Middeleeuwse steden: de gilden

Het middeleeuwse stadsleven werd mede bepaald door de gilden. Dat waren verenigingen waarmee koop- en ambachtslieden de belangen van de eigen beroepsgroep behartigden. Ze ontstonden vanaf de 11de eeuw en verspreidden zich sindsdien over alle Europese steden. Het begon met enkele koopliedengilden en eindigde met een grote verzameling gespecialiseerde ambachtsgilden. De populariteit van de gilden was niet voor niks: ondanks enkele nadelen had het gildewezen zijn leden veel te bieden en vormden ze een belangrijke machtsfactor binnen het bestuur van de stad. Artikelindeling (interne links)

Verenigingen tijdens de late middeleeuwen

De middeleeuwen worden doorgaans geplaatst tussen 500 en 1500 na Christus. Daarmee was het echter geen eenvormige periode, waarin duizend jaar lang niets veranderde. Met name gedurende de 12de en 13de eeuw waren er veel nieuwe ontwikkelingen. De groei van het gildewezen was één van die ontwikkelingen.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat het idee om de eigen belangen groepsgewijs te verdedigen uniek was voor deze periode. Ook in andere tijden en op andere plaatsten zijn verenigingen in meerdere of mindere mate voorgekomen. Wel is het zo dat de behoefte aan gezamenlijke belangenbehartiging gedurende de 12de en 13de eeuw erg populair was en zich op talloze manieren uitte. Wat dat betreft valt het ontstaan van de gilden dus te plaatsen in een bredere ontwikkeling die een belangrijk onderdeel vormde van de cultuur van de laat-middeleeuwse maatschappij.

het ontstaan van nieuwe steden en de opkomst van kooplieden en ambachtslieden

Na de val van het Romeinse Rijk verdwenen in West-Europa de steden zoals die in de oudheid hadden bestaan. In plaats daarvan ontstonden gedurende de 9de en 10de eeuw echter nieuwe steden. Dat gebeurde grotendeels op de twee hieronder beschreven manieren. Die gingen allebei gepaard gingen met de opkomst van kooplieden en ambachtslieden op zich. Het ontstaan van de gilden was daarom nauw verbonden met het ontstaan van het nieuwe type stad en kan daar niet los van worden gezien.

Nieuwe bestuurlijke centra

Op sommige plaatsen, zoals bij de Franse steden Parijs en Rouen, ontstonden lokale centra als geestelijke en wereldlijke machten besloten zich daar te vestigen. De hoven van koningen en graven, bisschoppelijke kathedralen of kapittels en kloosters kwamen dicht blij elkaar te liggen. Rondom deze bestuurlijke centra ontstonden nederzettingen met tientallen, zoniet honderden vaste bewoners en een keur aan regelmatige bezoekers, vaak van niet onaanzienlijke status.

De aldus onstane leefgemeenschap kreeg behoefte aan gekwalificeerde ambachtslieden. Dat begon met voor de hand liggende vakmannen als smeden en wapenmakers en breidde zich geleidelijk aan uit naar andere ambachten. Zo kreeg een steeds verder uitdijende gemeenschap een steeds grotere behoefte aan nieuwe mensen.

Na verloop van tijd produceerden dergelijke vaklieden bovendien een surplus aan artikelen die ze buiten de nederzetting hoopten te verkopen. Dat trok weer kooplieden aan die zich met de handel in deze producten wilden bemoeien.

Middeleeuwse kooplieden op een nederzetting in aanbouw / Bron: Publiek domein, Wikimedia Commons (PD)Middeleeuwse kooplieden op een nederzetting in aanbouw / Bron: Publiek domein, Wikimedia Commons (PD)

Nederzettingen van kooplieden

In andere gevallen waren het juist kooplieden die een nederzetting stichtten. Meestal kozen ze daarvoor plaatsen die aan twee voorwaarden voldeden:
  1. Er was al de een of andere verstevigde vesting aanwezig, die ze konden gebruiken als toevluchtsoord.
  2. De plaats lag op een strategische positie langs een handelsroute. Dat was bijvoorbeeld op het kruispunt van twee belangrijke routes en/of op een gunstige plek langs een waterroute.

Op de gekozen plek vormden de kooplieden een eigen nederzetting, los van andere bewoners in de directe omgeving. Ook deze nederzettingen kregen na verloop van tijd echter behoefte aan ambachtslieden, zowel voor de eigen voorziening als voor het produceren van extra handelswaar. Aldus groeiden dergelijke gemeenschappen en werd de bevolking gemengder.

Toestroom vanaf het platteland

Voor beiden soorten nederzetting gold dat nieuwe handwerkslieden vooral werden gerecruteerd onder de (zonen van) boeren uit het omringende platteland. Kooplieden waren vaak de zonen van ridders of rijke boeren, waardoor ze een basiskapitaal hadden om mee te beginnen.

Het ontstaan van de gilden

De eerste vorm van samenwerking ontstond onder kooplieden. Zij hadden wel een nederzetting bij een vesting, maar vielen toch buiten de bestaande feodale organisaties. Deze waren immers vooral gericht op de onderlinge relatie tussen edelen, geestelijken en boeren.

Broederschappen

Om hun positie tegenover feodale regelingen te versterken, richtten de kooplieden in eerste instantie 'broederschappen' of 'amicitae'op. Deze verenigingen waren echter nog vrij algemeen van aard en meer gericht op sociale contacten dan op het behartigen van beroepsspecifieke belangen.

Feitelijk was het oprichten van dergelijke sociale verenigingen een typisch Germaanse gewoonte. Er zijn dan ook aanwijzingen dat rondreizende Friese handelaren het oprichten ervan hebben gestimuleerd. De broederschappen hadden ook een Germaans karakter met enerzijds Germaans aandoende drinkgelagen en rituelen en anderzijds de behoefte om voor de leden van te vereniging te zorgen. Zaken die in de latere gilden de boventoon zouden gaan voeren.

Eerste koopliedengilden

Uit de broederschappen groeiden de eerste koopliedengilden, ook wel 'hanzen' of 'lakengilden' genoemd. Dat wilde zeggen dat de broederschappen (deze benaming verdween niet zomaar) zich ook gingen bekommeren om allerlei zakelijke belangen van de kooplieden. Ze beijverden zich bij de heer voor economische regelingen en juridische en bestuurlijke rechten voor de eigen groep, wat aanvankelijk neerkwam op de eigen nederzetting.

Helaas is het amper bekend hoe de vroegste koopliedengilden functioneerden, omdat de statuten voor hun vereniging pas veel later werden opgesteld, zo ongeveer vanaf de 11de eeuw.

Wel is het duidelijk dat de nederzettingen speciale rechten verwierven, die leken op die van het latere burgerschap. Hiermee was het verschil tussen het ' burgerschap' van de stad en het lidmaatschap van het gilde echter nog vaag en kwam het grotendeels op hetzelfde neer.

Stichtingsbrief van het bontwerkersgilde te Basel in 1226 / Bron: Kürschnernzunft, Wikimedia Commons (Publiek domein)Stichtingsbrief van het bontwerkersgilde te Basel in 1226 / Bron: Kürschnernzunft, Wikimedia Commons (Publiek domein)

Scheiding van bestuurlijke en economische macht

Toen de steden gedurende de 11de en 12de eeuw verder uitgroeiden, er meer ambachtslieden kwamen en de bevolking zich begon te mengen, verloor het koopliedengilde zijn primaat en kwamen er andere partijen met macht. Bestuurlijke en economische organisaties werden daarbij in toenemende mate van elkaar gescheiden.

Voor de uitvoering van de politieke macht kwam er een stadsbestuur. De gilden behartigden voortaan louter de economische belangen van de eigen beroepsgroep en niet die van de nederzetting als geheel.

Hiermee kwam er ook een duidelijk onderscheid tussen het burgerschap van een bepaalde stad enerzijds en het lidmaatschap van een gilde anderzijds. Al zouden de meeste stedelingen beiden bezitten.

Ontstaan ambachtsgilden

Ook kwamen er in toenemende mate speciale ambachtsgilden naast de koopliedengilden. Deze afsplitsing was grotendeels het gevolg van een steeds weer terugkerend conflict over de prijs van goederen. Kooplieden wilden de prijs graag hoog houden, maar de handwerkslieden laag. Dat kwam omdat de laatsten veelal ook consumenten waren en daarom alles liever betaalbaar hielden.

Nieuwe rol hanzen

De hanzen splitsen zich eveneens af van de traditionele koopliedengilden en kregen een wat andere invulling. Dat werden organisaties die reizende kooplieden beschermden als ze in een vreemde stad waren en zorg droegen voor het in stand houden van goede handelsroutes.

Verdere ontwikkeling van de gilden

In de 12de eeuw waren de meeste gilden nog vrij algemeen van aard. Meestal omvatten ze een complete tak van nijverheid, zoals bijvoorbeeld de fabricage van wol (het wolgilde).

Tegen het einde van deze eeuw en gedurende de 13de eeuw vond er echter verdere specialisering plaats. Er kwamen steeds meer gilden voor steeds specifiekere vormen van nijverheid. In relatie tot de fabricage van wol kwamen er bijvoorbeeld aparte gildes voor spinners, wolafwerkers en wolververs. Deze afsplitsing had twee redenen:

Explosieve groei van de vraag

De steden en daarmee de vraag naar producten groeide zo explosief dat de algemene gilden niet meer effectief waren. Het aantal gilden per stad ging dan ook gelijk op met de grote van de stad. In steden die niet zo explosief groeiden zou het aantal beduidend kleiner blijven.

Specialisatie binnen ambachten

Binnen het werk zelf vond ook een steeds verdere specialisatie plaats. Ambachtslieden vervulden steeds meer deeltaken in plaats van een compleet product af te leveren. In de praktijk bleek dat efficiënter.

Dat kwam omdat men bij voorkeur werkte in tamelijk kleine werkplaatsen waar een meester, een handvol knechten en paar leerlingen alles deden. Daarom kon men maar in een kleine hoeveelheid apparaten en gereedschap investeren. Omdat de gebruikte apparaten doorgaans ook niet al te groot en duur waren, was het andersom gezien niet noodzakelijk om de geliefde kleinschaligheid op te geven.

Kenmerken van een volwassen gilde

Langzaam maar zeker kwamen de gilden tot wasdom en kregen ze een definitieve vorm. Daarbij kenmerkten ze zich door de volgende zaken:
  • Ze waren gericht op de economische belangen van het eigen ambacht.
  • Ze hadden een publieke taak, waarbij ze soms werden geacht de gemeenschap of de stad gratis te helpen.
  • Binnen de gilden gold het ideaal van kleinschaligheid voor werkplaatsen of winkels. Men probeerde ook geen winst te behalen door het uitbreiden van de eigen zaak, maar door via een partnerschap te investeren in de zaken van andere gildeleden.
  • Gilden waren monopolistisch. Er was maar één gilde per beroepsgroep. Bovendien was binnen dit kader het lidmaatschap gelimiteerd. Gilden sloten vreemdelingen (niet-burgers van de stad) uit van het lidmaatschap en maakten het in toenemende mate erfelijk. Dat was met name bij handelsgilden het geval. Bij ambachtsgilden werd gedurende de 13de eeuw het afleveren van een 'meesterstuk' steeds noodzakelijker om een lidmaatschap te kunnen verwerven.
  • Gilden ware nconservatief wat betreft het gebruik van ambachtelijke technieken en stonden niet echt open voor vernieuwingen.

Het succesvol behartigen van de eigen belangen

De gilden bestonden niet voor niks. Bij het behartigen van de belangen van de beroepsgroep in zijn geheel of van de leden afzonderlijk werden voorrechten succesvol verdedigd of bereikt en werd er vanalles voor de leden georganiseerd.

Gezamenlijke acties

Als eerste werd er natuurlijk opgetreden tegen andere groepen in de samenleven die de eigen beroepsgroep wilden benadelen, zoals stadsbesturen of diegenen die leningen verstrekten. Daar was het tenslotte om begonnen.
Wel traden kooplieden- en ambachtsgilden binnen dit kader soms ook tegen elkaar in het strijdperk.

Acties die men uitvoerde konden verschillend van aard zijn maar leken vaak op die van moderne vakbonden. De aloude staking bijvoorbeeld kwam, hoewel op de meeste plaatsen verboden, regelmatig voor.

Leerlooiers op houtgravure uit1568 / Bron: Publiek domein, Wikimedia Commons (PD)Leerlooiers op houtgravure uit1568 / Bron: Publiek domein, Wikimedia Commons (PD)

Bestuurlijke en juridische invloed

De ambachtsgilden verwierven bestuurlijke invloed naast de kooplieden en patriciërs die doorgaans de stad bestuurden. Daar waar de besturen zich steeds meer met de economie van de stad bemoeiden, drongen de gilden zich in toenemende mate op aan het bestuur.
Uiteindelijk zouden alle sociale lagen binnen een gilde van de toegenomen macht profiteren en er een gunstige economische positie aan overhouden. De kloof tussen arm en rijk was in de steden dan ook niet zo groot.

In Brabant fungeerde het koopliedengilde in de late Middeleeuwen vaak ook als een handelsrechtbank.

Betere werkomstandigheden

Op het gebied van werkomstandigheden werd het volgende geregeld:
  • Minder werkuren. Met hulp van de Kerk lukte het om de zaterdag terug te brengen tot een halve werkdag. Daardoor kregen de handwerkslieden volgens de officiële lezing de gelegenheid om zich 'voor te bereiden' op hun zondagse plichten op religieus gebied. In welke mate dat ook daadwerkelijk gebeurde is niet bekend.
  • Vakantiedagen. Vakantiedagen werden goed geregeld. Daarbij was sprake van zo'n 28 tot 30 dagen voor de belangrijkste religieuze feesten, een 20 tot 30 halve dagen voor minder belangrijke feesten en tenslotte nog een bepaald aantal dagen dat gebruikelijk was binnen het eigen ambacht.

Sociale functies

De gilden verzorgden een aantal sociale functies voor hun leden. Dat betrof enerzijds het organiseren van sociale gelegenheden en anderzijds en verzorgen van een sociaal vangnet voor de leden en soms ook voor anderen. Dat was grotendeels in analogie met de oude broederschappen. Het ging daarbij voornamelijk om:
  • Het organiseren van feesten als banketten, parades en ceremonies rond nieuw beëdigde meesters.
  • Het doneren van geld aan liefdadigheid en het onderhouden van luisterrijke altaren voor de eigen patroonheilige in de lokale kerk.
  • Het betalen van de begrafenissen van leden en de zorg voor eventueel achtergebleven weduwen en wezen.

Verzekering van de eigen leden

Het gilde dekte de eigen leden af tegen een flink aantal risico's. Zo kon men in geval van nood rekenen op de volgende vormen van financiële steun :
  • Een gratis opleiding aan zonen van verarmde meesters.
  • De afdekking van bepaalde beroepsrisico's. Kooplieden en leden van reizende ambachten kregen bijvoorbeeld recht op repatriëring, mocht men ziek worden onderweg.
  • Als een koopman zijn waar verloor door overmacht of roof, werd hij geholpen om opnieuw te beginnen.
  • Als iemad uit een andere stad weigerde te betalen, verhaalde het gilde de schuld op de eerste de beste andere inwoner van die stad die ze konden vinden.

Handhaven van een monopolie

Alleen de leden van het gilde mochten een bepaald product verhandelen in de stad. Koopmannen uit andere steden konden alleen via het gilde handelen, wat, niet geheel verrassend, leidde tot veel extra kosten.

In sommige plaatsen liep het beschermen van de eigen leden en het handhaven van het monopolie zozeer uit de hand dat er allerlei omvangrijke en omslachtige reglementen moesten worden nageleefd.

Scholing

De gilden verzorgden de scholing voor nieuwe vaklieden. Dat begon vaak al met basisonderwijs voor de kinderen van de eigen leden. Daarna konden de zonen het voor gilden typische opleidingstraject volgen.
Daarbij begonnen ze als leerling bij een andere meester dan hun vader. Nadat ze hun meesterstuk hadden ingeleverd, werden ze een tijdje knecht, 'knaap' of'gezel'. Als ze genoeg geld hadden voor een eigen werkplaats werden ze meester. Later, nadat het moeilijker werd om een eigen werkplaats te beginnen, kwamen er steeds meer volwassen knechten die hun meesterstuk (nog) niet hadden ingeleverd.

Reglementen voor leden

Toch was het niet zo dat er alleen maar te halen viel voor de leden van een gilde. Er werden ook reglementen opgesteld waar iedereen zich aan dienden te houden. Daarin werden de volgende zaken geregeld:
  • De voorwaarden waaraan het product moest voldoen, zoals de prijs, de kwaliteit en de productiemethoden.
  • De regulering van het aantal personen dat toestemming kreeg om het beroep uit te oefenenen. Dit werd gedaan om om te voorkomen dat er een overschot ontstond. De quota betroffen zowel het aantal leerlingen dat werd toegelaten tot het opleidingstraject als het aantal gezellen dat na aflevering van de meesterproef toestemming kreeg een eigen zaak te openen. Zonen van meesters kregen vaak voorrang op buitenstaanders. Dat was extra het geval in sectoren waar men vrij dure installaties gebruikte, zoals bij bierbrouwers of ververs.
  • Door het monopolie van het gilde waren vakgenoten in een bepaalde stad verplicht zich bij het gilde aan te sluiten.

Bondgenoten

De gilden stonden er vaak niet alleen voor. Zoals gezien hadden ze in bepaalde kwesties veel steun van de Kerk, voor wie de stedelijke middenklasse van gildeleden een belangrijke doelgroep was. Dat had uiteraard veel te maken met de altaren en het liefdadigheidsgeld waar de kerkelijke organisaties op konden rekenen.

Vaak vonden de gilden echter ook een op het eerste gezicht wat onverwachte bondgenoot in de lokale leenheer of vorst. Daar had deze laatste twee, ietwat opportunistische redenen voor:
  • De heer was degene die de fiscale rechten had op het oprichten van een gilde en daar verdiende hij goed aan.
  • De feodale heren hadden een hekel aan de nieuwe rijken die zich in de steden ontplooiden. Liever kozen zij de kant van de middenklasse of armen tegen de patriciërs. Mocht het trouwens eens gebeuren dat het volk de macht greep in een stad, was het met de solidariteit van de heer snel gedaan. Dat kwam echter maar hoogst zelden voor.
Het gevolg van deze situatie was dat steden die nog sterk onder feodaal gezag stonden vaak sterkere gilden hadden dan grote machtige stadstaten met een bijna autonoom bestuur.

Wapen van het beroemde wolgilde uit Florence uit 1487 / Bron: Andrea della Robbia, Wikimedia Commons (Publiek domein)Wapen van het beroemde wolgilde uit Florence uit 1487 / Bron: Andrea della Robbia, Wikimedia Commons (Publiek domein)

Interne organisatie van het gilde

Het bestuur van een gilde werd geleid door zogeheten 'dekens', 'oudermannen', 'waardijns', 'gezworenen' of 'vinders'. Het aantal bestuursleden varieerde van slechts één tot wel tien of elf personen. Ze werden afhankelijk van de statuten gekozen dan wel aangewezen door het stadsbestuur, al dan niet in overleg met de gildebroeders.

Degenen die gekozen werden staken vaak boven de anderen uit qua succes. Dat was doorgaans het gevolg van een goed beginkapitaal en/of zakelijk inzicht.
Gezellen kregen zelden een bestuurlijke functie al was het wel mogelijk. In principe was de hierarchie binnen het gilden natuurlijk: deken-meester-knecht-leerling.

Het bestuur huisde in de 'gildehal'. Dat was bij voorkeur een groot, duur en luxueus gebouw dat moest getuigen van zowel de welvaart van het gilde op zich als van de stad in zijn geheel. De gilden hadden ook ieder een eigen wapen.
De afzonderlijke leden van het gilde woonden en werkten vaak dicht bij elkaar in de buurt, niet zelden in één en dezelfde straat.

Nadelen van het gildesysteem

De nadelen van het gildesysteem waren vooral voor anderen:
  • Het monopolie werd soms misbruikt om de concurrentie zo ver in te dammen dat gildeleden wegkwamen met het leveren van een slechte prijs-prestatie verhouding. Dit vanzelfsprekend tot grote ergernis van de overige stadsbewoners die geen kans kregen om betere producten te kopen.
  • Het ontmoedigen van technische vernieuwing door de gilden heeft de vooruitgang, en daarmee waarschijnlijk de economie van de 13de eeuw, weinig goeds gedaan.

Voordeel van het gildesysteem

Middeleeuwse koop- en ambachtslieden hebben een zeer goede maatschappelijke positie gehad dankzij de gilden. Ze behoorden tot de middenklasse of zelfs de hogere burgerij in een stad. Stedelingen die om wat voor reden dan ook niet tot een gilde behoorden, waren per definite slechter af dan degenen die wel een lidmaatschap hadden.
Vooral handwerkslieden zijn in andere tijden en op andere plaatsen vaak het slachtoffer geworden van uitbuiting en/of slechte werkomstandigheden. Dat hebben de gilden, in de tijd dat ze (ook na de Middeleeuwen nog) bestonden, weten te voorkomen.

Weerstand tegen de gildes

Lange tijd bestond er veel weerstand tegen zowel het monopolie als het technisch conservatisme van de gilden. Zowel stadsbesturen als consumenten begrepen dat het in hun nadeel was. Bovendien was het slecht voor zowel de import als de export van een stad.

Rond 1300 hadden de gilden het pleit echter in hun voordeel beslecht. De tijdsgeest was protectionistisch op het gebied van handel; steeds meer landen en stadstaten besloten de eigen nijverheid te beschermen tegen geïmporteerde producten. Mede hierdoor (maar ook door andere oorzaken) nam de economische groei na 1300 echter flink af.

Binnen de ambachtsgilden leidde dat tot een scherpere tweedeling tussen meesters en knechten. Het werd voor die laatsten nu steeds moeilijker om zelf het meesterschap te verwerven en een eigen werkplaats te beginnen. Dat leidde niet geheel onverwacht tot een toename aan interne werkconflicten.

Verschillen tussen de noordelijke en zuidelijke Nederlanden

In de Lage Landen liep de ontwikkeling en bloeiperiode van de gilden niet overal gelijk op. Er waren een aantal belangrijke verschillen tussen Noord en Zuid.

In het zuiden ontstonden en groeiden de steden vroeger en sneller dan in het noorden. In Vlaanderen ontstonden ze veelal in de 11de eeuw groeiden ze in de 12de eeuw al uit tot volwaardige steden. De gilden gingen gelijk op met deze ontwikkeling.

In de noordelijke Nederlanden bleef de stedelijke groei echter lang achter. Er waren minder steden en ze waren gemiddeld genomen beduidend kleiner dan die elders. Daardoor komt het gildewezen in het noorden pas in de loop van de 13de eeuw goed op gang. Rijkelijk laat in vergelijking met de rest van Europa.
In de Noordelijke Nederlanden hadden de gilden eigenlijk alleen in Utrecht en Dordrecht enige belangwekkende macht. In Gelderland duurde het zelfs tot in de 15de eeuw voordat er überhaupt gilden ontstonden

Tegen het einde van de 13de eeuw ontstaan er spanningen in de Lage Landen die er tenslotte toe zouden leiden dat de koopliedengilden in de zuidelijke steden in de 14de eeuw wegkwijnen. Er waren twee problemen:
  • Door de algehele economische teruggang verzwakte de munt, wat leidde tot een uit Frankrijk afkomstige inflatie. Deze had de nodige handelsproblemen tot gevolg, zeker voor Vlaanderen.
  • Er ontstonden ook problemen in Vlaanderen zelf met de graaf. Deze wilde de steden in zijn gewest weer onder controle krijgen en streefde meer dominantie na. Als traditionele bondgenoot van de heer, kozen de ambachtsgilden zijn kant tegen de patriciërs van het stadsbestuur. Mede hierdoor won de graaf het gevecht glorieus en werden de ambachtsgilden bedankt voor hun hulp met een flinke uitbreiding van hun macht in de Vlaamse steden ten koste van de kooplieden.

In Brabant vond een vergelijkbare strijd plaats met de graaf, maar verloor hij juist. Hier kregen de patriciërs en kooplieden dus juist meer macht.

In de 13de eeuw waren er desalniettemin talloze volwassen gildes in de Lage Landen.

Lees verder

© 2011 - 2024 Varenna, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Gilde Nederland: een nieuwe en eigentijdse organisatievormGilde Nederland: een nieuwe en eigentijdse organisatievormZeer veel ouderen die niet meer aan het arbeidsproces deelnemen hebben er behoefte aan hun kennis, kunde en ervaring te…
Verzamelen: het kopen en verkopen van middeleeuwse muntenVerzamelen: het kopen en verkopen van middeleeuwse muntenEr zijn veel verzamelaars die munten uit de middeleeuwen verzamelen. Er is daarom ook goed geld te verdienen met het kop…
Middeleeuwen: de universiteit, een geleerde gemeenschapMiddeleeuwen: de universiteit, een geleerde gemeenschapDe eerste universiteiten werden rond 1200 gesticht uit gemeenschappen van studenten en docenten. Het woord universitas v…
Nederlandse postgeschiedenis: Post in de middeleeuwenDoor het verval van het Romeinse rijk viel het hechte postnetwerk ervan uiteen. Waar de Romeinen met hun cursus publicus…

Mummie, een magisch historisch medicijnGeneeskrachtige middelen uit het verleden. Ge kunt het zo gek niet bedenken, of het is ooit in de geneeskunde in gebruik…
Syrië: Oudheid tot Arabische LenteSyrië is door de Arabische Lente momenteel volop in het nieuws. Het bewind van de Baath-partij onder leiding van Bashar…
Bronnen en referenties
  • J.H. Mundy - 'Europe in the High Middle Ages 1150-1309.' Londen 1973
  • B. Tierney, S. Painter - 'Western Europe in the Middle Ages 300-1475.' New York 1983
  • R. van Uytven - 'Stadsgeschiedenis in het noorden en zuiden.' in: 'Algemene geschiedenis der Nederlanden II.' Haarlem 1982
  • Afbeelding bron 1: Publiek domein, Wikimedia Commons (PD)
  • Afbeelding bron 2: Kürschnernzunft, Wikimedia Commons (Publiek domein)
  • Afbeelding bron 3: Publiek domein, Wikimedia Commons (PD)
  • Afbeelding bron 4: Andrea della Robbia, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Varenna (113 artikelen)
Laatste update: 22-08-2013
Rubriek: Kunst en Cultuur
Subrubriek: Geschiedenis
Bronnen en referenties: 7
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.