Het Groninger kustgebied: boeren en arbeiders
Veel boeren in het Groninger kustgebied brachten het in met name de 19e eeuw tot welstand; de vaak kapitale boerderijen met grote schuren en imposante voorhuizen zijn er getuige van. Zij bereikten nogal eens een maatschappelijke status die vergelijkbaar is met die der hoge burgerij in de grote steden; en ze bekleedden in 's landsbestuur vergelijkbare posities. Er was ook een keerzijde: de arbeiders profiteerden, gemiddeld genomen, niet of veel minder van de welvaart – hoewel de situatie in werkelijkheid minder zwart wit was dan vaak wordt gedacht.
Er is eigenlijk geen gebied in Nederland waar zoveel boeren met zoveel grandeur (van vroeger) aanwezig zijn. Ook niet in het aangrenzende Friese kustgebied, waar toch op precies dezelfde wijze het land door het water en door activiteiten van de mens gevormd is, in eenzelfde eeuwenlang proces van geven en nemen, en waar de klei op zich net zo vruchtbaar is.
Unieke situatie in Groningen
Er is dus iets speciaals aan de hand geweest met de Groninger boer, met name op het Hogeland en in het Oldambt. Hij heeft een ontwikkeling gekend die inderdaad uniek is, in Nederland, maar ook vergeleken met andere streken in Groningen. En mede daardoor is het kustgebied van Groningen in cultuur-historisch opzicht uniek.
Natuurlijk heeft het te maken met het recht van aanwas (of 'opstrek'), dat (in een ander artikel in deze serie) al aan de orde kwam bij
de 'kwelderkwestie' – zo kon de Groninger kustboer zijn aantal bunders land flink uitbreiden. En natuurlijk heeft het te maken met de vruchtbaarheid van de klei. Maar er is veel meer te noemen; en het zijn al die factoren te samen die de boerenstand het aanzien gaf dat haar zo opvallend deed verschillen van de collega-landbouwers elders in het land. Met opzet schrijven we deed verschillen. Het verschil is in de tweede helft van de 20e eeuw grotendeels verdwenen. Alleen de grote boerderijen staan er nog als getuigen van een vervlogen tijd. En een enkele oudere, gepensioneerde herenboer roept in zijn doen en laten nog herinneringen op aan vroeger toen velen van zijn stand met de bourgeoisie van de grote steden ijverden in welstand en voornaamheid. Maar verder onderscheidt de boer van tegenwoordig in Groningen zich niet meer van zijn collega's elders in het land.
Oorzaken van welvaart
Recht van aanwas en beklemrecht
Recht van aanwas dus en vruchtbaar land, maar daarbij speelden nog een paar zaken. Het beklemrecht moet dan zeker genoemd worden. Dit oud-Groninger pachtsysteem kwam er op neer dat de pachtprijs van het land onveranderd bleef. Betaalde men dus in de 17e eeuw een bepaald bedrag huur per jaar voor een bunder land, dan was dat in latere eeuwen, door de inflatie, niet veel meer dan een schijntje van de werkelijke waarde. Ook was het binnen dit systeem niet toegestaan het bedrijf te splitsen. De bedrijven bleven daardoor (vaak) groot en men was er daarnaast op gericht, te proberen nog uit te breiden – wat dat betreft kwam de mogelijkheid van inpoldering dus goed van pas.
Sterke vergroting van het areaal akkerland
Bovendien: mede vanwege de veepest die heerste in de 18e eeuw, waren veel Groninger boeren op het Hogeland er toe overgegaan een deel van hun weiden te scheuren en zo het areaal akkerland sterk te vergroten (hoewel op de akkerbouwbedrijven, tot in de tweede helft van de 20e eeuw, ook altijd vee gehouden werd). En dat pakte goed uit: want juist rond 1800 ging het uitstekend met de opbrengst van akkerbouwproducten; ook in latere perioden werd er vaak veel geld verdiend in de akkerbouw – al moet daarbij wel bedacht worden dat die goede perioden zich altijd afwisselden met slechte, waarin er ook rijke, succesvolle boerenbedrijven waren die ten onder gingen.
Welgesteld, liberaal, ontwikkeld en maatschappelijk aanzien
Wat ook belangrijk was in dit geheel: veel boeren van de Groninger zeeklei waren (voor die tijd) moderne ondernemers, die in de lijn der liberale opvattingen, marktgericht produceerden en uit waren op vernieuwing en constante verbetering van het productieproces.
Zo verkregen de Groninger boeren – tenminste velen van hen - rijkdom. Maar daarbij bleef het niet. De boer wenste ook wat betreft beschaving niet onder te doen voor de hoge burgerij in de stad. Hij streefde er naar zich te ontwikkelen en kennis te vergaren. Zijn voorhuis werd een villa met mooie meubels, zijn dochters speelden piano en zijn zonen gingen naar universiteit of hogeschool.
Dergelijke mannen speelden als vanzelf ook een leidinggevende rol in maatschappelijke organisaties en de politiek; op lokaal niveau, vanzelfsprekend, maar ook op landelijk niveau. Dit dankzij de liberalisering en beginnende democratisering van het politieke bestuur in het midden van de 19e eeuw.
Nuancering
Hiervoor is het al even aangestipt: het was niet alleen maar welvaart, welstand en aanzien wat de klok sloeg. Er waren ook perioden van neergang, crisis en malaise in de landbouw waardoor er complete bedrijven op de fles gingen, wat ook veel menselijk leed met zich meebracht. Bovendien waren niet alle Groninger boeren groot, rijk en voornaam – ook niet in het kustgebied. Hierboven is een beeld geschetst van een bovenlaag; daarop bestaan vele variaties die het beeld aanmerkelijk nuanceren.
Maar hoe het ook zij, gemiddeld genomen is het beeld positief.
Dat kan niet gezegd worden van de arbeiders. Ook van hun situatie zijn verschillende beelden te schetsen - die allemaal lang niet zo negatief zijn als velen denken. Maar wij pretenderen hier niet een beeld te geven dat recht doet aan alle nuances; wij zullen ons moeten beperken tot een redelijk gemiddelde, en dat levert wat de arbeidende klasse betreft niet een plaatje op dat als positief kan worden gekenschetst – zeker niet vergeleken met de klasse der boeren.
De arbeiders
Wel is het treffend dat het verhaal van de welgestelde bovenlaag der boeren moeiteloos over kan gaan in het verhaal van de heel wat minder bedeelden: de arbeidersklasse. Want het waren juist boeren uit die bovenlaag die vooraan stonden in de strijd voor maatschappelijke veranderingen in socialistische zin. We doelen hier op leden van de familie Mansholt; een familie trouwens die zijn sporen heeft achter gelaten in zowel het Oldambt als op het Hogeland (in het Marnegebied, om precies te zijn).
De afstand groeit
Nog in het begin van de 19e eeuw verschilde de situatie van de arbeiders in het Groninger kustgebied – en dan hebben we het dus over boerenarbeiders – niet opvallend van de situatie in andere, enigszins vergelijkbare regio's. De boer zorgde – in normale gevallen – als een goed huisvader voor de meiden en knechts die hij in dienst had. Er was natuurlijk standsverschil, maar niet zo groot als in latere jaren. De twee partijen groeiden in de loop der 19e eeuw uit elkaar. Er ontstond een culturele en maatschappelijke kloof, waarbij het samen-verkeren in het woonhuis van de boer niet meer paste. Voor de inwonende arbeiders en dienstboden werd er woon- en slaapruimte gecreëerd achter de keuken en in de schuur. Daarnaast deed zich het verschijnsel voor, dat het aantal vaste werknemers verminderde ten opzichte van de hoeveelheid los personeel; de laatste categorie was vooral aangewezen op seizoenarbeid, wat winterwerkloosheid met zich meebracht.
Het Hogeland anders dan het Oldambt
Wel moet daarbij een verschil geconstateerd worden tussen het Hogeland en het Oldambt: in de laatste regio kwam seizoenarbeid meer voor; dit hing samen met de soort landbouwproducten die er het meest verbouwd werden; ook de mechanisatie speelde een rol in dit geheel. In ieder geval: de maatschappelijke situatie van de seizoenarbeider was slechter dan die van de vaste arbeider. Dit verklaart wellicht dat het radicaal socialisme (met name communisme) z'n stempel drukte op de arbeidersbeweging in het Oldambt, terwijl de sociaal-democratie overheerste op het Hogeland.
Verandering
Toen in de 20e eeuw de landarbeiders (zoals de boerenarbeiders officieel genoemd werden) zich gingen organiseren in vakbonden en de sociale wetgeving opgang kwam, verbeterde hun lot langzaam maar gestaag. En tegen de tijd dat de boeren hun oude status en macht hadden verloren, was de sociale situatie voor de arbeiders enorm vooruitgegaan en waren zij volledig geëmancipeerd en van alle gewenste rechten voorzien.
Ten minste, voor zover die arbeiders nog aanwezig waren op het boerenbedrijf. Want vooral de mechanisatie en de stijgende loonkosten veroorzaakten een enorme daling van het aantal boerenarbeiders op de Groninger klei, waar ze eens de grootste bevolkingsgroep vormden. Gevolg was ook een stilstand of zelfs achteruitgang in de groei van vele dorpen, waardoor de leefbaarheid van het platteland werd aangetast. Nieuwe bedrijvigheden, zoals het toerisme en subsidies die nieuwe ontwikkelingen moeten stimuleren, dienen hier soelaas te bieden.
Lees verder