hollanders' werden energieke slavenhandelaars. Duizenden slaven, onder andere afkomstig uit India en de Indonesische archipel, werden gekocht en naar Batavia verscheept. Javaanse slaven waren verboden, want die zouden mogelijk in opstand kunnen komen.
Chinezen
Chinese jonken, die met hun handelswaar de Indonesische wateren doorkruisten, werden (soms gedwongen) naar Batavia gedirigeerd. Zij hielpen bij de bouw van de stad. Bovendien zorgden de Chinese kooplieden voor toenemende handel in Batavia. Ze beheersten het economische leven in de stad.
Mardijkers
Mardijkers kwamen ook in Batavia wonen. Het waren Portugees sprekende Aziatische christenen, die door de Portugezen als slaven waren gebruikt, en ook in het Portugese leger hadden gediend. Ze waren krijgsgevangen gemaakt door de VOC en naar Batavia gestuurd. Daar werden ze na enkele jaren vrijgelaten.
Indonesische bevolkingsgroepen
In de loop van de zeventiende eeuw, toen de VOC steeds meer invloed kreeg in de archipel, vonden steeds meer Indonesische bevolkingsgroepen hun weg naar Batavia. In Batavia vestigden zich onder andere Balinezen, Ambonezen, Bandanezen, Birmanezen en Timorezen.
Verbintenissen met Aziatische vrouwen
De Nederlandse mannen in Batavia hadden wel verbintenissen met Aziatische vrouwen. Ze wilden echter doorgaans niet trouwen, want dan zouden ze altijd in de Batavia moeten blijven om voor vrouw en kinderen te zorgen (Aziatische vrouwen mochten niet naar de Republiek komen).
Door de verbintenis van Europese mannen met Aziatische vrouwen ontstond een mengcultuur, die
mestizo-cultuur werd genoemd.
Mestizo is een uit het Portugees afkomstig woord. De Portugese handelssteden in Azië golden als het voorbeeld voor een gemengde samenleving. De kinderen van een Europese man en een Aziatische vrouw werden
mestiezen genoemd. Zonen kregen de mogelijkheid om een opleiding in de Republiek te gaan volgen. Meisjes bleven in Batavia. Zij groeiden op in een Aziatische omgeving, omringd oor Aziatische kindermeisjes en slaven.
Pracht en praal
In Batavia wilde men graag zijn welstand tonen aan de buitenwereld. Dat kon op diverse manieren: dure kleding, kostbare juwelen en het geven van grote feesten. Bestuurders van de VOC vreesden dat het weeldevertoon wellicht zou leiden tot fraude ten koste van de VOC. Weeldewetten zouden dit moeten voorkomen. Het bestuur in Batavia werkte niet erg mee, want dan zou ook hun eigen gedrag aan banden worden gelegd. Pas in 1754 vaardigde de krachtdadige gouverneur-generaal Jacob Mossel maatregelen uit ter beperking van pracht en praal. Voor elke rang in het bestuur werd vastgelegd hoe groot het rijtuig mocht zijn, het aantal paarden, de kleding, enzovoorts). Er was dus een duidelijk verband tussen status en plaats in de hiërarchie.
De teloorgang van Batavia
In de loop van de achttiende eeuw ging het bergafwaarts met Batavia. Een conflict met de Chinezen, werkloos geworden door een crisis in de suikerrietmarkt, leidde in 1745 tot een massale slachting van de Chinezen in de binnenstad. Bovendien werd het leefklimaat in de binnenstad steeds ongezonder. De welgestelde inwoners vertrokken naar landinwaarts gelegen buitenplaatsen. Aan het einde van de achttiende eeuw werden zelfs de kantoren van de VOC verplaatst naar de enkele kilometers van de kust gelegen plaats
Weltevreden. Dat betekende het einde voor Batavia. Grachten werden gedempt. Het kasteel en de stadsmuur werden afgebroken. Rond
Weltevreden ontstond een nieuwe stad, het huidige Jakarta.
Lees verder