Het Groninger kustgebied: dijken, overstromingen en bestuur
In de geschiedenis van de waterbeheersing in het kustgebied speelde de kerk, dat wil zeggen de kloosters, in de middeleeuwen al spoedig een rol van betekenis. We denken dan als vanzelf aan de bedijking, maar het geldt ook voor de organisatie van het bestuur en beheer. Na de Reformatie nam de invloed van de landadel sterk toe. Met de invoering van de grondwet van 1848 werden ook op het terrein van waterbeheer hervormingen doorgevoerd. De vele kleine waterschappen sloten zich in de jaren die volgden steeds verdergaand aaneen tot grote verbanden In 2000 waren er nog twee grote waterschappen over: "Noorderzijlvest" en "Hunze en Aa's". Bij het waterbeheer door de eeuwen hen was niet alleen beheersing van en bescherming tegen het water belangrijk, dat was landwinning (door inpoldering) ook.
Inhoud
Bescherming van een stuk land tegen hoog water door middel van bedijking wordt al heel lang door de mens toegepast. Ongetwijfeld hebben, ook vóór de kerstening, de bewoners van het kweldergebied hun akkers tegen het zoute zeewater proberen te beschermen door er wallen van aarde om heen te leggen. (Bij dijken in vroegere tijden moeten we ons trouwens niet veel meer voorstellen dan wallen van een meter hoog of zelfs lager).
Kloosters
We mogen aannemen dat de bewoners van het kwelderland in het verre verleden uit ervaring ook wel wisten – net als wij - dat bescherming (van het gezamenlijk woongebied) tegen hoog water beter lukt als er samengewerkt wordt. Gezamenlijke aanpak vereist echter een goede organisatie. Welnu, de kloosterorden die in deze streken actief werden, zagen het als hun taak nieuw land in cultuur te brengen. Bovendien konden ze dat, inclusief de bescherming van het land door dijkaanleg, prima organiseren.
Bedijking
Het waren zodoende de kloosterlingen die rond 1200 een leidende rol gingen spelen bij de dijkaanleg, eerst ter bescherming, later ook om nieuw land te winnen. En niet alleen het opwerpen van dijken, maar ook het graven van afwateringsgeulen, de bouw van pompen, sluizen ("zijlen") en dergelijke, namen zij ter hand. Met de inpoldering van de Fivelboezem bijvoorbeeld zijn onlosmakelijk de namen Emo en Menco verbonden, abten van het klooster Bloemhof te Wittewierum.
Vanaf die tijd ontstond langzamerhand een lange dijk langs de Groninger waddenkust: de oude zeedijk. Tussen Zoutkamp en Pieterburen en bij Warffum en Usquert zijn resten ervan nog goed zichtbaar.
Vanaf de 13e eeuw tot 1969 toe (
afsluiting van de Lauwerszee met een dijk) zijn Groningers in het noorden en noordoosten van de provincie bezig geweest hun land te beschermen tegen het zeewater en het landbezit uit te breiden door inpoldering van stukken waddengebied. Zo ontstonden reeksen polders en schoof de kustlijn op.
Nieuwe dijken, nieuwe polders
Het land dat verloren was door het ontstaan van de Dollard werd na plm. 1550 langzamerhand heroverd door indijkingen en inpolderingen. Zo schoof de dijk langs de Dollard in een kleine vierhonderd jaar op in – globaal genomen – noordoostelijke richting, werd dus de Dollard kleiner en ontstond er een hele serie nieuwe polders. In 1877 werd in verband met de inpoldering van de Reiderwolderpolder en de Aa-landen een nieuwe uitwateringssluis voor de Westerwoldse Aa gebouwd: de Nieuwe Satenzijl.
Achter de zeedijk, die na de Kerstvloed (1717) ontstond langs de noordelijke waddenkust van de provincie Groningen, is in de jaren na 1717, met name in de 19e eeuw, eveneens een hele serie nieuwe polders ontstaan. Dit betekende ook dat de zeedijk verder noordwaarts werd verplaatst. Vaak waren het kleine polders, ingepolderd door een aantal boeren te samen (zeven boeren, negen boeren …zie de namen van een aantal van die polders). We moeten daarbij bedenken dat er aan de kust - in ieder geval geldt dat voor de Noordwest-Groningen - groepen boeren zelfstandig bleven opereren; ook na het ontstaan van de grote waterschappen rond 1850.
De kwelderkwestie
Dat de boeren die inpolderingen ter hand namen, was nog niet zo vanzelfsprekend. In de 19e eeuw werd hun het eigendomsrecht op het kwelderland door de overheid betwist. Wat was er aan de hand:
Eeuwenlang hadden de Groninger boeren hun land in het kweldergebied uitgebreid op basis van het oude recht dat de natuurlijke aanwas achter de dijk het eigendom was van de eigenaar van het aangrenzende land en dat was in Groningen als regel de betreffende boer. In de Napoleontische tijd echter was de wet aangepast en werd bepaald dat de staat de eigenaar was. Toen de Fransen waren verdwenen, bleef die wet van kracht en zo ontstond er in latere jaren een juridische strijd tussen boeren en staat over het eigendomsrecht van de kwelders: de kwelderkwestie. In de laatste decennia van de 19e eeuw voelden de boeren zich voldoende gesterkt door rechterlijke uitspraken om over te gaan tot inpoldering van onder andere de Negenboerenpolder (1872), de Westpolder (1875) en de Eemspolder (1876).
Als laatste van de inpolderingen ontstond de Lauwersmeer in 1969.
Overstromingen
Het wonen in de polders is niet altijd probleemloos geweest. Integendeel, de mens kon blijkbaar niet ongestraft land van de zee in bezit nemen, want zo nu en dan sloeg het water hard terug. Tienduizenden Groningers hebben in de loop der eeuwen het leven gelaten bij overstromingen.
Zo moeten er alleen al in de jaren 1287-1288 20.000 mensen in het gebied verdronken zijn. En, zoals al gezegd, bij dijkdoorbraken in de 14e en 15e eeuw ontstond de Dollard. Dit als gevolg van verwaarlozing van dijkonderhoud. Bekend is ook de
Allerheiligenvloed in 1570 waardoor met name Noordwest-Groningen getroffen werd.
In de 17e eeuw was het rustig aan het waterfront. Er wordt wel verondersteld dat dat samenhing met de zogenaamde kleine ijstijd die er toen was: een ongewoon koude periode waardoor er uitgestrekte ijsvelden ontstonden in de poolstreken en er zo aan onze kust geen overstromingen waren. Hoe het ook zij, in 1686 was de ijstijd blijkbaar voorbij, want toen was het weer raak: de
St. Maartensvloed deed het water zodanig stijgen dat er honderden mensen verdronken. En dan spreken we nog niet over de dieren die het leven lieten en de schade die aan land en woningen werd aangericht. Duidelijk werd toen dat in de voorgaande rustige periode de dijken teveel waren verwaarloosd.
Kerstvloed 1717
De provinciale overheid ging zich, mede door dergelijke onduldbare situaties, steeds meer bemoeien met toezicht op en onderhoud (en bekostiging!) van de dijken. De maatregelen die toen genomen werden kwamen te laat en waren in ieder geval onvoldoende om een volgende ramp te voorkomen. De stormvloed waar we op doelen, die van kerst 1717, overtrof veruit de vorige wat betreft slachtoffers en schade. De Oude Dijk (dus de zeewerende dijk van toen) was langs de gehele kust beschadigd; sommige gedeelten waren helemaal weggeslagen. Het hele stuk tussen Pieterburen en Hoogwattum is toen niet meer hersteld. Daarvoor in de plaats werd de Middendijk (wat voorheen de zomerdijk ofwel kadijk was) opgehoogd tot zeewerende dijk. In ieder geval werd over de hele linie de dijk hoger, en – wat minstens zo belangrijk was - breder en minder steil. Door de kracht van de enorme watervloed waren er trouwens gaten in het land achter de dijk geslagen: de vele kolken, die we nog steeds in het gebied kunnen waarnemen, zijn toen ontstaan.
Al met al is de provincie (dus in die tijd de staten van Stad en Lande) vier jaar bezig geweest met het werk. Het werd uitgevoerd onder leiding van Thomas van Seeratt. Hij was een voormalige schipper, van Zweedse afkomst, die al vóór 1717 was aangesteld door de staten om de leiding van de dijkverbetering in Groningen op zich te nemen.
Na 1717 heeft zich in Groningen geen overstromingsramp meer voorgedaan die meer schade heeft aangericht en slachtoffers gemaakt dan de kerstvloed van dat jaar.
Bestuur en beheer van de waterhuishouding
Dijkrechten en zijlvesten
Bij de strijd tegen het water, de inpolderingen en het regelen van de waterstaat was samenwerking van de betrokkenen noodzakelijk. In de middeleeuwen ontstonden dijkrechten (organisaties van ingelanden ten behoeve van toezicht op het dijkonderhoud) en zijlvesten (organisaties ten behoeve van de afwatering, wat onder meer de bouw en het onderhoud van de zijlen, dat zijn de sluizen, inhield). Wat betreft de zeedijk in Noord-Groningen, regelden dus dijkrechten het toezicht.
Organisatie van zijlvesten en schepperijen
De kloosters speelden bij de organisatie en ook bij het uitvoerende werk een belangrijke rol. De kloosters in het kustgebied hebben heel wat zijlvesten opgericht dan wel samengesmeed. Ook de wereldlijke overheden en machthebbers rekenden de waterstaatszorg tot hun taak. Toen na de Reformatie de kloosters van het toneel verdwenen, nam de invloed van de landadel, de jonkers die de borgen bewoonden, op het bestuur van de zijlvesten toe.
De direct-belanghebbenden waren natuurlijk de grondbezitters, de ingelanden. De ontwikkeling van hun invloed op het bestuur van de zijlvesten is in een aantal opzichten vergelijkbaar met de ontwikkelingen van invloed op het bestuur zoals we die zien bij andere maatschappelijke geledingen (bijvoorbeeld het bestuur van gemeente, provincie en de landskerk).
Schepperijen
De zijlvesten waren over het algemeen onderverdeeld in 'schepperijen'. De 'scheppers' (bestuurders) werden gekozen door de stemgerechtigde grondeigenaren of het stemrecht ging rond langs de stemgerechtigde heerden (boerderijen). In de loop der tijd was de situatie ontstaan dat de rechten in verband met het bestuur van de zijlvesten ook los van het grondbezit te koop waren. In de 17e eeuw verkocht de provincie op die manier veel van haar rechten. Dus wie geld had kon macht kopen: de rechten kwamen zodoende, met name in de 17e eeuw, nogal eens in handen van één rijke man of vrouw of familie. Vaak waren dat de jonkers. In ieder geval was de rechtstreekse invloed van de ingelanden op de waterstaat sterk verminderd. Ook de stad Groningen blies haar partij mee in dit geheel; met name in het Oldambt, waar de stad veel invloed had.
Invloed van de provincie
De provincie was wel altijd betrokken gebleven bij waterstaatszorg, maar pas de watersnoodramp van 1717 bracht haar in een positie die effectief optreden ten bate van het gemeenschappelijk belang (dat was een deugdelijke dijk langs de kust) mogelijk maakte.
Waterschappen
In de loop der tijd ontstonden er steeds grotere eenheden, waarbij vaak het onderscheid tussen dijkrechten en zijlvesten verdween, maar er waren ook dijkrechten die tot in de 19e eeuw bleven bestaan. Over het algemeen worden de organisaties sinds de grondwetswijziging van 1848 als "waterschappen" aangeduid (we zullen hierna die aanduiding zo veel mogelijk gebruiken).
Maar er moest veel meer gebeuren. Zeker sinds het eind van de 18e eeuw, toen de akkerbouw steeds belangrijker werd, moest de afwatering vergaand verbeterd worden en daarvoor had de provincie ook vergaande bevoegdheden nodig. Het zou tot de invoering van de nieuwe grondwet van 1848 duren, voor de provincie de bevoegdheid kreeg om reglementen voor de waterschappen in te voeren . Nu kon tot de hervormingen worden overgegaan die nodig waren om de waterstaat effectief te kunnen regelen. De grote waterschappen ontstonden. In het kustgebied: Hunsingo (1856), Oldambt (1863), Reiderland (1865), Oterdum (1871) en Fivelingo 1(871). In de loop der jaren volgden er fusies, waardoor uiteindelijk in Noord-Groningen de waterschappen Noorderzijlvest, Eemszijlvest en Dollardzijlvest ontstonden. In 1967 is er nog – achteraf gezien voor tijdelijk - een waterschap opgericht dat zich ging bezighouden met toezicht op en onderhoud van de Noord-Groninger zeedijk als geheel (en dat dus sterk herinnerde aan de oude dijkrechten): waterschap de Ommelanderzeedijk.
Met ingang van 1 januari 2000 functioneren er twee waterschappen in (onder meer) het kustgebied: ten noorden van het Eemskanaal: Noorderzijlvest, en ten zuiden ervan: Hunze en Aa's.
Lees verder