De voornaamste stadstaten van Sumerië
De voorgangers van de Sumeriërs waren de Obeïd-mensen die de vlakten van Mesopotamië bevolkten. Ze bouwden ronde huthuizen, voornamelijk bestaande uit leem en stro. Later kwamen uit Voor-Indië de Sumeriërs, die de stad Ur gedurende 200 jaar tot hun hoofdstad promoveerden. Volgens de bijbel zou Nimrod de stichter zijn van alle koninkrijken van Mesopotamië. De Sumeriërs kwamen omstreeks 3.800 v.Chr. vanuit het oosten in het zuiden van Mesopotamië aan. Ze organiseerden zich allereerst in 35 stadstaten met elk een koning aan het hoofd, die voorging in de strijd op een wagen die voortgetrokken werd door muilezels. Uiteindelijk nam na eeuwen van onderlinge schermutselingen tussen de steden Kisj, Umma, Uruk, Lagasj en Ur het Akkadische Akkad (Babylon) de touwtjes in handen.
Algemeen
Omstreeks 3000 v.Chr., waarin de geschatte bevolking van Sumerië 380.000 inwoners bedroeg, streden een twaalftal stadstaten om de heerschappij van het land. De stad Kisj verwierf zich onder de koning Etana als eerste de macht over de overige stadstaten en vormde samen met Enmebaragesi de eerste dynastie van deze stad. Niet één van de stadvorsten van Sumerië slaagde er echter in een blijvend gezag over de andere stadsvorsten te verkrijgen. Het meest succesvol daarbij was nog Lugalzaggesi van de stadstaat Umma wiens gezag zich omstreeks 2350 v.Chr. uitstrekte buiten het eigenlijke thuisland. Doordat het leger van de stadskoningen, bewapend met speren en schilden, gewoonlijk maar bestond uit een honderdtal krijgers, moesten de Sumeriërs al spoedig plaats maken voor de noordelijk van hen wonende Akkadiërs. Deze woonden in het zuiden en stroomopwaarts van de rivier de Eufraat (Euphratès). Ze konden soms wel 5.400 man, bewapend met speren, bijlen en pijl en boog, op de been brengen en veroverden dan ook onder Sargon het Sumerische gebied om er vervolgens tweehonderd jaar over te heersen.
Enige wetenswaardigheden
Anders dan bij de vroege Sumeriërs werd de koning van Akkad bezien als een godheid, die de orde in de hele wereld handhaafde. De macht van de priesters werd in dit kader dan ook overgedragen aan het hof en gunstelingen daarvan. Interne opstanden door een hongersnood en invallen van de uit de bergen afdalende Goeteeërs bezegelden omstreeks 2150 v.Chr. het lot van het Akkadische rijk. Vanaf deze tijd tot 2080 v.Chr. hadden deze Goeteeërs de suprematie, welke vervolgens door Utuchengal van Uruk werd overgenomen. Daarna brak het Ur III tijdperk van 2065-1955 v.Chr. aan. De gemiddelde bewonersaantallen van de steden bedroeg 20-25.000. Als afstandsmaat gold de parasanger (zo'n 5 kilometer) en het hiernamaals werd Kur (berg) genoemd. 5 bur land kwam overeen met ruim 31 hectare. De priesterklasse werd Lu-Mah genoemd en de opperpriester Sanga. De priesterlijke vorst werd Ensi of Lugal genoemd, vanaf 2000 v.Chr. was de titel ensi echter gedegradeerd tot die van provinciale gouverneur. De Ensi was aan zijn vorst verantwoording schuldig omtrent zaken die zijn gebied aangingen. Enige begrippen: Oemm = moeder, Abba/Aba = zee, vaderen en baru = priester
De stad Uruk (Warka)
Deze stad ontstond door een samensmelting van Kullaba en Eanna. De eerste koning van deze stad Meskiaggasjer, die circa 3000 v.Chr. aan de macht kwam, was wellicht nog machtiger dan Etana de koning van Kisj. Deze stad had tot 50.000 inwoners en de vorst, die tevens geestelijk leider was, werd En genoemd. De hemelgod Anu, de akkadische/semitische naam voor An, was de Oppergod en gehuwd met Antum. Hij stond bekend als de nietsdoende God, omdat hij zich verre hield van het gekrioel onder hem. De Godin van vruchtbaarheid was Inanna (Ishtar). De eerste dynastie van deze stad bestond uit Enmerkar - Lugalbanda - Dumuzi en Gilgamesj. Hiervan werd Dumuzi later tot vegetatiegod verklaard onder zijn semitische naam Tammuz. Gilgamesj, wiens zoon Ur-Lugal was, stond behalve voor de zondvloed van de bijbel ook model voor de mytische Heraklès. Het epos van Gilgamesj werd eerst in 1200 v.Chr. opgeschreven. Oorlogen met Ur en Kisj werden winnend afgesloten, doch de traditionele vijanden de Elamieten profiteerden van de onderlinge krijgshandelingen van de Sumeriërs om het land te onderwerpen. Eerst honderd jaar na Gilgamesj werd Sumerië weer onafhankelijk. De vierde dynastie van Uruk bestond uit vijf koningen, die regeerden van 2456-2427 v.Chr. Deze stad werd in de bijbel Erech genoemd.
De stad Lagasj (Senkere)
Dit was de hoofdstad van een stadstaat waartoe Sirara (Zurghul) en Girsu (Tello) behoorden. De oppergodin van Girsu was Bau, die de vrouw was van Ningirsu. In de tempel van Bau zijn unieke archieven gevonden, bestaande uit ongeveer 1.600 kleitabletten met economische verslagen. Nansje daarentegen was de god van de stad Sirara.
De eerste dynastie van Lagasj bestond uit Urnansche - Eannatum - Entemena - Lugalanda - Urukagina. Deze stad had directe toegang tot de zee, vandaar dat het groter was dan Kisj en Umma (Isin). Het noordelijk deel van Lagasj stond bekend als Guenna. De heerser werd hier Ensi (stadhouder/onderkoning) genoemd. Eannatum veroverde grote gebieden van Babylonië, waaronder Umma, Kisj, Ur en Uruk. De dynastie van Lagasj heerste van 2480-2350 v.Chr., wat tevens de gouden eeuw van de stad Ur was.
De stad Akkad
Deze stad werd door de uit Elam afkomstige Amorieten betiteld als Babylon. De maangod Nanna (Sin), die gehuwd was met Ningal, werd Sid genoemd in Akkad. Deze stad had een bloeitijd van 2350-2150 v. Chr. vooral door toedoen van de grote veroveraar Sargon. Deze regeerde ingevolge de koningslijsten van Sumerië van 2334-2279 v.Chr. Tijdens het bewind van Sargon werden er 34 oorlogen tussen steden gevoerd, waarbij Akkad (Agade) als hoofdstad fungeerde. Diens vrouw was Taslultum en hogepriesteres van beroep, wat tevens het beroep was van zijn dochter Enheduana. Het ambt van koning kon uitsluitend verkregen worden uit handen van de hogepriesteres, die de godin op aarde vertegenwoordigde. Hij veroverde onder meer Mari, Ebla en de rest van Elam, Kypros, Palestina, het Hoerritisch koninkrijk en overwon de 50 gouverneurs van Lugal-zage-si, de koning van Uruk. Sargon had de volledige controle over de zijderoutes. In 2300 v.Chr. werd het zuiden van Sumerië veroverd door de cultureel mindere Akkadiërs en vond er een versmelting plaats van de Sumerische en Semitische godsdienst. De Semieten, bestaande uit Hebreeërs, Arabieren, Arameërs en Akkadiërs, waren afkomstig uit de waterarme gebieden tussen de Sinaï en de randgebergten van de Arabische zuidkust. De Akkadiërs bleven echter de Sumerische taal wel gebruiken voor de eredienst.
De ordening van de krijgsmacht
Sargon was daarbij de eerste heerser die er een vast leger (gurush) op na hield. Hij verdeelde zijn leger in negen eenheden van 600 man, welke onder leiding stonden van een kolonel (gir.nita) en stelde nieuwe gevechtstactieken in. Zijn totale strijdmacht bedroeg 5.400 man, hetgeen correspondeert met 1 1/2 sar. In de veroverde gebieden werden gouverneurs aangesteld, echter de administrateurs werden door Sargon ongemoeid gelaten. In zijn totaliteit werd alles door Sargon centraal aangestuurd. Zijn soldaten werden niet zo goed betaald en vulden hun soldij dan ook aan met de opbrengsten van plunderingen in de veroverde gebieden.
Economie & organisatie
De expansiedrang werd aangewakkerd door een toenemende behoefte aan grondstoffen, speciaal hout en metalen. Onder zijn bewind werd ook de Akkadische taal gestandaardiseerd en aangepast voor het spijkerschrift. Vanaf de ambtsperiode van Sargon hadden alle Akkadische/Babylonische en Assyrische namen van personen en plaatsen een betekenis, daarvoor dus niet. De Akkadische taal is de oudste Semitische taal. Andere Semitische talen zijn het Amoritisch, Aramees/Chaldees en Hebreeuws.
Mythe: Sargon (Sjarru-kin) wat wettige koning betekent werd na zijn geboorte door zijn moeder die hogepriesteres was in een mand gestopt en te water gelaten in de Eufraat. Daarnj werd hij door eenvoudige mensen opgevoed om vervolgens wijnschenker te worden bij de koning van Kisj, zijnde Ur-Zabata. (zie verhaal over de te waterlating van Moses in de Nijl in dit kader). Hij overwon vervolgens deze koning en bleef daarna ook Lugal-zage-si, de koning van Uruk de baas. Tevens stichtte hij Akkad (Agade) en maakte dit tot zijn hoofdstad. Er was scheepvaart vanuit Akkad naar Dilmun (Bahrein) Magan en Melukhkha. Sargon werd opgevolgd door zijn zonen Rimusch die negen jaar regeerde en Manischtusu die het 15 jaar uithield. Beide werden overigens vermoord. De kleinzoon van Sargon Naram-Sin nam vervolgens 37 jaar de touwtjes in handen en breidde het rijk zelfs uit. Onder zijn zoon Sjar-kali-sjarri was er echter al een achteruitgang te bespeuren. Uiteindelijk ging het rijk van de stad Akkad ten onder aan de invallen van de Goeteeërs die van uit de bergen de vlakten van Akkad overstroomden.
De stad Ur (Moeghegir)
Reeds in 2700 v.Chr. is er sprake van oorlogen tussen Ur en Elam. Vanaf 2500 v.Chr. heerste de eerste dynastie van Ur Meskalamdug - Mesannepada - Puabi. De periode vanaf 2450 v.Chr. stond bekend als de gouden eeuw van deze stad. De derde dynastie van Ur van 2065-1955 v.Chr. vormde de laatste bloeiperiode van de Sumeriërs en kenmerkte zich door het bouwen van talrijke religieuze bouwwerken onder andere de tempel voor Nanna, zijnde stadsgodin van Ur en een toename van de literatuur. De vijf heersers in deze periode waren achtereenvolgens Ur-Nammoe van 2047-2030 v.Chr., wiens rijk zich uitstrekte over geheel Mesopotamië en Elam. Daarna kwamen Sjulgi 2030-1982 v.Chr., Amar-Sin, Sju-Sin en Ibi-Sin. Uiteindelijk ging ook dit rijk, dat was opgedeeld in meer dan 40 provincies ten onder aan particularisme.
De opkomst van een oligarchie
De reden daarvoor was dat de stedelijke- en lagere functies meer en meer in handen kwamen van bepaalde families, zodat een oligarchie van ambtenaren ontstond. Daar boven op kwam nog een conflict met het ook uit stadstaten bestaande Elam, dat ook over een oude cultuur beschikte en gelegen was direct ten oosten van Sumerië. Het optreden van bendes nomaden, hongersnoden en epidemieën maakten vervolgens het plaatje compleet. Desondanks werd het centrale gezag nog enige tijd gehandhaafd door de heersers van de stad Isin, die de particuliere handel bevorderden. Uiteindelijk kwam door toedoen van Amoritische nomaden een einde aan deze beschaving. Door assimilatie waarbij de nomaden zich versmolten met de oude elite ontstond uiteindelijk weer een nieuwe bovenlaag.
Lees verder