De splitsing in Juda en Israël
De splitsing van de 12 stammen van Israël werd veroorzaakt omdat het volk genoeg had van de hoge belastingen, welke sedert de periode Salomo geheven werden. Daarbij werd onder meer een prachtig paleis gebouwd, dat nog mooier was dan de opgerichte tempel. Ook de steden Hazor, Megiddo en Gesur werden aanzienlijk versterkt. De opvolger van Salomo Rechabeam wilde zulks minimaal continueren, wat totaal niet in goede aarde viel. De angel in dit conflict was echter, dat de stam Juda van oudsher geen belasting verschuldigd was.
Algemeen
De naam Hebreeërs, die afkomstig waren uit Mesopotamië, stamt naar alle waarschijnlijkheid af van het Kanaänitische Ibrim, het volk van de overkant. De Palestijnen daarentegen stammen af van de oorspronkelijke Kanaänieten inclusief het deel van de Hebreeërs, die niet met Mozes tot het monotheïsme overgingen. In het jaar 922 v. Chr. werd de staat van de Israëlieten gesplitst in een noordelijke bergachtige staat Israël, waar min of meer 10 stammen deel van uitmaakten en in een vlakker zuidelijk deel Juda. Deze laatste staat werd hoofdzakelijk gevormd door de stammen Juda en Benjamin, aangevuld met enkele leden van de stam Simeon. In het koninkrijk Juda, in het Perzisch Jahoed genaamd, ging het er relatief bezien rustiger aan toe dan in het koninkrijk Israël, alhoewel de eerste 50 jaar er continue strijd was tussen beide koninkrijken. Juda had als hoofdstad Jeruzalem, in Israël waren dit achtereenvolgens de steden Sichem, Thirza en Samaria. Namen in de Bijbel zijn van belang, vaak zeggen ze iets over de aard van een persoon of plaats. De gemiddelde lengte van de mensen in die tijd was 1.68
Klimatologische omstandigheden
Het klimaat in het Midden Oosten was in de periode 1500-362 v.Chr. vergelijkbaar met het huidige klimaat aldaar. Met dien verstande dat het van 1200-900 v.Chr. het klimaat tijdelijk wat droger was. Dit vond zijn weerslag in een geringere opbrengst van de oogsten van de landbouwers. De woestijn Sin is gelegen tussen de Dode Zee en de golf van Akaba (bergpas), terwijl het gebergte van Hor gelegen is tussen de Dode en Rode Zee. Tussen Bethlehem en de Dode Zee is een woeste kale landstreek en de stad Jericho ligt 240 meter beneden de zeespiegel.
Enige Hebreeuwse woorden zijn:
din=gerechtigheid, h(a)=de, hammelech=de koning, nod (nwd)= wildernis/woestijn, malki= mijn koning, maliktu(m)=koningin, woman=de vrouw van de man, ti(l)=leven/rib, kish=grens, bni=zoon, maria=onverzettelijke, lak= zenden, nefesh=ziel, Al-sarat=de bergen, suez=muur, jrdn=waterstroom, toledot=geschiedenis, jona(s)-duif, sar=overste, chamas=geweld, am=volk, nedèr=belofte, sof=einde, tit=moeder, tsara=sores, sachar=loon, elohiem=scheppergod queene=koningin, quene=hoer, (a)ram=verheven, agar=vlucht, amnon=getrouw, achab= broer van vader/oom, ard=vluchteling, sua=rijkdom, sera=overvloed, henoch=ingewijde, midian=strijd, h(anna)=genade, hur=grot en gerson=vreemdeling
Het koninkrijk Juda 922-586 v.Chr
Achtereenvolgens werd deze staat geregeerd door Rechabeam, Abia, Asa, Josaphat, Joram, Achazja, Atalja, Joas, Amasja, Uzzia, Jotam, Achar, Hizkia, Manasse, Amon, Josia, Joachar, Jojakim, Jojachin en Zedekia.
De eerste drie vorsten Rechabeam 926-915, Abia 915-913 en Asa (arts) 913-873 v.Chr. voerden in hun regeringsperiode oorlog met de nauw verwante Israëlitische koningen. Josaphat 873-849 v. Chr., die zijn zoon Asa opvolgde, versterkte Juda ten opzichte van Israël en sloot er vrede mee. Ook vernietigde hij de afgodsbeelden van Baäl, omdat hij met de Heere was. Middels een huwelijk werd hij gelinkt aan Israël, waar Achab regeerde en met deze koning trok hij ten strijde tegen Ramoth, koning van Aram. Een en ander vond plaats bij Gilead, waarbij Achab de dood vond. Hiervoor werd Josaphat bij terugkomst in Juda berispt door de profeet Jehu, vanwege het met Achab gesloten verbond. Desondanks voerde hij een jaar later tezamen met koning Joram, de tweede zoon van Israël en Edom een oorlog tegen koning Mesja van Moab. Deze oorlog werd gevoerd omdat Mesja weigerde zijn schatting aan de staat Israël te voldoen. Deze oorlog werd winnend door Josaphat afgesloten, waarna hij nog in het zelfde jaar op 60-jarige leeftijd overleed.
De opvolging van Josaphat
Hij werd opgevolgd door zijn zoon Joram 848-841 v.Chr., die het land weer openstelde voor het vereren van Asherah. Tijdens zijn regering kwamen de staat Edom en de stad Libna in opstand en werden onafhankelijk. Tevens vielen de Filistijnen en Arabische stammen het land binnen en voerden alle kinderen van Joram, uitgezonderd zijn jongste zoon Achazja, gevankelijk af.
Deze Achazja zou slechts één jaar regeren, waarna Atalja, dochter van Achab, de hele koninklijke familie op Joas de jongste zoon na liet uitroeien. Joas 837-800 v.Chr. kwam op 7-jarige leeftijd aan de macht, waarvan de eerste jaren onder voogdij en was met de Heere zo lang zijn oom opperpriester Jojaïda, die 137 jaar zou worden, zijn functie uitoefende. Na diens dood vereerde hij ook andere goden.
Assyrische overheersing
Tiglat-Pileser III onderwierp in 745 v.Chr. Palestina en construeerde onder meer de Assyrische provincies Megiddo, Dor, Karnaïm, Hauran en Gilead. Onder de Assyrische overheersing had de vazalstaat Juda het niet slecht. Nadat de staat Israël door Assyrië was ingenomen in 722 v.Chr. werd Juda overstroomd door vluchtelingen. Hizkia 715-687 v.Chr. versterkte Jeruzalem en liet (mogelijk) een kanaal graven van de Gihon-bron naar de ommuurde stad Ophel. Hij kwam in opstand tegen Assyrië en schafte de verering van diens Goden af. Hizkia werd echter verslagen, slechts de stad Jeruzalem kon weerstand bieden aan de Assyrische Sennacherib. 704-681 v.Chr. Manasse met een regeringsperiode van 687-642 v.Chr. volgde Hizkia op 12-jarige leeftijd op en tijdens zijn beleid werden de beelden van Asherah weer opgericht. Deswege kwamen de profeten Jesaja en Micha tegen hem in geweer, om door Manasse vervolgd te worden. In 681 v.Chr. werd Manasse door Esarhaddon gevankelijk meegevoerd naar Babylon. Na verloop van tijd mocht hij echter terugkeren naar Juda om daar met de Heere te gaan.
De laatste koningen van Juda
Josia was een hervormer en regeerde van 639-609 v.Chr. in Juda, wat in 627 v.Chr. onafhankelijk werd na de dood van Assurbanipal. Tevens legde hij beslag op de provincies Samaria, Megiddo en Gilead. Vervolgens sloot Josia een verbond met Egypte in 612 v.Chr. en deze combinatie veroverde de Assyrische hoofdstad Niniveh, waarbij de heerser van Assyrië omkwam. Enige jaren later weigerde Josia de Egyptenaren onder Necho de doorgang, wat resulteerde in de slag bij Megiddo, waarbij Juda het onderspit dolf en Josia sneuvelde. Dit betekende in 609 v.Chr. tevens het einde van de onafhankelijkheid van de staat Juda. Door Egypte werd een zware schatting opgelegd en de broer van Josia kwam als stadhouder van Egypte op de troon van Juda. Vanaf die tijd worden de Israëlieten Joden genoemd. Zedekia 598-587 v.Chr. was de laatst regerende vorst uit het huis van David. Hij deed wat slecht was in de ogen van de Heere. Deswege werd in 587 v.Chr. Jeruzalem door God in handen gegeven van Nebukadnezer II en de bevolking op de onderlaag na, gedeporteerd naar Babylon. Dit betekende het einde voor de staat Juda, wat tezamen met Edom opging in de provincie Samaria.
Het koninkrijk Israël van 922-721 v.Chr
Achtereenvolgens werd deze 10 stammenstaat geregeerd door Jerobeam, Nadad, Basa, Ela, Zimri, Omri, Achab, Izebel, Jehu, Joachaz, Joas, Jerobeam II, Zecharja, Sallum, Menachem, Pekachja, Pekach en Hosea. De hoofdstad van deze staat was eerst Sichem, daarna Thirza en Samaria. Jerobeam 922-901 v.Chr. stelde de verering van Asherah, de Semitische naam voor de Grote Kanaänitische Moedergodin weer in, ook al omdat hij bang was dat zijn volgelingen zich wilden aansluiten bij de staat Juda. Deze godin zou in de afgesplitste Rijken meer wel dan niet in de tempels vereerd worden. Zij was gehuwd met El met wie ze een dochter Anath/Ashtoreth/Astarte had. Anath's gemaal en broeder was de belangrijke God Baäl. Bovendien werd de pelgrimstocht naar Jeruzalem verboden en de nieuwe priesters werden voortaan door de koning gekozen in plaats van zoals van oudsher door vererving. De priesters en de stam Levi kwamen zoals te verwachten daartegen in opstand en sloten zich wel aan bij de staat Juda.
Oorlogen tegen Juda
In de eerste 60 jaar voerde Israël stelselmatig oorlog tegen het verwante Juda. Omri 882-871 v.Chr., voormalig legeraanvoerder van Eli, veroverde de staat Moab en verhuisde de hoofdstad naar Samaria, wat hij van de grond af opbouwde. Hij vereerde afgoden en wordt evenals Achab en Jehu genoemd in Assyrische bronteksten. Jehu 842-815 v.Chr. werd door de profeet Elisa tot koning gezalfd ter opvolging van de heersende Izebel. Hij begon met het vermoorden van de oude koninklijke familie, inclusief priesters en aanhangers van de afgod Baäl. Onder zijn bewind werd in 841 v.Chr. de staat Israël schatplichtig aan Assyrië. De periode tussen 825-745 v.Chr. kenmerkte zich als een rustige periode, ook al omdat in Assyrië tijdelijk door zwakke heersers geregeerd werd.
De Assyrische dreiging ten opzichte van Israël
Vanaf 745 v.Chr. begonnen de Assyriërs de staat Israël weer te bedreigen, zo werden Galilea en Gilead door hen veroverd. Uiteindelijk bleef alleen de stad Samaria in handen van de Israëlieten. Koning Hosea (de redder) 732-722 v.Chr. doodde zijn voorganger Pekach en dient niet verward te worden met de profeet Hosea. Nadat de stad Samaria ingenomen was, volgde een jaar later in 721 v.Chr. de deportatie van de tien stammen door Sargon II 721-705 v.Chr. van Assyrië, dat ook de Filistijnen bedwong. Daardoor werden de Israëlieten blijvend verspreid over delen van het Assyrische Rijk en vreemdelingen uit het zuiden van Irak namen in Samaria de plaats in van de gedeporteerde Israëlieten. Deze vreemdelingen zijn de voorouders van de latere Bijbelse Samaritanen.
Lees verder