Boerenoorlogen en imperialisme in Zuid-Afrika
In Zuid-Afrika botsten vanwege het zogenoemde Modern Imperialisme (ongeveer 1870 - 1914) de belangen van de koloniserende grootmacht Groot-Brittannië met die van de daar gevestigde nakomelingen van merendeels Nederlandse kolonisten. De laatsten worden wel Akrikaners genoemd en ook: Boeren. Zij hadden, om aan Engelse overheersing te ontkomen, onafhankelijke republieken gesticht - een onafhankelijkheid die een obstakel was voor het streven van Groot-Brittannië om in Zuid-Afrika één groot koloniaal rijk te vestigen onder Brits gezag. De Boerenonafhankelijkheid werd te meer een obstakel voor het Brits imperialisme toen er in de Boerenrepublieken grote hoeveelheden belangrijke delfstoffen werden gevonden, met name diamanten en goud. De oorlogen die voortkwamen uit die botsende belangen waren de zogenaamde Boerenoorlogen. De eerste was in 1880-'81, de tweede in de jaren 1899-1902. Uiteindelijk kwam, onder Brits gezag, de Unie van Zuid-Afrika tot stand in 1910.
Inhoud
Imperialisme in Afrika
In de 19e eeuw was het binnenland van het werelddeel Afrika onbekend gebied. Dat veranderde toen ontdekkingsreizigers als Livingstone en Stanley het onder de aandacht brachten van de Europese staten. Na de reizigers kwamen de handelsverenigingen die in de exploitatie van aanwezige delfstoffen grote mogelijkheden zagen voor financiële winsten. De betreffende regeringen traden dan graag op als beschermers van de commerciële activiteiten en als ze daartoe de macht bezaten namen ze het gebied in bezit en maakten er een kolonie van. En natuurlijk werd er naar gestreefd om het koloniaal bezit uit te breiden. Zo was in de periode van plm. 1880 tot de Eerste Wereldoorlog bijna heel Afrika in bezit genomen door grote Europese mogendheden. Het gebied werd gekoloniseerd. Alleen Liberia en Ethiopië bleven verschoond van dit Modern Imperalisme. Hoewel, in 1935-’36 werd tenslotte Ethiopië ook nog een kolonie, van Italië.
Brits Imperialisme in Afrika
Groot-Brittannië en Frankrijk waren aanvankelijk de grote modern-imperialistische mogendheden in Afrika. Groot-Brittannië breidde zijn bezit vooral uit in het noorden, te beginnen in Egypte en in het zuiden waar het al in de Napoleontische tijd de Kaapkolonie had verworven ten koste van Nederland. De Britse politiek in de periode van het Modern-Imperialisme was erop gericht een verbinding tussen het noordelijk en het zuidelijk koloniaal gebied tot stand te brengen (‘van Kaap tot Kairo’). Frankrijk verwierf vooral koloniën in het noordwesten en het westen van Afrika en trok vandaar verder oostwaarts op. Met andere woorden de dreiging van een botsing tussen Brits en Frans imperialisme in Afrika was levensgroot. Dat bleek wel in 1898 toen bij Fasjoda, in het zuiden van de Soedan, legers van de twee grootmachten tegenover elkaar kwamen te staan. Met veel moeite werd een oorlog voorkomen, waarna ze in 1899 een afbakening van hun invloedssfeer in Afrika overeenkwamen.
De Portugezen hadden koloniaal bezit ten noord-oosten van de Kaapkolonie en aan de westkust (Angola). De macht van dit land was echter niet zodanig dat het een bedreiging kon vormen voor de Engelsen. Duitsland had die macht wel en werd dan ook een factor van belang toen het in de buurt van de Portugese gebieden ook koloniën kreeg: in het westen Kameroen en ten zuiden daarvan Zuidwest-Afrika en het oosten Tangayika (het huidige Tanzania). De Britten, en ook de Boeren, vochten bovendien regelmatig conflicten uit met de Bantoevolken in het gebied. De Boeren met de Sotho's en de Britten met de Zoeloes. De Britten versloegen de Zoeloes in 1879 en annexeerden 1887 Zoeloeland.
Van Kaapkolonie tot en met de Grote Trek, 1835
Nederland was wat Afrika betreft een voormalige koloniale mogendheid. Sinds begin 19e eeuw had het er geen koloniaal bezit meer. Dat was wel het geval geweest. Het begon in 1652 toen Jan van Riebeeck, in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie, Kaapstad stichtte. De nieuwe stichting diende als verversingsstation voor de schepen van de VOC. In de loop der tijd ontwikkelde het gebied aan de kaap zich tot een Nederlandse kolonie: de Kaapkolonie. In 1807 tijd kwam het gebied in handen van de Britten en werd het dus een Britse kolonie. De kolonisten die er toen woonden - ze werden Afrikaanders/Afrikaners of Boeren genoemd - waren overwegend van Nederlandse afkomst. (De achternamen van de Boeren maken duidelijk dat daarnaast een flink aantal van hen afstamde van Franse hugenoten; ook Duitse afkomst kwam voor.) Ze hadden in de loop der jaren hun eigen cultuur ontwikkeld die in wezen een variant van de Nederlandse was. Deze Afrikaners wensten niet onder Brits gezag te leven waarbij de Britse cultuur, inclusief het Engels, hun cultuur en taal (het Afrikaans) dreigde te gaan overheersen. In 1835 begonnen ze in grote getale weg te trekken - de zogeheten Grote Trek - om eigen, zelfstandige republieken te stichten, verderop, in het Zuid-Afrikaanse binnenland.
De Boerenrepublieken
Een van die ‘Voortrekkers’, Piet Retief, stichtte in het gebied van Natal de Republiek Natalia. Al in 1842 annexeerden de Britten de republiek. Voor de meeste Voortrekkers daar was dat een reden om verder te trekken naar de meer noordelijk gelegen republieken die sinds 1835 door andere Voortrekkers waren gesticht. Zo was een deel van hen over de rivier de Vaal getrokken en had de republiek Transvaal gesticht, ook wel de Zuid-Afrikaanse Republiek (ZAR) genoemd. Een ander deel had ten westen van de Oranjerivier in 1854 Oranje Vrijstaat gesticht.
Gewapende strijd
Al die migraties en het stichten van eigen republieken had natuurlijk de nodige (gewapende) strijd tot gevolg gehad. In de eerste plaats met de modern-imperialistische mogendheid Groot-Brittannië die zijn gebied vanuit de Kaapkolonie uitbreidde. Zo ook met inheemse stammen. Dat betrof stammen die al woonden in een bepaald gebied of stammen die zich daar in diezelfde tijd ook wilden vestigen. Wat de Britten betreft, rond 1850 zag het er naar uit dat zij na de annexatie van Natalia zouden stoppen met verdere gebiedsuitbreiding in Zuid-Afrika en zich zouden neerleggen bij het bestaan van twee vrije Boerengebieden in Zuid-Afrika: Oranje Vrijstaat en Transvaal.
Diamanten, annexatie en de Eerste Boerenoorlog (1880-’81)
Er leek dus een status quo te zijn ontstaan. Maar die situatie veranderde drastisch toen er in de jaren 1868 –’86 in Transvaal belangrijke voorraden diamanten en later, in Oranje Vrijstaat, ook goud werden ontdekt. In beide situaties volgde na ontdekking spoedig exploitatie, belangrijke economische groei en oorlog naar aanleiding van onenigheid over de eigendom van het gebied.
Diamanten
Diamanten werden voor het eerst gevonden in het gebied waar de Vaal samenvloeit met de Oranjerivier. In 1870 werden daar op Colesberg Kopje "hallucinerende voorraden gevonden", zoals Bossenbroek het omschrijft in zijn boek over de Boerenoorlog op blz. 62. Er ontstond spoedig een vestigingsplaats van mijnwerkers die diamanten wilden delven; naderhand werd die plaats Kimberley genoemd. Prompt werd het gebied, waarin tot dan toe niemand geïnteresseerd was, geclaimd door Transvaal, Oranje Vrijstaat, de (Engelse) Kaapkolonie en de eigenaar van het land waar de vondst was gedaan, boer Nicolaas Waterboer. Er ontstond (natuurlijk) onenigheid tussen die partijen over de eigendom. Een situatie die aangegrepen werd door de Britten om daar in te grijpen. Dat leidde uiteindelijk tot de annexatie van Transvaal in april 1877 en spoedig wapperde de Britse nationale vlag in Pretoria, het regeringscentrum van Transvaal.
Eerste Boerenoorlog, 1880-‘81
In 1880 namen de Boeren onder leiding van hun generaal Piet Cronjé de wapens op om de annexatie ongedaan te maken. Op 20 december van dat jaar versloeg een Boerencommando twee compagnieën van het Engelse 94ste regiment. De Eerste Boerenoorlog, ook wel de Transvaalse of Eerste Onafhankelijkheidsoorlog genoemd, was begonnen. De Engelsen hadden niet het goede antwoord op de guerrillatactieken van de Boeren. Dat bleek ook in januari 1881 toen op de berg Majuba de Engelse generaal Colley het onderspit moest delven tegen een legertje Boeren o.l.v. commandant Piet Joubert. Colley sneuvelde. Er kwam een wapenstilstand en een vredesverdrag dat namens Transvaal getekend werd door de drie Boerenvoormannen Paul Kruger, Marthinus Pretorius en Piet Joubert. Jan Brandt, de president van Oranje Vrijstaat, trad bij deze overeenkomst op als bemiddelaar.
De Boeren worden populair
Door hun overwinning verwierven de Boeren roem en sympathie. Dat laatste was zeker het geval in Nederland waar men zich nu blijkbaar opeens de bloedband met die Boeren herinnerde en enthousiast activiteiten ontplooide om hen te steunen. Zo werd er een brief naar Koningin Victoria gestuurd, met meer dan 6000 handtekeningen eronder, waarin werd gepleit voor onafhankelijkheid van Transvaal. Van de zijde der politiek kwam AR-voorman
Abraham Kuyper in ’t geweer om de ‘broeders’ in het Zuid-Afrikaanse land te steunen.
Niet alle Boeren waren tevreden over de vredesvoorwaarden van 1881. In 1883 regelde Kruger, die onderwijl president van de Zuid-Afrikaanse Republiek (Transvaal) was geworden, een gunstiger verdrag in Londen waarbij de Britten de volledige onafhankelijkheid van de republiek erkenden.
Goud en het imperialisme van C. Rhodes
Ondertussen was er in Transvaal goud ontdekt. Eerst een enkele goudader in 1883, maar toen in ’84 een spectaculaire hoeveelheid gevonden werd bij Barberton in Oost-Transvaal, ontstond er een ware
gold rush compleet met een snelle groei van bevolking en economie. In ’86 was het weer raak, nu aan de zogenaamde Witwatersrand in het midden van Transvaal en wel in grote hoeveelheden. Weer verrees een
boomtown, ruim 50 km ten zuiden van de hoofdstad Pretoria, die de naam Johannesburg kreeg.
Booming business
Johannesburg groeide mateloos van het goud. Van alle kanten, uit Zuid-Afrika maar ook Europese landen stroomden de gouddelvers, ondernemers handelaren en speculanten toe. Daaronder ook de Britse industrieel en politicus Cecil Rhodes (1853-1902) die fortuin had gemaakt in de diamanthandel rond Kimberly en die zich nu ontwikkelde tot een van de ‘goudbaronnen’ van Zuid-Afrika. In 1880 had hij een zetel verworven in het parlement van de (Britse) Kaapkolonie. Dit was het begin van een politieke carrière die hem, in combinatie met zijn commerciële activiteiten, tot het gezicht van het Brits imperialisme in Afrika zou maken waarbij het Britse koloniale bezit op dat continent aanzienlijk zou uitbreiden.
Meer activiteiten van Rhodes
Cecil Rhodes zette einde jaren ’80 van de 19e eeuw een bedrijf op voor het exploiteren van de minerale rijkdommen van Zuidelijk Afrika: de
British South Africa Company (BSAC). Ook in die tijd voegde hij zijn diamantbedrijven samen tot de
Beers Consolidated Mines. Naast zijn commerciële activiteiten maakte Rhodes ook werk van zijn politieke carrière: in 1890 werd hij premier van de Kaapkolonie. Al met al verkeerde hij in de positie om in de jaren ’90 de imperialist bij uitstek te worden; daarbij stond zijn BSAC zelfs een eigen leger ter beschikking. Hij was dus actief in het gebied van de Kaapkolonie en de Boerenrepublieken en ook ten noorden daarvan in het huidige Zimbabwe (dat eerst, naar de kolonisator, Rhodesië heette). Hij streefde naar de aaneensluiting van die gebieden. Daarbij werd hij gehinderd door het bestaan van de tussenliggende onafhankelijke Boerenrepublieken. Met andere woorden, hij wilde die onder Brits gezag te brengen. Dit sloot naadloos aan bij de politiek van de regering in het moederland, in Londen, die wilde voorkomen dat de Duitsers, die zich in die jaren in Zuidwest-Afrika vestigden, zich zouden verbinden met de Boeren en op die manier het Engelse ideaal ‘van Kaap tot Kairo’, net als voorheen de Fransen, zouden verhinderen.
Op naar de Tweede Boerenoorlog
Rhodes en met hem de Britse regering stonden te popelen om het begeerlijke territorium weer te annexeren. Toen er dan ook in Transvaal de zogenaamde
uitlanders blijk gaven van grote ontevredenheid was dat een mooie aanleiding voor de Engelsen om in te grijpen en vervolgens de republiek te annexeren.
Jameson Raid
De
uitlanders waren de gouddelvers, gelukzoekers, handelaren en dergelijke die van buiten Transvaal op het goud waren afgekomen, overwegend Engelsen. Om Engelse overheersing te voorkomen waren ze door de Transvaalse overheid uitgesloten van rechten zoals het kiesrecht en dus ontevreden en weerspannig. Toen het tot schermutselingen met de Transvaalse politie kwam besloten de Britten in te grijpen. Een relatie van Rhodes, Leander Starr Jameson, ‘arts van professie, avonturier uit roeping’ deed daarop eind december 1895 een inval met een groep soldaten in het gebied in de hoop dat er in Johannesburg een opstand zou uitbreken. Dat gebeurde echter niet. Wel werden ‘Doctor Jim’ en de zijnen opgewacht en teruggeslagen door een formatie gewapende Boeren; voor Jameson eindigde het avontuur begin januari '86 in de gevangenis van Pretoria.
Aan de vooravond van de oorlog
De verhoudingen tussen de Transvalers onder leiding van Paul Kruger met de Britten bleef gespannen. (Met aan Britse kant, naast Rhodes, de minister van koloniën Joseph Chamberlain en de Engelse hoge commissaris van Zuid-Afrika Alfred Milner). Onderhandelingen hadden geen resultaat. Begin 1899 was het alle betrokkenen wel duidelijk: oorlog kon niet uitblijven. De
Uitlanders wachtten het niet af en vertrokken; goudmijnen moesten sluiten. In september 1899 besloot het Britse kabinet een expeditieleger naar Transvaal te sturen.
In oktober arriveerde een grote troepenmacht in Natal onder bevel van generaal Redvers Buller. In september had Transvaal zijn troepen gemobiliseerd, in oktober gebeurde dat ook in Oranje Vrijstaat. Daar was de Afrikaner jurist Marthinus Steyn in ’96 tot president gekozen. De Boeren bereidden zich voor op oorlog onder leiding van de toen nog jonge staatsprocureur van Transvaal, de latere Boerengeneraal en staatsman Jan Smuts. Van de Britten werd in een ultimatum geëist dat ze hun troepen zouden terugtrekken uit Natal. Onder het motto ‘de aanval is de beste verdediging’ vielen na het verstrijken van het ultimatum de Boeren Natal binnen.
Vierfrontenoorlog
Toen Buller arriveerde hadden de Boeren al op vier fronten de aanval geopend. Behalve in Natal, waar ze de plaats Ladysmith belegerden, trokken ze ook op naar het Noorden, naar Rhodesië, naar de Kaapkolonie en in het westen belegerden ze de Britse grensplaats Mafeking en de diamantstad Kimberley. In die tijd arriveerde ook een jonge militair en tevens verslaggever van de Britse Krant
Morningpost in Zuid-Afrika: Winston Chruchill, de later zo beroemde Engelse staatsman die zijn land leidde in de Tweede Wereldoorlog. Hij reisde zo snel mogelijk door naar de plaats waar hij de meeste actie verwachtte: Ladysmith. Smuts had zo snel mogelijk door willen stoten naar die plaats en vervolgens naar de belangrijke havenstad Durban, die zich ontwikkeld had tot hoofdstad van Natal en centrum in die kolonie van het Brits bestuur. Maar zijn meerderen wilden niet overhaasten; ze waren immers afhankelijk van de inzet van Boeren die een soort volksmilities vormden en die bijvoorbeeld vanwege werk op het land niet te allen tijde beschikbaar waren. Bovendien moesten ze hun krachten ook sparen omdat ze met hun relatief kleine vrijwilligerslegers oorlog moesten voeren tegen grote Britse staande legers van professionals.
Britse nederlagen
Op 30 oktober 1899 leden de Britse troepen een nederlaag tegen de Boerenstrijders in de slag bij de Modderspruit in Natal (de in zijn tijd befaamde schrijver over de Boerenoorlog, L. Penning (1854-1927), wijdde aan onder meer die slag een boek). En daar bleef het niet bij: in een kleine week, 10 - 15 december 1899, boekten de Boeren nog drie overwinningen op de Britten: de slagen bij de Stormberg in de Oost-Kaap (10 december), bij Magersfontein ten zuiden van Kimberley (11 december) en Colenso in Natal (15 december). Deze week is dan ook bij de Britten bekend als de
Black Week. En daar bleef het niet bij: op 24 januari 1900 werd een Brits leger verslagen bij Spionkop en op 5-7 februari bij Vaalkrans – beide in Natal. Generaal Buller daalde snel in achting bij de hoge officieren en de legerleiding van de Britten. De gewone soldaten bleven hem echter trouw.
Ommekeer, februari-maart 1900
Met de slag bij Monte Cristo (bij de rivier de Tugela) in Zuid-Natal, 18 februari 1900, keerden de kansen ten gunste van de Britten. Ondertussen was de Britse veldmaarschalk Lord Roberts van Kandahar bij de strijd in Zuid-Afrika ingezet. Hij slaagde erin Kimberley te ontzetten. Veertien later werd een eind gemaakt aan de belegering door de Boeren van Ladysmith. De Britten hadden hun succes er mede aan te danken dat ze van tactiek veranderden: ze trokken nu op met omtrekkende bewegingen van hun legers. Bovendien was het aantal Britse soldaten dat ingezet werd tegen de Boeren drastisch verhoogd. De nederlagen demotiveerden de Boeren; velen van hen keerden terug naar huis. Op 13 maart viel Bloemfontein; de regering van de Vrijstaat met president Steyn aan het hoofd nam de wijk naar het 200 km. noordelijker gelegen Kroonstad. Op 1 juni viel Johannesburg en op 5 juni ook de hoofdstad van Transvaal, Pretoria.
Guerrilla
Na de val van Pretoria werd Machadodorp, plm. 250 km ten oosten van Pretoria, het nieuwe centrum van de Transvaalse regering en de volksraad. Paul Kruger bevond zich daar en ook Louis Botha, na de dood in maart van Piet Joubert, de nieuwe bevelhebber van het Transvaalse leger. Hij probeerde een nieuw leger op te bouwen. Smuts ging naar West-Transvaal om Koos de la Rey, assistent van Botha, te helpen daar het verzet op te bouwen. In de Vrijstaat organiseerde Christiaan de Wet het verzet. Naderhand viel hij ook de Kaapkolonie binnen, waarbij hij steeds weer wist te ontsnappen aan het Britse leger dat hem op de hielen zat.
Represailles en kampen
In het voorjaar van 1900 was het duidelijk geworden dat een nieuwe strategie van het Boerenverzet succesvol zou kunnen zijn: niet zozeer oorlogvoering door middel van legers, maar door de guerrilla. Ook in de Kaapkolonie (waar dus De Wet actief werd, zo ook generaal Barry Herzog, die later de derde premier van de Unie van Zuid-Afrika zou worden). De Boerenleiders hoopten dat In de Kaapkolonie de acties een opstand tegen het Britse gezag zouden bewerkstelligen, maar die hoop bleek ijdel.
Een guerrillaoorlog kon nog alleen succesvol gevoerd worden als de Boerenstrijders gesteund werden door de bevolking, hun achterban. En dat gebeurde inderdaad. De Britse bevelhebber Roberts wist dat ook en in juni kwam hij met een proclamatie waarin die achterban collectief verantwoordelijk werd gesteld, ook financieel, voor alle schade die door de Boerencommando’s zou worden aangericht. Daarbij hoorden natuurlijk ook strafmaatregelen bij verzet van de (Afrikaner) bevolking tegen de Britten. Om een voorbeeld te stellen liet hij op 16 juni de boerderij van de familie De Wet, “Roodepoort”, platbranden.
Spoedig ging het hard tegen hard. Zeker toen de stafchef van Roberts, veldmaarschalk Horatio (Lord) Kitchener, die zijn sporen al had verdiend in de Britse koloniale oorlog in Soedan (1884-1898), meer naar voren trad. In de twee jaar die volgden zette hij als antwoord op de guerrilla de tactiek van de ‘verschroeide aarde’ in. In sommige districten vond complete kaalslag plaats. Ze werden in wezen verwoest. Bovendien richtte hij interneringskampen in waar duizenden vrouwen en kinderen om het leven kwamen door honger, ziektes en uitputting.
Op weg naar vrede
Uiteindelijk had Kitchener wel succes met zijn terreur, in die zin dat door alle ellende de oorlog de Boeren steeds zwaarder begon te vallen. En ondertussen was het duidelijk geworden dat uit het buitenland geen hulp te verwachten was. Paul Kruger verbleef al sinds het najaar van 1900 in Europa om die hulp te bepleiten - Schalk Burger trad op als waarnemend president van Transvaal -, maar veel meer dan medeleven en sympathiebetuigingen kreeg hij niet.
Oorlogsmoe
Niet alleen een groot deel van de Boeren, ook de Engelsen begonnen genoeg te krijgen van de oorlog. Bovendien konden de Engelsen beter hun handen vrij hebben in Afrika vanwege het opdringen van het Duits imperialisme. Het was niet denkbeeldig dat de Duitsers zouden proberen hun koloniale bezit in het oosten (Duits-Oost-Afrika, later Tanganyika respectievelijk Tanzania), te verbinden met hun bezit in het westen, Kameroen en Zuidwest-Afrika. Ook dat was een bedreiging van het Britse ideaal ‘van Kaap tot Kairo’.
Toen Kitchener begin 1902 liet weten wel besprekingen over een wapenstilstand, kon het zijn vrede, te willen beginnen waren er steeds meer Boerenleiders met name uit Transvaal die daar positief tegenover stonden. Bij de Vrijstaters was het anders gesteld; president Steyn en zijn generaal en vice-president Chr. de Wet dachten niet aan opgeven. De Transvaalse waarnemend president Burger wilde dan ook eerst proberen tot overeenstemming te komen met zijn collega van Oranje Vrijstaat. Kitchener werkte daaraan graag mee en beloofde vrijgeleide voor de politieke en ook aan de militaire leiders. Klerksdorp, de oudste Boerennederzetting in Transvaal, plm. 200 km. ten zuiden van Johannesburg, was de plaats waar de ontmoeting tussen vertegenwoordigers van Transvaal en Oranje Vrijstaat zou plaatsvinden.
Van Klerksdorp naar Vereeniging
Begin april was het allemaal geregeld. In Klerksdorp kwamen voor overleg vertegenwoordigers van de twee Boerenrepublieken tezamen. Transvaal was vertegenwoordigd door onder anderen Burger, Botha en De la Rey en de Vrijstaat door o.a. Steyn, De Wet en Hertzog (generaal en later de derde premier van de Unie van Zuid-Afrika). Maar de hamvraag: tegen welke prijs de Britten vrede wilden, was niet bekend. Dus ging op 12 april 1901 een delegatie van de Boeren naar Pretoria om daar, in
Melrose House, aan Kitchener en de zijnen die vraag te stellen. In Pretoria kwamen toen de tegenstelling duidelijk naar voren: de Boeren wilden hun onafhankelijkheid niet opgeven en voor de Britten was dat een harde eis. Wel werd een tussenvoorstel aanvaard: de Boeren zouden eerst verder overleggen met hun achterban. Dat overleg vond op 15 mei plaats in Vereeniging, ook een dorp bij de Vaal, plm. 25 km. ten zuiden van Johannesburg. Van beide republieken waren daar dertig vertegenwoordigers aanwezig. Ook hier bleek weer, net als in Klerksdorp, de onverzettelijkheid van de Vrijstaters en de neiging tot inschikkelijkheid van de Transvalers. Het verslag dat generaal Smuts uitbracht over de situatie van de Boeren in de Kaapkolonie gaf de doorslag: die situatie was uitzichtloos. Men besloot nu aan Kitchener mee te delen dat zij van hun kant wel een Brits opperbestuur wilden aanvaarden met behoud van zelfbestuur van de beide republieken. Ook wilden ze een vergoeding voor de geleden schade die in de afgelopen paar jaren in de republieken was aangebracht door de Britten.
Verdrag van Vereeniging
Op 19 mei werd het laatste Boerenvoorstel voorgelegd aan de Britten. Daarbij bleek dat dezen geen onafhankelijkheid van de Boeren wensten te accepteren. Wel wilden ze het bestaan erkennen van “The South African Republic” (Transvaal dus) en van “Orange Freestate” als aparte republieken onder het gezag van Groot-Brittannië, los van de Kaapkolonie, met de bepaling dat onafhankelijkheid “zo snel mogelijk” verleend zou worden. Bovendien wilden ze de gevraagde schadevergoeding nog wel (flink) verhogen. Na toch weer de nodige onderlinge discussies wilde de meerderheid van de Boeren met die laatste Engelse voorwaarden wel akkoord gaan. De formele ondertekening van het Verdrag van Vereniging vond eindelijk plaats op 31 met 1902 in Pretoria, in Melrose House. Na afloop van de plechtigheid sprak Kitchener de woorden: “We are good friends now.”
Verdere geschiedenis van de Boerenrepublieken
Ondanks de zware verliezen en verwoestingen waarmee de Boeren in de nieuwe situatie aan een nieuwe toekomst moesten werken, lukte hen dat wonderwel. Wat de uitwerking van de vredesbepalingen van 1902 over nieuwe staatkundige verhoudingen betreft: in 1908 en 1909 was er een Nationale Conventie in Bloemfontein. Daar werd besloten dat het nieuwe Zuid-Afrika een eenheidsstaat moest worden met veel macht voor de vier provincies: de Kaapprovincie, Natal, Oranje Vrijstaat en Transvaal en er zou een nieuwe Unie van Zuid-Afrika worden gevormd.
Unie van Zuid-Afrika (1910-1931)
De Unie kwam tot stand in 1910. Om de verschillende onderdelen van de Unie tevreden te stellen werd toen ook besloten het parlement in Kaapstad te vestigen, de regeringszetel in Pretoria en het Hooggerechtshof in Bloemfontein. De Unie was een onderdeel van het Britse Rijk met zelfbeschikkingsrecht ten aanzien van binnenlandse aangelegenheden. Het was zodoende een soort zelf-regerend
dominion. Louis Botha werd de eerste premier. In 1934 werd het officieel erkend als soevereine staat.
De positie van zwarten en kleurlingen werd er niet beter op. Eind 19e eeuw mochten niet-blanke bevolkingsgroepen zich niet overal zomaar vestigen. Dit was in zekere zin een voorloper van de latere
Apartheidspolitiek die (officieel) gevoerd werd in de periode 1948 - 1990. Louis Botha voerde een verzoeningspolitiek. Veel Afrikaners waren daar ontevreden over, Barry Hertzog bijvoorbeeld. Ze wilden minder Britse dominantie met name wat de economie betreft. Ze keerden zich ook tegen Botha’s streven naar meer gelijkwaardigheid tussen zwarten (die zij betitelden als
die swart gevaar) en de blanke bevolking. Als reactie op de oprichting in 1912 van het Afrikaans Nationaal Congres (ANC), die opkwam voor de belangen van de zwarte bevolking, richtten Hertzog en de zijnen in 1913 de
Nasionale Party op. Een bekende vertegenwoordiger van deze partij was Hendrik Verwoerd, de architect van de Apartheidspolitiek.
Lees verder