Het begrip authenticiteit
Het begrip authenticiteit stamt af van het Griekse woord “Authentikòs”. In het Latijn is het verwant aan het begrip auctor, dat initiatiefnemer, maker of schepper betekent. Hieruit blijkt dat niet alleen het product op zich origineel moet zijn om het authentiek te noemen maar dat de maker ook een grote invloed daarop uitoefent.
Hoe kwam het begrip authenticiteit tot stand?
In de middeleeuwen (ca.500 tot ca.1500) was er nog geen sprake van wetenschappelijk onderzoek. Het woord authenticiteit bestond daarom ook nog niet. Om
authenticiteit vast te kunnen stellen zul je namelijk gebruik moeten kunnen maken van bronnenonderzoek. Wanneer een predikant beweerde dat een bepaald object authentiek was, bleek dit voor het volk voldoende om deze aanname als waarheid te zien. De kerk had in de middeleeuwen veel invloed op het volk. Het aardse leven was minder van belang en je stelde je dienstbaar ten opzichte van God. Het werk van een kunstenaar stond dan ook in het teken van God. Je vakmanschap was gebaseerd op datgene dat het volk, en daarbij vooral de kerk, van je verwachtte. In de middeleeuwen was er geen sprake van een ‘eigen kunstwerk’. In de middeleeuwen zag men de maatschappij immers als één groot draaiboek, waar alles volgens bepaalde processen verliep. Ook de kunst was onderdeel van de gemeenschap; het gemaakte was onderdeel van het groter geheel, het uitlichten van de
kunstenaar paste hier niet bij.
Na de middeleeuwen brak een nieuwe periode aan, de renaissance (ca.1410 tot ca. 1669), die van groot belang is geweest in de
ontwikkeling van kunst. Daar waar in eerste instantie predikanten bepaalde wat er werd geschilderd, volgde in de renaissance het classicisme (ca.1640 tot ca.1720). Deze stroming verlangde van de kunstenaar dat hij naar de natuur werkte, niet door haar volledig te imiteren zoals zij zich aan zijn ogen voordeed, maar door haar op een geïdealiseerde wijze vorm te geven en zo een tijdloze schoonheid weer te geven. Het classicisme betekende dat kunst vooral harmonieus moest zijn en het onderwerp van het kunstwerk was daarbij van groot belang. Men ging vrijer denken en een eigen mening vormen. Dit is het begin van de
individualisatie waarin kunstenaars zelf begonnen met na denken over hun eigen beeldvorming. De eigen perceptie deed hierbij zijn intrede en het schilderen in opdracht van het geloof werd meer en meer losgelaten. Het signeren van het eigen werk deed zijn intrede. In de tijd van de renaissance eisten wetenschappers, literatoren en kunstenaars hun eigen intellectuele en creatieve leefruimte op. Door de opkomst van de wetenschap en de ontwikkeling van een meer individualistisch denkbeeld werd de basis gelegd voor het begrip authenticiteit. De auctor, oftewel de initiatiefnemer, maker of schepper schreef zijn eigen naam op het object om de waardering te krijgen die hij als kunstenaar verdiend had.
Tijdens deze periode, die men tegenwoordig ‘de verlichting’ noemt, werd aan het begrip ‘
authenticiteit’, de betekenis ‘waarheidlievend’ en ‘
werkelijkheid’ gekoppeld. Haaks op waarheidlievend en werkelijkheid staat het begrip ‘vervalsing’. Door middel van bronnenonderzoek naar de werkelijke leeftijd en de achtergrond van objecten kwamen rationele bewijsstukken en argumenten boven het geloof te staan. Vervolgens deden de Romantiek en het Realisme hun intrede waarin de individuele expressie steeds meer in het gedrang kwam met de classicistische imitatiekunst. Expressie kwam boven imiteren te staan en daarmee kwam aan het begin van de 19e eeuw de beeldende kunst steeds meer in het teken van de individuele kunstenaar te staan. Om vervolgens in de 20e eeuw ruimte te geven aan het '
autonome kunstwerk'. Het beeld van uniek en authentiek kunstenaarschap begon hier vorm aan te nemen.
Wat is het verschil tussen materiële authenticiteit, conceptuele authenticiteit en contextuele authenticiteit?
Het woord authenticiteit is niet eenduidig te definiëren aangezien vele aspecten deel uitmaken van dit begrip. Zowel het object op zich als de kunstenaar zijn hierop van invloed, maar ook de tijd waarin het werk tot stand kwam, de bedoeling van de kunstenaar en het materiaalgebruik maken hier deel van uit. Schilderkunst kan daarom verschillende authentieke betekenissen hebben. Kunsthistorica Nicole Ex maakt onderscheid tussen deze verschillende vormen van authenticiteit, gebaseerd op theorieën van Ernst van de Wetering (voorzitter van het Rembrandt research project) en historicus David Lowenthal. Ondanks dat deze theorie geschreven is voor restauratiepraktijken is het ook toepasbaar op historische objecten. Wanneer mensen, met betrekking tot authenticiteit, voornamelijk waarde hechten aan de originele vorm en inhoud van het object spreken we van materiële authenticiteit. Dit
authenticiteitscriterium is relatief objectief vast te stellen omdat het dicht bij het object zelf staat. Naar mijns inziens is dit de vorm van authenticiteit die de meeste mensen voor ogen hebben wanneer er over authenticiteit gesproken wordt.
Het object is de oorspronkelijke versie en heeft de tijd doorstaan zonder restauratie. De sporen van ouderendom zijn mogelijk zichtbaar maar het werk bestaat uit zijn eigen materiaal.
Deze vorm wordt ook wel de
ahistorische authenticiteit genoemd. Bij ahistorische authenticiteit wordt er uitgegaan van het ‘pure’ kunstwerk. In geval van restauratie zal het werk altijd teruggebracht worden naar de oorspronkelijke staat waarbij alle tekenen van zichtbare levensgeschiedenis, zoals overschilderingen, worden verwijderd. Naast
materiële authenticiteit bestaat ook
conceptuele authenticiteit, wat te maken heeft met de bedoeling oftewel intentie van de kunstenaar. Vanuit dit oogpunt komen we tot een volgend kritisch punt, namelijk; Als men waarde hecht aan het materiële aspect komt de conceptuele intentie dan in het gedrang? Naarmate de tijd zijn sporen achterlaat wordt de conceptuele intentie aangetast waardoor de bedoeling van een kunstenaar verloren zou kunnen gaan. Maar dan de vraag; hoe stel je de bedoeling van een kunstenaar vast die inmiddels overleden is? Dan bestaat nog de mogelijkheid dat er geen vaste intentie bestond maar is het verhaal ontstaan tijdens het creatieve proces. Dit zijn moeilijke vragen waar geen eenduidig antwoord voor te vinden is met betrekking tot conceptuele authenticiteit.
De theorie van temporele delen stelt dat wanneer een object verandert, hoe gering deze verandering ook is, het echte object is opgehouden te bestaan en er een nieuw object ontstaan is. De reden waarom ik deze theorie aanhaal heeft te maken met het feit dat deze, in tegenstelling tot de ahistorische authenticiteit, uit gaat van de historische authenticiteit. Deze vorm wil namelijk laten zien dat een kunstwerk een geschiedenis heeft waarin opeenvolgende veranderingen aanwezig zijn. Veranderingen zoals overschilderingen mogen dan ook gewoon blijven bestaan.