De overheid en de hedendaagse scheppende kunstenaar
Aan het begin van 2011 was er enorm veel discussie over. De overheid wil harde bezuinigingen doorvoeren in de sectie kunst en cultuur. Moeten kunst of kunstenaars nou wel of niet subsidie krijgen en wat voor positie heeft de kunstenaar nu eigenlijk in onze samenleving?
De positie van de hedendaagse scheppende kunstenaar
In de 21ste eeuw ligt de nadruk van het cultuurbeleid op cultuureducatie, het leren over en door cultuur, en op publieksbereik. De kunsten waren teveel op zichzelf gericht en trokken te weinig publiek. Het zwaartepunt moest verschuiven van aanbod naar vraag. Ook was het de bedoeling dat het cultuuraanbod deel ging uitmaken van een markt van vraag en aanbod. Vanaf 1990 konden scheppende beeldende kunstenaars aanspraak maken op een inkomstenondersteuning van maximaal vier jaar, door de Wet inkomstenvoorziening kunstenaar. De Wik helpt beginnende kunstenaars een degelijke basis op te bouwen, zodat zij, wanneer de subsidie afloopt, hun werk eigenhandig voort kunnen zetten. Voor deze uitkering verwachtte de overheid bijna geen tegenprestatie. Dit was voor de kunstenaar dus zeer gunstig. Er zaten wel een aantal verplichtingen aan de subsidie. Zo moest de kunstenaar een administratie bijhouden en zijn uiterste best doen om ervoor te zorgen dat hij uiteindelijk zelfstandig van zijn kunst zou kunnen leven. In 1998 trad Rick van der Ploeg aan als staatssecretaris van cultuur, hij wilde een democratische cultuur creëren, waarin meer aandacht moest komen voor jongeren, allochtonen en nieuwe cultuuruitingen. Dit leidde echter tot de kritiek dat Van der Ploeg de kunsten als welzijnsbeleid gebruikte. In 2007 trad Ronald Plasterk aan als minister van onderwijs cultuur en wetenschap. Hij moest zich bezighouden met het opstellen van de cultuurnota 2009-2012. Wat is de uiteindelijk uitkomst hiervan en wat betekent dit voor de positie van de scheppende kunstenaar? Plasterk volgde de aanbeveling van Boekman uit 1939 op: Die had benadrukt dat de overheid de kunst actief moest stimuleren en bevorderen en er vooral voor moest zorgden dat ‘kunst en volk’ elkaar zouden vinden. (Pots (2010), blz. 343)
Plasterk was van mening dat er meer geld naar minder projecten moest gaan. Bij de selectie werd sterk gelet op kwaliteit. Op deze manier zou de positie van topkunstenaars verbeteren. De kunstenaar die net onder de top opereerde viel echter buiten de boot. Zijn positie verslechterde.
De situatie in de beeldende kunstopleidingen
De situatie in de beeldende kunstopleidingen is vandaag de dag niet al te rooskleurig. Opleidingen worden ervan beticht studenten niet genoeg voor te bereiden op de markt en er worden veel meer studenten opgeleid dan de markt aan kan. Daardoor zijn de beroepsperspectieven van deze groep niet veelbelovend. Op de kunstacademie kiest de student uit twee hoofdrichtingen, autonome of toegepaste kunst. Wie kiest voor het eerste wordt opgeleid tot zelfstandig beeldend kunstenaar. Deze sector heeft het slechtste beroepsperspectief, het aanbod is groot, de vraag klein. Probleem is ook dat een zelfstandig beeldend kunstenaar geen constant inkomen heeft, omdat dit afhangt van de smaak van het publiek en de vraag. Bij de keuze voor de andere richting, toegepaste kunst, houdt de student meerdere beroepsmogelijkheden open. Studenten worden dan opgeleid om hun kunst toe te passen in de maatschappij, bijvoorbeeld bij het ontwerpen van folders, reclames of websites. Voor deze groep is meer plaats op de arbeidsmarkt, mede doordat zij breder inzetbaar is. De beroepsmogelijkheden voor beeldende kunstenaars zijn dus gering, doordat er veel meer mensen opgeleid worden dan de markt aankan.
Het plan om de Wwik af te schaffen
Hoewel de Wwik, de opvolger van de Wik, een succes is (vier van de vijf kunstenaars die gebruik maken van de regeling kunnen na afloop van de vier jarige uitkering zelfstandig verder in de kunst), is er geen plaats voor op het programma van de rechtse coalitie die Nederland op dit moment regeert. In 2012 wordt de regeling afgeschaft. De regering zal hier 10 miljoen euro mee besparen. Ik vind het een kwalijke zaak dat de regering de regeling wil afschaffen, niet alleen uit oogpunt van de benadeelde kunstenaars, maar ook uit maatschappelijk oogpunt. Dit zal de regering op lange termijn namelijk veel meer kosten dan dat het haar oplevert. Kunstenaars die gebruik maken van de Wwik krijgen namelijk 70% van het bedrag van een bijstandsuitkering, dit scheelt dus per kunstenaar 30%. Kunstenaars hebben dan wel geen sollicitatieplicht, maar uit een onderzoek van het Ministerie van Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid is gebleken dat 90% van de kunstenaars in de Wwik uiteindelijk zelfstandig verder gaat in de kunstsector en dus geen aanspraak meer hoeft te maken op een uitkering. Als een kunstenaar in de bijstand komt is het nog maar de vraag of hij een baan zal vinden in de kunstsector. Wanneer dit niet het geval is, is de opleiding van de kunstenaar eigenlijk nutteloos geweest en dat is natuurlijk hartstikke zonde. Ik ben van mening dat de overheid de Wwik beter in stand kan houden, omdat het een succesvolle maatregel is en dit de overheid op de lange termijn minder geld kost dan wanneer kunstenaars in de bijstand terecht komen.
Al vanaf de Republiek is er discussie over het al dan niet steunen van levende scheppende kunstenaars. Het beleid schommelde steeds tussen desinteresse jegens de kunst en overbemoeienis, zoals in de tijd van de Tweede Wereldoorlog. De positie van de levende scheppende kunstenaar is sinds de Republiek sterk verbeterd. Tegenwoordig hebben we een rijk cultuurbeleid en wordt aan veel instellingen subsidie verstrekt. Als het kabinet haar plannen doorzet zal dit echter niet lang meer het geval zijn.
Lees verder