De godenwereld van het oude India
Landbouw stond overal en dus ook in India middels overschotten aan de wieg van bezitsvorming en ruilhandel met aanvankelijk naburige stammen. Daardoor kwam het veiligheidsaspect om de hoek kijken en deswege ging men zich bestuurlijk organiseren. Er ontstond in de dorpen en steden een bovenlaag en een priesterstand om de welvaart te managen. Daarbij kwam de behoefte op om beschermgoden te gaan vereren.
Algemeen
Allereerst drongen nomadische volken, zijnde Ariërs afkomstig uit het gebied tussen de Kaspische Zee en het Aralmeer dat ze sedert 4500 v.Chr. bewoonden, omstreeks 2900 v.Chr. door in het huidige Iran en Afghanistan. De Indusvallei werd reeds in de oudere steentijd bewoond en kwam omstreeks 3500 v.Chr. (Ravi periode) in een stroomversnelling met verstedelijking zoals in het Midden-Oosten tot gevolg. Daardoor kwam in de hier opvolgende Kot-Dijien periode ruilhandel met Iran en Mesopotamië tot stand.
De Indus-beschaving in Noord-India (Harappa) kwam halverwege het derde millennium in Pakistan op en had een bloeitijd van 2300-2000 v.Chr. Omstreeks 1850 v.Chr. ging deze beschaving en daarmede de steden Harappa en Mohenjodaro ten onder door groepswijze invallen van Indo-Arische stammen. De inheemse beschaving met de grond gelijk gemaakt en hun eigen pantheon van goden werd ingevoerd. Deze Indo-Europeanen beschouwden zich als edele mensen, ondanks dat ze niet schroomden delen van het vee van rivaliserende Arische stammen te stelen. Ze vereerden hun renpaarden als heilige dieren en dagelijks werden er offers gepleegd teneinde de zon uit de duisternis te laten verrijzen.
Een summiere beschrijving van de religies in oud-India
In den beginne was er slechts een geheel van overtuigingen die stoelden op een gemeenschappelijke basis, die tienduizenden jaren later uitmondden in een religie. Daarbij kunnen we onder meer onderscheiden:
Het animisme
Deze eerste niet-dogmatische religie van de mens, ook wel het sjamanisme genoemd, berust op het principe dat elk mineraal of plantaardig wezen voorzien is van een levensbeginsel. Ook een voorouderverering maakt deel uit van de sjamanistische systemen, welke riten schept en haar geesten, plichten en verboden benoemt. De rituelen van de sjamanen zijn benodigd om met de geesten van dieren een ruil tot stand te brengen en de mensheid te verzoenen met het tragische feit dat het leven afhankelijk is van de dood van andere wezens. Rituelen zijn daarbij bedacht om dit onoplosbare dilemma te kunnen verwerken. Rituelen waren nodig om de voortdurend opgebruikte voorraad aan energie van de natuurlijke wereld aan te vullen.
Dit beginstadium van het religieus denken evolueert via naturalisme naar een geleidelijke ontworteling van de mensheid uit de natuur naar polytheïsme om uiteindelijk te eindigen in monotheïsme. De religies die momenteel nog in India voorkomen zijn te onderscheiden in:
Het hindoeïsme
Het ontstaan van deze religie die aanvankelijk uitsluitend mondeling van meester op leerling werd overgebracht, is in nevelen gehuld. Later werd de kennis in veda's vastgelegd en deze geven een beschrijving van de hoogste werkelijkheid, het Brahman. Dit is een soort universele ziel. Het kenmerk van het hindoeïsme zijn miljoenen goden, die echter geen van allen scheppingsgoden zijn. Daarvoor worden verschillende varianten aangedragen in de vorm van het offer van een oerwezen, ofwel uit een ei of vanuit een eenwording van hemel en aarde.
Het boeddhisme
Ontkent het bestaan van een
scheppende god, neemt wel veel goden uit het hindoeïsme over. Ingevolge de stichter Gautama Boeddha, dient een achtvoudig pad bewandeld te worden, hetgeen de acht levenshoudingen aangeeft, om verlicht te kunnen worden. Verdere kenmerken zijn onder andere geweldloosheid, het uitbannen van de hartstocht en het bewandelen van de middenweg. Het gebedssnoer van de boeddhisten wordt japa mala genoemd en bestaat uit 108 kralen. Boeddha had twaalf discipelen. Maitreya is de laatste boeddha van de toekomst.
Het jaïnisme
De jaïna asceten trachten vijf geloften (yama's) na te leven. Ze zwoeren daarbij af geweld, seks, bezit, leugens en stelen. Hun grote voorbeelden daarbij zijn in elk tijdvak (verleden, heden en toekomst) voorkomende 24 tirthankara's, zijnde spirituele leraren. Deze geloofsrichting ontstond net als het boeddhisme als een reactie op het kastenstelsel van het hindoeïsme en deze beide richtingen kenden een snelle bloei door dit principieel af te wijzen.
Gebiedsuitbreiding & verbetering van infrastructuur
De Indo-Europeanen bestreden rigoureus de donkere inheemse volken, die ze dasas (barbaren) noemden, waarbij ze de nadruk legden op hun eigen zuiverheid van bloed. De mythische gevechten tussen deva's en de dasas weerspiegelden daarbij hun gevechten tegen deze barbaren. Omstreeks 1500 v.Chr. vielen de Ariërs Griekenland binnen, waar ze al snel integreerden in de plaatselijke cultuur, taal en religie. Ze brachten er de gewelddadige Achaeïsche (= Mykeense) beschaving en introduceerden Zeus (Dyaus Pitar) uit het Vedische pantheon als oppergod. In de 10de eeuw v.Chr. bereikten de Indo-Ariërs in India de Doab, gelegen tussen de rivieren Yamuna en Ganges en vestigden daar twee kleine koninkrijken. Deze werden gesticht door enerzijds de clans Kuru en Panchala en anderzijds door de Yadava. Van lieverlee veroverden ze meer grondbezit, hetgeen zorgde voor een geleidelijke overgang naar een meer agrarische levenswijze. Daarbij zorgden overschotten aan landbouwproducten ervoor dat het clanhoofd (Raja) steeds machtiger werd. In Kuru daarentegen werden daarbij stelselmatig hervormingen ingevoerd die geweldloosheid (ahimsa) propagandeerden.
Het ontstaan van de stamrepublieken
In de 6de eeuw v.Chr. ontstonden in de uitlopers van de Himalaya en het vruchtbare oostelijke bekken van de Ganges, de gana-sanghas ofwel de stamrepublieken die bestuurd werden door clanhoofden. Deze namen hun besluiten in algemeen overleg en hadden de beschikking over grote staande legers. In deze regio ontstond ook al door het principieel afwijzen van het kastensysteem, een commerciële revolutie door het verbeteren van de wegen en het oprichten van centra van handel en industrie. Zo werden munten betaalmiddel. Deze republieken vormden een grote bedreiging voor de behoudende Arische koninkrijken. In deze eeuw klonterden de tientallen staatjes van Noord-India zich samen in twee grotere nieuwe koninkrijken Magadha en Kosala. Daarnaast ontwikkelden zich stadstaten, die werden bestuurd door een raad (sangha) van ouderen van de oude clans (gana's). Uiteindelijk ontstond tegen het einde van de vierde eeuw v.Chr. het Maurya-Rijk, dat de eerste staat was die geheel India omvatte. Een keizer van dit machtige rijk was Asjoka, die zich toelegde op het bestrijden van de armoede en onveiligheid. Deze keizer had dan ook een afkeer van het voeren van oorlogen en overleed in 232 v.Chr.
Godendom van deze oude Arische stammen
Onderstaande goden worden tot op de dag van vandaag nog steeds vereerd.
- Indra: een van de voornaamste goden, storm- en oorlogsgod. Hij daagde de oude goden uit, scheidde hemel en aarde en bracht licht en water. Hij nam veel functies over van de Vedische god Varuna en werd in de periode van de Rig-Veda de belangrijkste god. Hij was gehuwd met de vegetatiegodin Sita.
- Varuna: belast met de orde (rta) en goede zeden, was een zachtaardige afstandelijke god en symboliseerde de hemel. Later werd hij de god van de nacht en het water. Hij was verbonden met de maan en zag toe op de heilige drank soma.
- Agni: de beschermer van het haardvuur en het offervuur. De zoon van Aditi en Kasyapa was een zowel wreed als vriendelijke bemiddelaar tussen de goden en de mensheid. Zijn moeder was de aardgodin Prithivi, die met de hemelgod Dyaus was gehuwd en behalve moeder van Agni (vuur) ook moeder was van Ushas (dageraad) en de oorlogsgod Indra. Ze werd afgebeeld als koe.
- Mitra: was de bewaker van verbonden en verbintenissen en was één van de Adity's en nauw verbonden met de oppergod Varuna. De profeet Zarathoestra [Zoroaster] probeerde in de twaalfde eeuw v.Chr. een eind te maken aan de aanbidding van deze oudiraanse god. Aan Zarathoestra worden 17 Gatha's (gezangen) toegeschreven, waarin onder meer de strijd tussen goed (Mazda) en kwaad (Angra Mainyu) worden belicht.
- Surya: de zonnegod, een van de belangrijkste godheden in de Veda, de oude hindoeleer. Zijn moeder was Aditi, die nog zeven andere zonen had. Zijn hemelwagen is met paarden bespannen en in zijn hand heeft hij een lotusbloem.
- Yama: de bewaker van de hel en koning der doden. Deze woeste god was de broer van Manu, de enige overlevende van de zondvloed. Hij was gewapend met strop en knots en gehuwd met zijn zuster Yamuna (Yami).
Goden van het hindoeïsme
De grote hindoegod Shiva (Rudra) was in de oude tijden een onbeduidende godheid. Later groeide hij echter uit tot één van de drie hoofdgoden van het hindoeïsme, het religieuze stelsel dat zich ontwikkelde middels de oudere Indiase geloofstradities. Deze stelden dat schepping eerst kan plaatsvinden na vernietiging. Shiva nam ook een aantal eigenschappen over van de religie van de vroegere Harappa beschaving. Hij was gehuwd met Devi, die de gedaante kon aannamen van Durga, Kali, Parvati en Sati. Parvati was de reïncarnatie van Sati en de moeder van Ganesha en Skanda. Vishnu vormde met Brahma en Shiva de Trimurti in de hindoe-mythologie. Hij was een goedaardige god en was gehuwd met Shri/Lakhsmi, die belast was met vruchtbaarheid. Brahma daarentegen werd als schepper van het heelal beschouwd. Voordien was deze echter minder belangrijk dan Vishnu en Shiva. In de 3de eeuw v.Chr. komt het hindoeïsme in zijn huidige vorm op als reactie op het boeddhisme en het jaïnisme. De grote goden uit de oudheid Varuna, Mitra en Indra werden daarbij ondergeschikt gemaakt. Het hoogtepunt van de verering van Brahma lag in de eerste eeuwen van de christelijke jaartelling. Tegenwoordig is er echter nog maar één tempel in geheel India aan hem gewijd.
Geloofsrichtingen van de Indo-Ariërs
Deze geloofden aanvankelijk bij doodgaan in een gang naar de hemel ofwel een onderwereld, doch onder invloed van de heilige boeken van de Upanishads 8-5de eeuw v.Chr. veranderde deze zienswijze. In deze boeken werd de oorsprong van de wereld en de rol van de goden behandeld en tevens werd daarin onderricht dat de mens onderhevig was aan een voortdurende kringloop van dood en wedergeboorte (samsara). De focus van de Upanishads lag op het bestrijden van het krijgers ethos van de kshatriya en op het atman, het zelf. De tien heilige boeken, waarvan de oudste de Rig-Veda, werden verzameld en gebundeld omstreeks 1000 v.Chr. in de Vedische taal van de Irano-Ariërs (Ariya's).
In het nauw verwante India kende men de oostelijke variant ervan, zijnde het klassieke Sanskriet, dat 13 klinkers telde en waarbij de letter L onbekend was. Deze boeken kenden een verdeling in 10.462 strofen en waren onderverdeeld in 1.028 gezangen. Na het midden van de zesde eeuw v.Chr. werden boeddha en mahavira, de grondleggers van respectievelijk het boeddhisme en het jaïnisme. De in 560 v.Chr. geboren Gautama Boeddha doorkruiste na zijn verlichting (boddhi) gedurende 45 jaar geheel India om het boeddhisme uit te dragen. In die tijd ook de opkomst van Samkhya (onderscheid), dat een atheïstische filosofie was. Daarbij stond de persoon zelf centraal en werd er gestreefd naar het ware zelf. Het luidde een stadium van zelfbewustzijn in, waarbij Dukkha (lijden) centraal stond.
Organisatie & structuur van de Indo-Ariërs
Deze organiseerden zich in vier sociale klassen, waaruit zich later toen de priesters meer macht kregen het kastenstelsel ontwikkelde. Dit stelsel had zijn oorsprong in het feit dat de Indo-Ariërs zich na het onderwerpen van de inheemse volken ontwikkelden tot een koloniaal-feodale gemeenschap. Daardoor kwam er een onderverdeling tot stand van priesters (brahmana's), krijgslieden (kshatriya's), boeren (vaisha's) en de inheemse lijfeigenen (shudra's). Deze klassen (varna's) waren onderworpen aan strikte dharmawetten en deze werden omstreeks 300 v.Chr. op schrift gesteld. De leden van de kasten dienden zich in het kader van hun kaste zich in dit leven te schikken in een geheel van plichten met het oog op hun volgende leven, daarbij mochten ze geen taken uitoefenen die aan een andere kaste waren toebedeeld.
Het Sanskriet de taal van de Indo-Ariërs
Voor de komst van de Indo-Ariërs werd het Zuid-Indiaanse Dravidian gesproken in een groot deel van India. De oud Indo-Arische taal van de Ariërs bestond uit het Sanskriet en het Vedisch. In het Sanskriet dat de letter Z niet kent, vindt men terug het woord brhamati, hij die zijn huis verlaat en rondzwerft (zie Abraham). De zelfstandige naamwoorden eindigend op -a of -i zijn vrouwelijk, op -ah mannelijk en op - am onzijdig. Wortels eindigend op i-u-r krijgen de afsluitende letter T en de wortel brh=groeien/uitdijen en vr=veroveren/insluiten. Enkele andere begrippen van het Sanskriet zijn:
a (voorvoegsel)=niet, abhram=wolk, agamanam=aankomst, agham=onzuiver, agra=paradijs, aham=ik, amb/umm=moeder, anarthah=ramp, arj=fort, atman=ziel, bactria=moeras, bhakti=toewijding, budh=ontwaken, dinam=dag, eka=één, eva/khalu= benadrukking/zekerheid, grama=dorp, han=doden, hari=gouden, hastah=hand, hima=ijs, hotr=priester, indu/chandra/sasin=maan, jan=geboren worden, ji=overwinnen, katha=gesprek, laghu=licht, maru=woestijn, maha=groot, misra=gemengd, mukha=gezicht, na=niet, numidia=nomaden, papa=slecht, parisad=raad, pasu=offerdier, pur=stad, punjab=5 rivieren, sah=dat en asau=dit, sara=bezit, sarad=herfst, saras=meer, satru/ripu=vijand, surya=zon, tud=slag, svar/udakam/vari=water, veda=weten van wortel wid.
Lees verder