De onderwereld volgens de oude Grieken
Hoe de Grieken over de onderwereld dachten was zeer afhankelijk van het feit hoe hun dagelijkse bestaan er uit zag. In de oudste tijd, in de tijd van de bouw van burchten, dachten de Grieken dat het dodenrijk er ook zo uit zag en voorzien was van een gigantisch poortgebouw, waarachter in reusachtige zalen volop plaats was voor de doden. In de loop der eeuwen ontwikkelde zich meer en meer een gevoel van sociale rechtvaardigheid. Zo zouden zonden begaan in het huidige leven dienden te worden gewroken en werden vereffend in het hiernamaals.
Algemeen
De God Hadès regeert tezamen met Persephonè (Proserpina) over de Erebos (avond) wat de wereld der duisternis is en wordt uitsluitend in Elis, waar een toegang tot de onderwereld zich zou bevinden, met een tempel en nachtelijke feesten geëerd. Daarnaast bestonden er nog de dodengoden Dis (Pater) en Asklepious, welke heros mensen kon genezen en de Moiren (schikgodinnen) die de levensduur van stervelingen bepaalden. De meningen over de plaats van de onderwereld en hoe de gestorvenen daar hun bestaan leiden, zijn echter verdeeld. Dit is onder meer te wijten aan de complexheid van de Griekse bevolking. Over de vraag waar de onderwereld zich ophoudt, kan er een onderscheid worden gemaakt in de volgende aannames:
Plaatsbepaling van de onderwereld
Ingevolge de Ilias van Homèros is de onderwereld letterlijk onder de wereld gesitueerd. Op begraafplaatsen kan men soms pijpen in de grond zien staan, die dienen om drankoffers aan de overledenen te kunnen geven.
In de Odysseia van Homèros reist Odysseus om het dodenrijk te bereiken naar het noorden om zodoende de Okeanus te bereiken, die rondom de gehele aarde stroomt. Vlakbij de afsluiting van het dodenrijk brengt de bode van de Goden zijnde Hermès,de zielenbegeleider, de zielen echter westwaarts om uiteindelijk te belanden op een grasveld begroeid met onkruid.
Een derde these is die van de entree via de Glyfáda -grot, de grootste zeegrot op aarde gelegen bij Pyrgos Dirou. Dit is in feite een onderaardse rivier met twee beddingen.
Tenslotte trok volgens de sage Thèseus naar het dodenorakel dichtbij de oeroude stad Ephyra (Korinthos) en de rivier de Acheron om Persephonè, de dochter van Aidoneus, de koning van Ephyra, te schaken. Maar Aidoneus gooide hem tezamen met zijn vriend Peirithoös in de gevangenis, waarna Hèraklès hen daaruit verloste. De naam van koning Aidoneus is synoniem met Hadès (Aides) en het dodenrijk lag vlakbij. Het is dus duidelijk, dat volgens de sage de ingang van de Hadès in de buurt van Ephyra lag.
Hadès, de God van de onderwereld
Deze oudste broer van Oppergod Zeus, die echter geen deel uitmaakte van de Olympische Goden, was gehuwd met Persephonè, welke laatste negen maanden per jaar mocht terugkeren naar haar moeder Dèmètèr op aarde. Dèmètèr was onder meer de Godin van de vruchtbaarheid en het graan en werd reeds door de Pelasgen vereerd. Hadès had Persephonè geschaakt en de roof van haar kan dan ook gezien worden als een uitleg hoe de seizoenen op aarde zijn ontstaan. Hij stond in principe niemand toe om naar land der levenden terug te keren en zijn attributen waren de tweetand, een scepter en een Hadèskap. In de strijd met de Titanen, voorlopers van de Olympische Goden, had Hadès deze helm cadeau gekregen van de Cyclopen. Deze helm had als effect dat als hij hem opzette hij volledig onzichtbaar was en zodoende zag niemand zijn dood naderen. Het is mogelijk dat de Thesprotiërs de cultuur van Hadès, die ouder is dan de Odyssee, in Zuid-Griekenland hebben geïntroduceerd. Een drietal personen, Orpheus, Hèraklès en Odysseus is het gelukt mensen uit de onderwereld te bevrijden. Zo werd Alkestis, de vrouwe van Admetos, levend en wel door Hèraklès op aarde teruggebracht. Ze had echter wel drie dagen nodig om de dood van zich af te spoelen. Na contact met de doden kan men zich ook reinigen door zwavel te verbranden, zoals bijvoorbeeld Odysseus deed of door het zich insmeren met olijfolie.
Her rijk der Doden
In een latere fase stelden de Grieken de wereld voor zoals we die op aarde kennen. In hun eigen land kenden de Grieken de rivieren Acheron (in Epirus) en de Styx (een bergstroom in de bergen van Arkadië) en deze rivieren projecteerden ze ook naar de onderwereld. De doorsnee Grieken konden zich echter de dood slechts als een grauwe wereld voorstellen. Ze spraken in het kader van een weerspiegeling van hun leven op aarde, dan ook liever van een weide vol onkruid (asphodelus). Dit is een onkruid dat overal in het zuiden op onvruchtbare grond groeit en geldt als symbool van de dood. De Grieken stelden zich hun doden in het dodenrijk voor als schaduwen. Met de laatste adem verwijdert de ziel zich uit het stoffelijk lichaam en rept zich vervolgens naar de onderwereld. De Grieken gebruikten voor de ziel naast de benaming psuche ook het woord eidolon (beeld). Een en ander wijst erop dat in hun beleving de ziel van de dode de uiterlijke vorm van de levende mens intact houdt.
Overtocht naar het dodenrijk
Een machtige driekoppige waakhond Kerberos is belast met de bewaking van de ingang van het dodenrijk. Deze houdt, in het gezelschap van de tweekoppige hond van de reus Geryo, de levenden op afstand en verhindert de doden te ontsnappen. Beide honden zouden afstammen van de twee meest gevreesde en beruchte wereldmonsters, Typhon en Echidna. Voordien dienen de gestorvenen op hen laatste tocht de oude veerman Charon passeren. Deze vervoert de doden tegen een tarief van twee obolen over de rivier de Acheron. Eenmaal aan de overkant in het land der doden aangekomen, nuttigen ze eerst nog wat water uit de bronnen van de Lethe (vergetelheid) en de Mnemosyne (herinnering). Door het drinken van dat water kunnen zij het aardse leven achter zich laten, zegt Plato.
Het Elysium
Dit is het liefelijke deel van de onderwereld wat alleen voorbehouden was aan de elite en dan nog slechts op voorspraak van de Goden. Deze uitverkorenen hingen zich bloemenkransen om de hals en droegen versierde haarbanden. Overal bloeiden de meest fantastische bloemen en water was alom in de vorm van watervalletjes aanwezig. De rechter Rhadamanthys leidt alles in goede banen en de uitverkorenen houden zich bezig met musiceren, met wagenrennen en andere sporten. Overigens is de gedachte, dat stervelingen levend hun bestaan in een Elysium continueren, bepaaldelijk niet-Grieks. Immers Rhadamanthys, de rechter van het Elysium, was voorheen bestuurder op het eiland Kreta.
Boetedoening in de onderwereld
Hoe de Grieken zich het leven na de dood voorstelden was aan veranderingen onder hevig, doordat de onderwereld niet exclusief een verblijfplaats van doelloos rondzwervende mensenzielen bleef. Na verloop van tijd begonnen de Grieken de onderwereld steeds meer te bezien als de plaats, alwaar het gedrag van de mens gedurende zijn leven werd beoordeeld. Aan deze gedachtegang gingen weerspiegelingen vooraf in de trend van: is het leven na de dood het einde van alles etcetera. In overeenstemming met deze nieuwe opvatting verbreidden zich geestelijke stromingen zoals het Orphisme en het geloof in de Eleusinische Mysteriën. Beide beloofden de ingewijde, die zich door reiniging van zijn slechte kanten had ontdaan, onsterfelijkheid. Niet-ingewijden zouden zich echter in de modder moeten rondwentelen. Deze gedachten over beloning en straf hebben bij de Grieken uit de tijd na 700 v. Chr. een gretige aftrek gevonden. In die tijd begint ook de angst voor de dood bij vooral de oudere Grieken zich steeds meer te manifesteren. Immers de goede mensen gaan naar de hemel en onverbeterlijke criminelen gaan naar de hel (Tartaros).
Rechtspraak in de onderwereld
Het toezicht op wie na zijn dood beloning of straf krijgt, berust bij Minos, die vanaf oudsher de rechtspraak uitoefent. In het Elysium bekleedt zijn broeder Rhadamanthys dezelfde baan. Bij dit tweetal sluit zich nog Aeacus aan, de poortwachter van de onderwereld die de grootvader was van Achilleus en Aiax. Aiakos zelf was het product van de relatie van Zeus met de nimphe Aigina en zijn stiefbroers waren Minos en Rhadamanthys. In sommige gevallen kwam ook Triptolemos, zoon van Achilleus, opdraven. Het is Rhadamanthys die recht spreekt over de volkeren van Azië, terwijl Aeacus koning van Aegina zich bekommert over de Europeanen. Daarbij is de eindbeslissing echter strikt voorbehouden aan Minos, die de zaken in hoger beroep behandelde.