De Vikingen: voeding
Om in Scandinavië te leven, moesten de Vikingen beschikken over een dosis uithoudingsvermogen, moed en zelfvertrouwen. In deze landen was het niet gemakkelijk leven en moest er hard gewerkt worden om voor het levensonderhoud te zorgen. De Vikingen waren grote, goedgebouwde en energieke mensen. Het werken was zwaar en iedereen moest een steentje bijdragen. Wat aten en dronken ze dan zoal en hoe verkregen ze dit?
Inhoudsopgave
De Vikingen moesten hard werken om voor genoeg eten en drinken te zorgen voor hun familie. Deze moeilijke leefomstandigheden kwamen vooral door het klimaat in de Scandinavische landen. Vaak mislukten oogsten. De Vikingen vulden dit met allerlei ander voedsel aan.
Boeren
Veel Vikingen waren boeren. Schapen, koeien, varkens, geiten, paarden, pluimvee en ganzen werden o.a. gehouden om op te eten. Ze braadden dit vlees niet alleen apart, maar maakten er ook stoofpotten van (met kool en uien). De melk werd gedronken en er werden zuivelproducten van gemaakt, zoals boter en kaas. De vacht van de dieren bracht veel geld op. Van schapenwol, runderhuiden en veren van pluimvee werd kleding en beddengoed gemaakt. De Vikingen hielden Hebridenschapen. Deze schapen verliezen hun wol op natuurlijke wijze en hoeven niet te worden geschoren. Deze schapen zijn zwart van kleur en kunnen leven op schrale begroeiing. De koeien waren meestal langharig. Ze werden niet alleen gebruikt voor de melk en het vlees, maar ook voor hun vacht. Er werd kleding en schoenen van gemaakt. De horens van de koe zijn hol en werden gebruikt om uit te drinken. Van de beenderen van de koe werden messen, kammen, spelden, naalden en sieraden gemaakt.
Winter
In de winter stond het vee in aparte stallen in het huis. Maar veel dieren stierven door de kou en de honger. De dieren werden daarom vaak in de herfst geslacht. Zodoende hadden ze ook in de winter genoeg vlees.
Eigen oogst
Hun eigen groenten verbouwden ze meestal zelf. Ze verbouwden dit op hun eigen stukje grond. Deze grond lag op de hellingen. De grond moest eerst afgeschraapt worden met een 'ard'. Dit is een kromme, puntige stok die door een os werd getrokken. Sommige hadden een ijzeren punt, zodat ze scherper waren. Bij ons wordt dit ploegen genoemd. Na het afschrapen, konden de Vikingen beginnen met zaaien. Ze verbouwden gerst, rogge, bonen en kolen. Van het gerst en de haver maakten ze brood en pap. Dit aten ze elke dag. Het broodbeslag werd gekneed in houten vaten. Daarna werd het gebakken op een rooster boven een vuur of in een pan die op gloeiende kooltjes stond. Graan werd tot meel gemalen met een 'kweern'. Dit is een handmolen van steen. Deze handmolen bestond uit twee stenen: de loper en de ligger. Het graan werd op de onderste steen, de ligger, gelegd. Daarna werd de bovenste steen, de loper, erop gelegd, en werd het houten handvat rondgedraaid.
Het klimaat zorgde ervoor dat het werk zwaar en onzeker was. Vele oogsten mislukten. Scandinavië was wel rijk aan wilde planten en dieren. Zodoende konden ze hun oogst aanvullen met vruchten, noten, knoflook en prei.
Een rendier /
Bron: Natalia Kollegova, PixabayJagers
De Vikingen woonden door heel Scandinavië heen. Dit betekent dat er in het Noorden gejaagd werd op rendieren. In het zuiden vingen ze hazen en wilde zwijnen. De rendieren werden ook gehouden om de melk. Verder werd er veel gejaagd op herten, beren, zeehonden en walvissen.
Het vlees konden ze goed gebruiken als voedsel, maar ook voor de handel. Van de botten en geweien maakten ze handgrepen van messen, kammen, spelden, naalden en sieraden. De huid van de dieren werd onder andere gebruikt om warme kleren van te maken. Ook jaagden ze op kleinere dieren, zoals hazen en eenden. Eend werd geroosterd aan een stok boven het vuur.
Om er zeker van te zijn dat ze de winter doorkwamen, conserveerden de Vikingen hun eten. Vlees werd in de wind gehangen om te drogen. Het vlees werd ook gezouten en in vaten en tonnen opgeslagen. Om niet alleen zout eten te eten, gebruikte men ook zuur om het vlees in te bewaren.
Vissers
De visserij was heel belangrijk voor de Vikingen. Voor de Vikingen die bij de zee woonden, was dit het belangrijkste voedsel. De zee zat vol met vis. Ze visten op kabeljauw, schelvis, haring, paling en snoek. Walrussen werden gevangen door ze in kleine inhammen te jagen en dan te slachten. De walrus en de zeehonden waren goed vertegenwoordigd. De vis werd in de wind gehangen om te drogen en vervolgens gerookt. Ook werd vis geconserveerd in tonnen en vaten voor de winter. De vrouwen maakten de vis klaar.
Ander voedsel
Verder aten de Vikingen ook zeevogels en hun eieren. Deze eieren moesten uit de nesten gehaald worden, die op de steile rotswanden zaten. Wilde vruchten haalden ze uit de bossen. Fruitbomen werden ook gekweekt, zoals appelbomen, kersenbomen en pruimenbomen. De Vikingen hadden zelf zeezout. Suiker werd niet gebruikt, omdat men dit nog niet kende. Ze gebruikten honing om het eten zoet te maken.
Drinken
De Vikingen dronken water, maar ze waren ook liefhebbers van bier. Het bier werd gebrouwen van de gerst die ze verbouwden. Daarnaast genoten ze ook van wijn die ze uit Duitsland importeerden.