Jack the Ripper - het leven in Whitechapel
Jack the Ripper, misschien wel 's werelds meest beruchte en beroemde seriemoordenaar. Een verhaal dat al vaak verteld is, maar nog nooit een echt einde heeft gekregen. Dit artikel probeert een beeld te schetsen van de wijk Whitechapel en het armoedige Londense East End anno 1888, de buurt waar het monster 'Jack' zijn sporen in de geschiedenis heeft nagelaten.
Iedereen kent het beeld uit de Hollywood-films over Jack the Ripper: de klamme straten, de muren waar het vocht vanaf druipt, de stront tussen de klinkers, en vooral de rauwe, vieze, bezopen bevolking. Het is een beeld dat makkelijk op te roepen valt, dat onmiddellijk te plaatsen valt. Misschien weet niet iedereen waar die buurt dan precies lag, en wanneer dat dan allemaal gebeurde, maar het stereotype beeld is inmiddels klaarhelder. Het verhaal van Jack the Ripper blijft tenslotte spannend genoeg... Maar hoe zag dat leven in Whitechapel er nou werkelijk uit?
Een kaart uit 1882 van Whitechapel /
Bron: Reynolds, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Het volk van de afgrond
Was het echt zo erg als de films ons willen doen geloven? Volgens Jack London wel degelijk, en was het misschien nog wel erger dan dat. De beroemde schrijver en avonturier komt in zijn boek 'The people of the Abyss' uit 1903 soms superlatieven tekort om zijn walging, maar vooral ook woede jegens wat hij noemt het 'management', onder woorden te brengen. In 1902 bracht hij een zomer door op de straten van Whitechapel, om er onderzoek te doen voor zijn boek, en hij was meer dan geschokt door wat hij aantrof in een land dat op dat moment het rijkste, machtigste land ter wereld was. Hij stelt in zijn werk dat de Innuit, het volk dat hij in zeer primitieve omstandigheden had aangetroffen in Alaska, uiteindelijk een beter leven hadden dan de Engelsen in Whitechapel. En waarschijnlijk had hij daarin gelijk.
Whitechapel, om ons voorlopig maar tot dat beruchte deel van de East End te beperken, was op zich geen onwelvarende wijk. Er was industrie, de havens lagen dichtbij en ook de commercie draaide op volle toeren. Maar de instroom van mensen was er vele malen groter dan de noodzaak voor arbeidskrachten, en de straten, huizen, kamers, slaaphuizen en werkhuizen van Whitechapel waren dan ook ernstig overbevolkt door werkloze mannen en vrouwen. Uit geldgebrek kon men vaak maar een deel van de huur van een kamer opbrengen, en zo werden kamers in 'hoeken' verhuurd - in elke hoek een gezin. Een andere methode was het verhuren in 'wisseldienst'; waarom niet twee mensen dezelfde kamer laten delen als de een dagdiensten en de ander nachtdiensten draait? Om de beurt kon er dan geslapen en gegeten worden en een ruimte stond zo niet een halve dag leeg, maar werd optimaal benut.
Stromend water was er niet; de watervoorziening bestond uit pompen op centrale plekken in de buurt; de inlaat voor drinkwater, dat amper gezuiverd werd, zat in de Thames niet ver verwijderd van een aantal uitlaten van het riool...
Werk was schaars, en meestal van tijdelijke aard. Dagloners die in de havens sjouwden en fabrieksarbeiders die dag en nacht doorwerkten waren er in overvloed; het loon was slecht en over het algemeen niet toereikend om een gezin van te onderhouden. Voor vrouwen was er werk in fabrieken, wasserijen en kroegen; maar de mannen kregen altijd voorrang als er werk te verdelen viel, en er bleef voor de vrouwen meestal weinig anders over dan zichzelf als prostituee aan te bieden, om op die manier toch nog iets van een loontje bij elkaar te kunnen scharrelen om de kinderen te kunnen voeden.
Daklozenopvang
Er waren gratis werkhuizen om de armen en daklozen op te vangen. Deze werkhuizen werden meestal geleid door een kerkelijke instantie en hadden arbeid, boetedoening en bijzonder veel bidden als doel gesteld. Mensen werden doorgaans twee nachten onderdak geboden, in ruil voor een tussenliggende dag werken. De plaatsen in deze huizen waren beperkt; om een plekje te kunnen bemachtigen was het noodzakelijk al vroeg op de dag voor de deur te gaan staan in een rij die al snel aanzwol en lang werd. Na uren staan in weer en wind ging dan eindelijk de deur open, werden mannen en vrouwen van elkaar gescheiden en mocht een handjevol mensen binnenkomen. En wat troffen die daar dan aan? Een maaltijd die meestal bestond uit afval van slagers en groenteboeren, of dunne waterige pap die amper vulde; een bad dat maar één keer per avond gevuld werd en waar iedereen in moest - volgens London, die een nacht in een werkhuis heeft aangedurfd, was dat bad eerder een soep van ziektekiemen, schurftmijten, huidschilfers en andere misselijkmakende zaken, waar een mens alleen maar ziek van werd, in plaats van schoon; en dan de bedden, die over het algemeen niet meer waren dan dikke lappen canvas die enkele decimeters boven de grond gespannen waren.
Maar laten we eerlijk zijn: dat was luxe, vergeleken bij andere 'opvangmethoden' die werden gehanteerd. Wat te denken van het slapen op een smalle, harde, houten bank terwijl je over een koord heen geleund hangt om jezelf te ondersteunen? Twee pence kostte zo'n nacht 'slapen'; tegen elkaar hangend op een bank terwijl het touw ervoor zorgde dat je niet omviel of weggleed. Het klinkt te zot voor woorden, maar het werd erg veel gedaan - om maar van de koude, vochtige straat af te zijn. Er waren slaaphuizen, die kostten vier tot zes pence per nacht; de bedden werden er amper verschoond en moesten ook nog gedeeld worden met een ander. Op de lakens had men alvast het woord 'GESTOLEN' gedrukt, om te voorkomen dat iemand ze mee zou nemen met zoveel herkenbaarheid, maar dat maakte geen enkel verschil. Met ongedierte en al werd het beddengoed gestolen in de slaaphuizen.
Alcoholisme en andere problemen
Het is haast niet nodig om uit te leggen dat in een wijk als Whitechapel erg veel problemen van allerlei aard regelmatig ontstonden. Ziektes hadden, dankzij de rampzalige hygiëne, volkomen vrij spel. Er waren regelmatig cholera-uitbraken (het vervuilde drinkwater uit een centraal punt zoals een pomp zorgde ervoor dat zo'n uitbraak meteen hard om zich heen greep), maar ook geslachtsziektes, schurft en andere huidaandoeningen, difterie, pokken, tyfus etc. kwamen op dagelijkse basis voor onder de bevolking. Maar het grootste probleem was waarschijnlijk wel het alcoholmisbruik. Gin en bier waren de meest geprefereerde dranken; ze waren niet duur en werden overal in de vele kroegen van Whitechapel geschonken. De prijs van een glas gin was ook de prijs van een prostituee: drie pence. De typische gezondheidsproblemen die gepaard gaan met alcoholverslavingen waren bekend bij vrijwel elke volwassene - van een stevige kater tot ernstige ontwenningsverschijnselen (zonder geld kan een verslaafde ineens droog komen te staan) zoals trillingen, hallucinaties, koorts, etc., om nog maar te zwijgen van ernstige leveraandoeningen.
Een ander probleem dat regelmatig terugkeerde, waren de opstandjes en rellen. Het socialisme begon in deze tijd serieus de kop op te steken onder juist de armste lagen van de arbeidersbevolking, en ook in Whitechapel ging zo af en toe de vlam in de pan. Demonstraties liepen soms ernstig uit de hand, zoals in 1887, toen een bijeenkomst op Trafalgar Square met harde hand uiteengeslagen werd en er zelfs doden vielen.
Hulpverleners
Hoewel de overheid zich niet al te erg bekommerde om de misstanden in de arme wijken van de grote industriele steden ( al stonden er in Whitechapel in ieder geval een paar Gemeentescholen voor de kinderen), waren er veel initiavieven uit andere hoeken die tenminste nog poogden iets te verbeteren voor de bevolking van die wijken. In Whitechapel richtten William Booth en zijn vrouw in 1878 het Leger Des Heils (The Salvation Army) op vanwege de ellende in de East End. Dominee Samuel Barnett had zijn kerk op Commercial Street, met ernaast het door hem geleide Toynbee Hall, een 'centrum voor sociale hervorming'. Er waren de Missiezusters, die hun best deden om jonge meisjes uit de prostitutie te halen en ze in huishoudelijke dienst geplaatst te krijgen, of naar het platteland te sturen, ver weg van de gevaarlijke stad. En dan was er het 'slumming', een populaire bezigheid onder jonge, rijke academici of gelovigen die, hoe onzinnig soms ook, hun steentje wilden bijdragen en een paar maanden bij bijvoorbeeld dominee Barnett gingen wonen om 'goede werken' te verrichten voor de arme arbeiders. Het werd gezien als een nobele manier om iets goeds voor de mensheid te doen, als je toch de tijd en het geld had; soms resulteerde het in zinnige initiatieven, zoals het boek 'In Darkest London' van Margaret Harkness (die het overigens uitgaf onder het pseudoniem John Law - vrouwen werden niet erg serieus genomen); zulke uitgaven zorgden er in elk geval voor dat de East Enders tenminste niet helemaal vergeten werden.