Geschiedenis: De VOC als werkgever van Oost-Indiëvaarders
De zeevaart was voor de economie van de Republiek van groot belang. Er was veel personeel nodig om de schepen te bemannen. Hoe verliep de rekrutering van het lagere personeel? Wat was de rol van de zielverkoper bij het ronselen van personeel? Personeel dat had aangemonsterd wachtte een hachelijke reis. De leefomstandigheden aan boord waren onplezierig. Het eten was weinig gevarieerd. Ziekten en dood lagen op de loer. De tucht aan boord was streng. Slechts een enkeling maakte fortuin in Oost-Indië.
Werving van lager personeel door de VOC
Oost-Indiëvaarders
Voor de reizen van de VOC naar Oost-Indië vond enige weken voor het uitvaren van de schepen een personeelswerving plaats met trommelslagers, pijpers en trompetters. De mannen die de verre reis naar Oost-Indië ondernamen werden ook wel Oost-Indiëvaarders genoemd. Oost-Indië was in de tijd van de VOC het hele gebied ten Oosten van de Kaap de Goede Hoop en ten Westen van de Straat Magelhaens. Landen als Ceylon, Java en de Molukken behoorden dus ook tot Oost-Indië. In dit gebied had de VOC het monopolierecht om handel te drijven of nederzettingen te stichten.
Herkomst van het lagere personeel
Wie op een schip van de VOC wilde aanmonsteren moest zich melden bij een Kamer van het Oost-Indische Huis (een vestiging van de VOC in een bepaalde stad). De VOC rekruteerde hun lagere personeel vaak uit de vlottende bevolking van een havenstad. Dat waren de de werklozen en paupers uit andere delen van de Republiek en uit het buitenland. Ook inwoners uit de havensteden zelf monsterden aan, vaak zwervers, paupers en mensen met drank- of gokschulden, mensen die in aanmonstering op een schip van de VOC de laatste mogelijkheid zagen om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Weesjongens en mannen uit tucht- en armenhuizen werden ook gerekruteerd, niet zelden met enige aandrang van de weesmeesters of het armenbestuur.
Arbeidsbemiddeling door ronselaars
Ronselaars, ook wel logementhouders of zielverkopers genoemd, boden berooide werkzoekenden onderdak en logies. Als bekend werd gemaakt dat de VOC in zijn stad op zoek was naar personeel dan bracht de logementhouder zijn 'gasten' naar de Kamer van het Oost-Indisch Huis. Door het afleggen van de eed op het reglement van de VOC konden ze aanmonsteren als matroos of soldaat. Van de logementhouder hadden ze een eenvoudige uitrusting verkregen. Als vergoeding voor die uitrusting en het verleende onderdak en logies ontving de logementhouder het voorschot van de nieuwbakken Oot-Indiëvaarder (twee maanden gage). Bovendien ontving hij een schuldbekentenis, ook wel transportbrief of transportceel genoemd, van circa 150 gulden.
Transportbrief van een matroos /
Bron: Nationaal archiefDe toonder (bezitter) van deze transportbrief of transportceel had recht op het in de schuldbekentenis genoemde bedrag. De logementhouder moest overigens wel enig geduld oefenen, want een matroos verdiende circa 12 gulden per maand. Het verschuldigde bedrag werd door de VOC doorgaans in twee of drie termijnen aan de logementhouder uitbetaald, na vaststelling dat de matroos of soldaat nog in leven was en in dienst was van de VOC. Omdat de logementhouder niet te lang wilde wachten op zijn geld verkocht hij de schuldbekentenissen of transportcelen (verbasterd tot ziel, vandaar dat de ronselaar ook zielverkoper werd genoemd) vaak aan een transportkoper. De logementhouder ontving ongeveer een derde deel van de nominale waarde van de schuldbekentenis. Meer wilde de transportkoper niet geven. Hij liep immers het risico dat hij een deel van het openstaande bedrag nooit zou innen, omdat de matroos of soldaat vroegtijdig was overleden of gedeserteerd.
De leefomstandigheden
Het verblijf benedendeks
Een schip van de VOC van de grootste categorie had een lengte van 45 meter en een tonnage van 115 ton. In de benauwde ruimtes van het schip bevonden zich, zo blijkt uit bewaard 'betaalrollen' van de VOC, meer dan 300 man. Op het benedendeks gelegen overloopdek verbleef het lagere personeel, opeengepakt tussen hangmatten, matrassen en geschut. De lucht was benedendeks bedompt en muf. Dit werd veroorzaakt door bedorven kielwater onderin het schip, de lichaamsgeuren van de bemanning en de ontlasting in verborgen hoekjes. In dergelijke omstandigheden waren ernstige ziekten als dysenterie of tyfus niet ondenkbaar. Tijdens windstilten, als hitte en stank de toestand aan boord welhaast ondraaglijk maakten, kon de bemanning worden gehalveerd.
Slechte voeding
Het lagere personeel kreeg minder goed te eten dan de officieren en kooplieden aan boord. Bederf, veroorzaakt door de opslag van voedsel in het muf ruikende ruim, en gebrek aan variatie maakte het eten onaantrekkelijk. 's Morgens en 's avonds at men in boter gekookte gort met pruimen. Als middagmaal werden grauwe bonen of erwten met gezouten vlees, stokvis of spek in botersaus gegeten. Vaak ontbrak het aan verse groenten of fruit. Gebrek aan vitaminen B en C veroorzaakte beriberi en scheurbuik. Verschijnselen als ontstoken tandvlees, dorst, hartkloppingen en verlammingen van de benen werden door de chirurgijn bestreden met brandewijn en citroensap. Zijn werk was niet zelden tevergeefs. Menigeen vond zijn graf in de golven.
De strenge tucht aan boord
Op vergrijpen stonden zware straffen. Wie met een mes had gedreigd werd met een hand vastgenageld aan de grote mast. Het steken met een mes werd gestraft met kielhalen. Wie iemand had vermoord kreeg de doodstraf. De dader werd vastgebonden aan zijn slachtoffer overboord gezet. Andere straffen voor zware vergrijpen, zoals muiterij en dienstweigering, waren ophanging, radbraken of het afzetten van de dader(s) op een onbewoond eiland, met voedsel voor enkele weken.
Het verblijf in Oost-Indië
Uiteraard was men blij als men heelhuids arriveerde in (bijvoorbeeld) Batavia. Helaas was Batavia een erg ongezonde stad. Menig Oost-Indiëvaarder vond alsnog de dood als de bestemming was bereikt. Meer dan de helft van de mensen die hadden aangemonsterd voor de verre reis naar Oost-Indië zag Europa nooit meer terug.
Slechts een enkeling maakte fortuin in Oost-Indië en keerde als rijk man terug. Veel mannen die terugkeerden uit Oost-Indië hadden weinig keus. Als het zuurverdiende geld verteerd was, restte vaak niets anders dan opnieuw aan te monsteren voor de hachelijke reis.
Lees verder