De Taíno-indianen van het Caribisch gebied
Ten tijde van Columbus leefden de Taíno-indianen op de eilanden Hispaniola (Dominicaanse Republiek en Haïti), op het grootste deel van Puerto Rico, delen van Jamaica, Oost-Cuba en de Maagdeneilanden. Zij hadden in deze tijd het niveau van een steentijdcultuur, dus ze kenden geen werktuigen en wapens van brons of ijzer. Hun samenleving was opgedeeld in standen en ze kenden een intensieve tuinbouw.Standensamenleving
De Taíno-samenleving was opgebouwd uit verschillende standen. Deze hiërarchische sociaal-politieke structuur werd gereflecteerd in nederzettingspatronen en de kosmologie.Cacique
Bovenaan stond de cacique. Deze persoon had vele taken en functies op politiek, economisch, militair en religieus gebied. Verder had hij de leiding bij gemeenschappelijke bouwwerken.
Zijn religieuze rol bestond uit die van hoofdsjamaan. Hij was hierbij het medium tussen de voorouders en de mensen onder hem. Voorouderverering vormt dan ook de basis voor de Taíno-hoofdschappen.
De sjamaan bezat helende krachten, waarmee hij zijn mensen kon genezen. Tijdens het uitvoeren van rituelen, gewijd aan de voorouders, droeg de cacique een schijf van guanín (een goud-koper-(zilver)legering) om zijn nek aan een touw als een hanger. Verder droeg hij miniatuur schelpenmaskers (guaizas) die vastgemaakt werden aan katoenen banden en hoofdbanden. De guaizas waren vaak versierd met gezichten van geesten die door middel van incisie aangebracht werden. Columbus schreef dat de ogen en monden waren ingelegd met goud en sommige hadden een spookachtige expressie.
Nitaínos en naborías
Beneden de hoofdman kwamen de nitaínos. Zij waren direct verwant aan hem. Ze kunnen gezien worden als de aristocratie.
Daaronder kwamen de naborías. Dit waren de gewone mensen.
Huizen
De huizen van Taíno waren rond, maar soms waren die van de cacique rechthoekig. Men denkt dat de rechthoekige huisvorm misschien geïntroduceerd is door de Spanjaarden. De huizen van de caciques waren meestal gelegen aan een plaza (pleintje, open plaats), waar onder andere ceremonieën plaatsvonden. De cacique-huizen kunnen ook gediend hebben als dorpstempels met belangrijke idolen erin.Binnenin de huizen sliepen de mensen in hangmatten, gemaakt van gewoven katoen.
Ceremonieën
Een voorbeeld van een ceremonie bij de Taíno is het cohoba-ritueel. Hierbij ging de cacique op zijn duho (kleine houten of stenen zetel) zitten en hij zorgde ervoor dat hij een lege maag had, zodat hij rein was van binnen. Dit bereikte hij met behulp van braakspatels van steen, schelp of hout.Daarna gebruikte hij een Y-vormig snuifinstrument om snuif te inhaleren. De snuif kon bijvoorbeeld bestaan uit fijngewreven planten die hallucinogene stoffen bevatten, vermengd met gemalen schelp. Door het gebruiken van drugs kon de cacique in contact komen met de vooroudergeesten. Bij het ritueel werd ook wel gebruikgemaakt van macaras, instrumenten gemaakt van hout en kalebassen om geesten op te roepen.
De Taíno geloofden dat ook de geesteswereld opgebouwd was uit lagen, waarin hogere en lagere geesten bestonden. De belangrijkste Taíno sociale bijeenkomsten waren de areítos, die het zingen, dansen, reciteren en vertellen van (oorsprongs-)verhalen inhielden. Hierbij gebruikte men onder andere schelpen trompetten, een mayohuacán (houten trommel), ocarinas van klei en fluiten van bot en riet. Verder beschilderden de mensen zich met rode, zwarte en witte verf en dronken ze gegist ananas- en maissap.
Balspel
Op de batey (balspeelplaats) vond het balspel plaats. Het balspel werd gespeeld met een rubberen bal die slechts met behulp van de heupen of schouders van de grond gehouden moest worden. Het balspel diende als sport en ontspanning, maar kon ook rituelen en ceremonieën begeleiden. Het spel is waarschijnlijk geïntroduceerd door de Saladoid-Indianen en werd in het Caribisch gebied beoefend op Cuba, Hispaniola, Puerto Rico en de Maagdeneilanden. Op de Kleine Antillen was het balspel bekend bij de Eiland-Cariben, maar zij bouwden geen balspeelhoven.Voedsel
De Taíno cultiveerden planten als maniok, zoete aardappels en maïs.Verder lieten ze planten ‘in het wild’ groeien, waaronder de tabaksplant, kruiden en vruchten. Bij deze intensieve tuinbouw maakten zij soms gebruik van het terrassysteem.
De Taíno verzamelden ook vruchten, zoals de mamey (‘mamme-appel’), guanábana (broodvrucht), papaya (papaja), mamón, guayaba (guave), caimito en hicaco.
Naast tuinbouw en verzamelen deden ze aan jagen en vissen.